ECLI:NL:RBOVE:2025:4280

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
08.041839.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder voor ontucht met haar minderjarig kind, gepleegd door twee of meer verenigde personen

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die werd beschuldigd van ontucht met haar minderjarig kind. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontucht met haar minderjarige zoon, samen met haar toenmalige echtgenoot. De feiten vonden plaats in de periode van 2004 tot en met 2018, waarbij de verdachte en haar echtgenoot seksuele handelingen met de jongen hebben verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar gezondheidsproblemen en verminderde toerekeningsvatbaarheid, strafbaar is voor de bewezen feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook als slachtoffer in de zaak is betrokken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een totaalbedrag van € 9.799,69, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.041839.24 (P)
Datum vonnis: 1 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1973 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025.
Verdachte is niet in persoon verschenen. Namens verdachte is ter zitting verschenen mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de raadsvrouw van verdachte naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens hem als benadeelde partij door
mr. M.L. de Jong is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 17 juni 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018, samen met een ander (met haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte]), met haar minderjarige zoon [slachtoffer] ontucht heeft gepleegd;
feit 2:
in de periode van [geboortedatum 2] 2005 tot en met [datum] 2010 met [slachtoffer] meerdere malen ontucht heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ontucht heeft gepleegd
met haar/hun minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000 door
- in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer] seksuele handelingen met elkaar te plegen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij hen, verdachten, in bed te roepen en/of
- de penis van die [slachtoffer] af te trekken en/of te betasten en/of
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te brengen en/of te houden en/of heen en weer bewegen;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2005 tot en met [datum] 2010 te Zwolle, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met haar minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, door
- de penis van die [slachtoffer] in haar, verdachtes, vagina te laten brengen en/of heen en weer laten bewegen en/of
- haar vulva en/of clitoris te laten likken en/of te laten betasten door die [slachtoffer].

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Na een informatief gesprek op 13 september 2022 heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), de zoon van verdachte, op 6 oktober 2022 aangifte van seksueel misbruik door zijn vader (medeverdachte [medeverdachte]: hierna [medeverdachte]) en zijn moeder (verdachte) gedaan.
[slachtoffer] heeft verklaard dat het misbruik door verdachte tussen zijn 6e jaar en 8e jaar of 9e jaar heeft plaatsgevonden in de ouderlijke woning aan de [adres].
Toen hij zeven jaar was betrapte hij zijn ouders op het moment dat zij seks met elkaar hadden. Zijn ouders hebben hem toen bij zich geroepen en uitgelegd wat zij deden. [slachtoffer] werd vervolgens door zijn vader afgetrokken en gepijpt en verdachte verrichtte in het bijzijn van [slachtoffer] seksuele handelingen bij zijn vader, maar hield zich verder wat afzijdig.
Los van dit moment heeft [slachtoffer] verdachte, toen hij tussen de zes en acht jaar oud was, een keer moeten beffen. Verdachte heeft zich voorts door [slachtoffer] laten penetreren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich twee of drie keer in de periode 2007, 2008 als medepleger en pleger schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met haar zoon. Dit gebeurde echter onder regie (en dwang) van [medeverdachte].
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, voor wat betreft het seksueel misbruik van [slachtoffer], sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom, nu door of namens verdachte ook geen vrijspraak is bepleit, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid. [1]
Ten aanzien van feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte van 6 oktober 2022, pagina’s 10 tot en met 21, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring;
- het proces-verbaal verhoor verdachte van 10 oktober 2023, pagina’s 199 tot en met 201, inhoudende de door [medeverdachte] afgelegde verklaring:
- het proces-verbaal verslag verbatim studioverhoor van 16 januari 2024, pagina’s 84, 88 en 98, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring. [2]
Ten aanzien van feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van 6 oktober 2022, pagina’s 10 tot en met 21, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring;
- het proces-verbaal bevindingen van 16 oktober 2023, pagina’s 45 tot en met 147, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant], met als bijlage het verslag van de behandelingen die [slachtoffer] bij Trauma Centrum Nederland te Vorden heeft ondergaan, met name het op dossierpagina 58 opgenomen sessieverslag van 19 februari 2023 en het op dossierpagina 70 opgenomen EMDR verslag van 18 februari 2023 zijn redengevend voor het bewijs;
- het proces-verbaal verslag verbatim studioverhoor van 16 januari 2024, pagina’s 87, 88, 92 tot en met 96, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
Voor zover de verdediging stelt dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden onder dwang van [medeverdachte] wordt dit verweer verworpen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij het allemaal niet heeft gewild en dat het seksueel misbruik van [slachtoffer] door haarzelf en samen met [medeverdachte] onder dwang van [medeverdachte] heeft plaatsgevonden, maar deze verklaring vindt op geen enkele wijze steun in de bewijsmiddelen en is ook verder niet aannemelijk geworden.
De rechtbank gaat uit van de verklaring zoals die door [slachtoffer] is afgelegd. Hieruit blijkt dat hij één keer door zijn ouders samen seksueel is misbruikt, en dat hij twee keer door verdachte alleen is misbruikt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, ontucht heeft gepleegd met hun minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000 door
- in de directe nabijheid van die [slachtoffer] seksuele handelingen met elkaar te plegen en (vervolgens) die [slachtoffer] bij hen, verdachten, in bed te roepen en
- de penis van die [slachtoffer] af te trekken en te betasten en
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te brengen en te houden en heen en weer bewegen;
2.
zij op tijdstippen in de periode van [geboortedatum 2] 2005 tot en met [datum] 2010 te Zwolle, ontucht heeft gepleegd met haar minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, door
- de penis van die [slachtoffer] in haar, verdachtes, vagina te laten brengen en heen en weer laten bewegen en
- haar vulva en clitoris te laten likken en te laten betasten door die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 248 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
ontucht plegen met haar minderjarig kind, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
ontucht plegen met haar minderjarig kind, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat het bewezen verklaarde haar in verminderde mate kan worden toegerekend. Verdachte heeft een blanco strafblad en kampt met heel veel lichamelijke beperkingen. Haar zorgbehoefte is groot en zij woont om die reden in een 24-uurs zorginstelling. Omdat de zorg die zij nodig heeft niet in een P.I. wordt geboden is zij detentieongeschikt.
Gelet hierop heeft de raadsvrouw verzocht om te volstaan met de oplegging van een taakstraf eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf, zonder bijzondere voorwaarden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Hoewel verdachte bij de reclassering heeft verklaard dat zij meermaals en op structurele basis seksuele contacten met haar zoon heeft gehad, komt de rechtbank op grond van de dossierstukken enkel tot bewezenverklaring dat verdachte eenmaal in het bijzijn van haar zoon seksuele handelingen met haar toenmalige echtgenoot, [medeverdachte], heeft verricht die op datzelfde moment seksuele handelingen bij haar zoon verrichtte en dat verdachte daarnaast tweemaal zelf seksuele handelingen met haar zoon heeft verricht.
Verdachte heeft dus veel minder handelingen bij haar zoon verricht dan [medeverdachte], die in een periode van 16 jaar stelselmatig seksuele handelingen met hun zoon heeft verricht. De rechtbank houdt hiermee in de strafoplegging rekening, hoewel dit niets af doet aan het feit dat verdachte dit wel heeft laten gebeuren en niet heeft ingegrepen waardoor zij de vreselijke situatie voor [slachtoffer] al die jaren in stand heeft gehouden.
Het misbruik van [slachtoffer] door verdachte heeft plaatsgevonden in de toenmalige woning van het gezin aan de [adres]. Dit is bij uitstek een plek waar [slachtoffer] als kind veilig had moeten zijn. Door het seksuele misbruik is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer]. Hem is daardoor de kans op een normale seksuele ontwikkeling ontnomen.
Het vertrouwen dat elk kind in zijn ouder zou moeten kunnen stellen, van wie hij volledig afhankelijk is, is op zeer grove wijze door verdachte en [medeverdachte] beschaamd.
Het is de verantwoordelijkheid van een ouder om zijn kind een veilige, geborgen plaats te bieden. Juist ook omdat het misbruik thuis plaatsvond, is [slachtoffer] die veiligheid niet geboden.
.
[slachtoffer] zal wat hem is overkomen zijn hele leven met zich meedragen. Uit het ter zitting door [slachtoffer] op indrukwekkende wijze uitgeoefende spreekrecht blijkt dat het misbruik een zeer grote impact op hem heeft. Het heeft hem enorm beschadigd. [slachtoffer] heeft een complexe posttraumatische stressstoornis ontwikkeld en heeft suïcide pogingen ondernomen. Hij heeft inmiddels diverse behandelingen ondergaan om wat hem is overkomen te verwerken, maar hij heeft nog steeds herbelevingen en is bang dat zijn suïcidale gedachten terugkomen. Door de herbelevingen en de beelden die hij daarbij ziet, kan hij ook geen relatie aangaan en wordt hij beperkt in zijn mogelijkheden om een gezin te stichten.
Het hoeft geen betoog dat dit soort feiten ook in de samenleving gevoelens van verontwaardiging oproepen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van een pro Justitia rapportage van 25 juni 2024. In deze rapportage heeft de deskundige, drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een licht verstandelijke beperking, een posttraumatische stressstoornis, deels in remissie na behandeling, en onrijpe, vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidskenmerken.
De psycholoog schrijft dat verdachte, als gevolg van haar verstandelijke beperkingen, beïnvloedbaar en weinig weerbaar is en dat de copingvaardigheden van verdachte tekort schieten in het omgaan met moeilijke sociale situaties. Mede hierdoor heeft zij het grensoverschrijdende seksuele gedrag van haar partner en, later van zichzelf, nooit besproken met iemand, waardoor er geen externe correctie kon plaatsvinden. De functionele afhankelijkheid en de angst voor zijn boosheid spelen hierbij een rol. Daarnaast had verdachte als gevolg van de verstandelijke beperkingen weinig zicht op de gevolgen van haar handelen voor [slachtoffer], al was er wel een besef dat het niet goed was wat zij deed. Naar haar zeggen heeft het feit dat zij zelf seksueel misbruikt en daardoor getraumatiseerd is, juist voor weerstand gezorgd om deze ontuchtige handelingen te plegen. Ze vertelt dat ze een ander nooit wilde aandoen wat zij zelf heeft ervaren. Kijkend naar de context lijkt op basis van haar verhaal de relatie met haar partner, en de druk die deze partner op haar legde, tevens van invloed te zijn geweest.
Verdachte was, mede door haar verstandelijke beperkingen, beïnvloedbaar en weinig weerbaar in de relatie met haar partner. Daarnaast heeft haar beperkte perceptuele/ analytische redeneervermogen tot gevolg dat zij de gevolgen van haar handelen niet goed kan overzien. Mede hierdoor was zij in verminderde mate in staat om stil te staan bij de consequenties van haar handelen en kan zij niet volledig verantwoordelijk worden gesteld voor haar handelen.
Gelet hierop adviseert de psycholoog om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Omdat het recidiverisico als laag wordt ingeschat adviseert de psycholoog geen interventies.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 24 juli 2024. Ook de reclassering acht het recidiverisico bij verdachte laag. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij interventies niet nodig vindt. Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dient bij plaatsing rekening gehouden te worden met de lichamelijke problematiek van verdachte.
Voor wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte neemt de rechtbank de conclusie op de in de rapportage van de psycholoog daarvoor uiteengezette gronden over en maakt zij de conclusie van de gedragsdeskundige tot de hare. De rechtbank acht verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank volgt het pleidooi van de raadsvrouw om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen niet. Hoewel duidelijk is dat verdachte met aanzienlijke gezondheidsproblemen kampt, is met hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd niet gebleken dat verdachte detentieongeschikt is. In het kader van de tenuitvoerlegging kan worden gesproken over de mogelijkheden om rekening te houden met de zorgbehoeften van verdachte. Voorshands is niet gebleken dat daartoe geen mogelijkheden bestaan.
De rechtbank ziet in de gezondheidssituatie van verdachte daarom geen reden om een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die werden gepleegd zich daartegen verzet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het ernstige zedenmisdrijven betreffen waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate is geschonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ([slachtoffer]) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij heeft daarvoor mr. M.L. de Jong, advocaat te Meppel, gemachtigd.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 59.657,29, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade, ten bedrage van € 7.157,29 bestaat uit de volgende posten:
- € 3.346,08 voor kosten eigen risico over de jaren 2020 tot en met 2023 en kosten traumabehandeling;
- € 1.453,71 voor reiskosten over de jaren 2022 tot en met 2024;
- € 2.357,50 voor kosten mantelzorg geleverd door [naam].
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 52.500,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel, hoofdelijk, dient te worden toegewezen, met wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de geleden schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft wel bepleit om de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen gelet op het verschil in rol en aandeel tussen verdachte en [medeverdachte].
Volgens de raadsvrouw zou een bedrag van € 1.000,00 voor verdachte op zijn plaats zijn.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘eigen risico over de jaren 2020 tot en met 2023’, ‘kosten traumabehandeling’ en ‘reiskosten over de jaren 2022 tot en met 2024’ zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze schadeposten geheel toewijzen.
De opgevoerde schadepost ‘mantelzorg door [naam]’ ten bedrage van
€ 2.357,50 is onvoldoende komen vast te staan, omdat niet is onderbouwd dat dit werkzaamheden betreffen waarvoor normaal gesproken professionele hulp wordt ingeschakeld. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 4.799,79, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 31 december 2020.
Verdachte is voor deze materiële schade naar burgerlijk recht met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dit hele bedrag aansprakelijk is, voor zover het bedrag nog niet door haar mededader is voldaan.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op een aantasting in de persoon op andere wijze is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in artikel 6:106 BW indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval.
De rechtbank komt op grond van de onderbouwing van de vordering, waaruit blijkt dat bij de benadeelde partij onder meer PTSS is vastgesteld en daarvoor ook in behandeling is geweest, tot de vaststelling dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, BW.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid, gelet op de beperktere rol van verdachte ten opzichte van de rol van de medeverdachte, vast te stellen op een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 31 december 2020.
Verdachte is voor de immateriële schade naar burgerlijk recht niet met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank volgt wat dit betreft het verweer van de raadsvrouw.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een bedrag van
€ 9.799,69 (bestaande uit € 4.799,79 aan materiële schade (hoofdelijk) en € 5.000,00 aan immateriële schade (niet hoofdelijk)), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 december 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door verdachte het bedrag aan immateriële schade ten bedrage van € 5.000,00 niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als door verdachte of [medeverdachte] het bedrag aan materiële schade ten bedrage van € 4.799,79 niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 57 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
ontucht plegen met haar minderjarig kind, terwijl het feit wordt
gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2, het misdrijf:
ontucht plegen met haar minderjarig kind, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 9.799,69 (bestaande uit € 4.799,79 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 en 2): van een bedrag van € 9.799,69 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander voor wat betreft het hoofdelijk toegewezen bedrag van € 4.799,79 (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 5.000,00, (zegge: vijf duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 4.799,79, (zegge: vierduizendzevenhonderdnegenennegentig euro en negenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door haar mededader zal zijn voldaan, Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan haarverplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. R.J. Postma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022433026-2 (onderzoek Stinger). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Aanvullend procesdossier onderzoek Stinger van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022433026.