ECLI:NL:RBOVE:2025:4284

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
08.086871.25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van methamfetamine

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 10,8 kilogram methamfetamine. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het handelen in strijd met de Opiumwet en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. De zaak kwam aan het licht na een ANPR-hit op een voertuig dat door de politie werd gecontroleerd. Tijdens de controle werd in de laadruimte van de bestelauto van de verdachte een grote hoeveelheid methamfetamine aangetroffen, verpakt in verhuisdozen. De verdachte had geen kennis van de inhoud van de dozen, maar de rechtbank oordeelde dat hij als bestuurder van het voertuig geacht werd bekend te zijn met wat er in zijn auto lag. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de opsporing rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen, maar oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.086871.25 (P)
Datum vonnis: 1 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1955 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.C. van Klaveren, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van 10.8 kilogram methamfetamine.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2025 te Zwolle opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de doorzoeking van de auto rechtmatig was, en dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Verder heeft de raadsman vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit omdat er geen bewijs is dat verdachte wetenschap dan wel opzet op het voorhanden hebben en vervoeren van de methamfetamine had.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
verweer: vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 maart 2025 omstreeks 08.21 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent bij de eenheid Landelijke Expertise en Operaties een ANPR-hit (Automatic Numberplate Recognition) met betrekking tot een Peugeot Boxer, met kenteken [kenteken], die reed op de A28. Uit de melding bleek dat het voertuig in het ANPR-systeem was geplaatst met als doel om dit voertuig te controleren in verband met ondermijnende criminaliteit.
Naar aanleiding van door de raadsman hierover gestelde vragen is een aanvullend proces-verbaal opgesteld waarin de opname van dit kenteken in het ANPR-systeem door de politie is verduidelijkt. In dit proces-verbaal staat dat de landelijk ANPR-officier van justitie toestemming heeft gegeven voor de opname van het kenteken van de bestelauto in het ANPR-systeem. Dit was in het kader van de taken van het Flexibel Interventieteam [2] , waaronder het optreden tegen crimineel en onveilig gebruik van de Infrastructuur. Uit dit aanvullende proces-verbaal blijkt ook dat de aanwijzingen die concreet hebben geleid tot plaatsing van het kenteken in het ANPR-systeem niet kunnen worden gedeeld, om de zwaarwegende belangen van opsporing en vervolging in toekomstige onderzoeken niet te schaden.
De rechtbank acht deze belangen legitiem en oordeelt dat de opname van het kenteken van de bestelauto voldoende is gemotiveerd.
Na ontvangst van de ANPR-hit hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de A28 uitgekeken naar het voertuig met dit kenteken. Zij zagen dit voertuig omstreeks 08.25 uur op de A28 rijden.
Vervolgens hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de bestuurder (verdachte) van het voertuig [3] een stopteken gegeven en het voertuig gecontroleerd op de naleving van de bij of krachtens de Wet wegvervoer goederen (hierna: Wwg) gegeven regels en voorschriften. [4] Verbalisanten hadden daarbij als doel om te onderzoeken of er voor het vervoer een vergunning en/of vrachtbrief nodig is. Er bestaan geen concrete aanknopingspunten om aan dit doel te twijfelen, of om aan te nemen dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun bevoegdheden op dat moment hebben misbruikt. In ieder geval is niet gebleken dat de bevoegdheidsuitoefening door hen op dat moment uitsluitend kon worden aangemerkt als opsporing in de zin van artikel 132a Sv.
Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1], als toezichthouder in het kader van de Wwg, op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inlichtingen van verdachte gevorderd over de rit. Verdachte vertelde verbalisant [verbalisant 1] in dit kader dat hij met pensioen was en af en toe nog een ritje deed. Hij had nu twee dozen in de laadbak van het voertuig staan. Hij had met een kennis afgesproken bij een winkelcentrum in Utrecht en moest deze dozen vervoeren naar Groningen. Hij wist niet wat er in deze dozen zat en wat hij voor deze rit zou verdienen. Er was nog geen prijs afgesproken.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring door verdachte is afgelegd in het kader van de controle op grond van de Wwg. Gelet hierop was het verlenen van de cautie (nog) niet aan de orde, zodat op dit punt – anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd – geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1], in het kader van zijn toezichthoudende taak op grond van artikel 5:19, eerste, Awb [5] onderzoek ingesteld aan het vervoermiddel. Hiertoe heeft [verbalisant 1] de laadruimte geopend. [verbalisant 1] zag in de laadruimte twee dozen staan. Vervolgens heeft [verbalisant 1] op grond van artikel 5:19, tweede lid, Awb [6] in het kader van zijn toezichthoudende rol een onderzoek naar de lading ingesteld om vast te kunnen stellen of sprake was van eigen vervoer dan wel beroepsvervoer in de zin van artikel 1:1 Wwg.
Verbalisant [verbalisant 1] vroeg vervolgens aan verdachte wat er in de twee GAMMA dozen zat die zich in de laadruimte bevonden. Verdacht zei dat hij dit niet wist en dat verbalisant deze dozen open mocht maken om hier in te kijken. Hierop heeft [verbalisant 1] een van de GAMMA dozen opengemaakt en hij zag (in deze doos) meerdere diepvriesbakjes liggen met daarop de tekst "800G". Bij het openen van de GAMMA doos rook [verbalisant 1] een weeïge, chemische lucht, waarvan het hem ambtshalve bekend is dat deze lucht toebehoord aan chemisch gecreëerde harddrugs. Daarnaast is het hem ambtshalve bekend dat verdovende middelen veelvuldig in verschillende bakjes worden vervoerd. Daarnaast deed het feit dat er met stift 800G op de diepvriesbakjes stond geschreven hem vermoeden dat er mogelijk 800 gram verdovende middelen in de verschillende bakjes zou zitten.
Verbalisant [verbalisant 2] deed hierop een bevraging in de politiesystemen van het kenteken en de bestuurder. Hieruit bleek dat verdachte negen antecedenten ter zake de Opiumwet had en dat hij ook de kentekenhouder van het voertuig was.
De rechtbank stelt vast dat er tot het moment waarop de dozen door verbalisant [verbalisant 1] werden geopend sprake was van (bestuursrechtelijk) toezicht en (nog) niet van opsporing in de zin van artikel 132a Sv. Verdachte heeft aan verbalisant [verbalisant 1] gedurende het uitoefenen van zijn toezichthoudende taken toestemming gegeven om in de GAMMA dozen te kijken. Een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv was op dat moment dus nog niet vereist aangezien nog sprake was van het uitoefenen van toezichtsbevoegdheden en (nog) niet van strafvorderlijke bevoegdheden.
Gelet hierop is niet gebleken dat er in het bestuursrechtelijke traject vormen zijn verzuimd.
Overgang naar opsporing
Nadat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de chemische lucht roken en de wijze van verpakken zagen ontstond bij hen het redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig maakte aan een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumwet. Op dat moment ging het toezicht in het kader van de Wwg over naar opsporing. Verbalisanten zijn op dat moment met het uitoefenen van hun toezichthoudende rol gestopt. Zij hebben dit ook in hun proces-verbaal vastgelegd.
Nu uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 20 maart 2025 blijkt dat zij gelet op eerder genoemde omstandigheden het vermoeden hadden dat er in de twee GAMMA meerdere kilo’s middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet aanwezig waren, en daarmee een verdenking van een misdrijf, zoals bedoeld in artikel 67, eerste lid onder a, Sv bestond, hadden verbalisanten op grond van artikel 96b, eerste lid, Sv, de strafvorderlijke bevoegdheid om de bestelauto van verdachte (zonder toestemming van verdachte) te doorzoeken. Hierbij zijn in het voertuig de (later als zodanig geteste) verdovende middelen aangetroffen en is verdachte op grond van artikel 53 Sv aangehouden. Dit alles is naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig gegaan.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en ziet daarom geen aanleiding om tot bewijstuitsluiting over te gaan.
3.3.2
Beoordeling van het ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 maart 2025 zijn bij de doorzoeking in de laadruimte van de bestelauto van verdachte twee GAMMA verhuisdozen aangetroffen. [7] In één verhuisdoos zaten zeven witte plastic voorraaddozen en in de tweede verhuisdoos zaten zes witte plastic voorraaddozen.
De inhoud van deze voorraaddozen bestond uit heldere kristallen. De inhoud van één voorraad doos werd indicatief getest. Uit deze indicatieve test bleek dat de kristallen methamfetamine betrof. [8] De inhoud van alle voorraaddozen is vervolgens door het NFI getest. Uit dit onderzoek is gebleken dat het ging om in totaal 10.801,42 gram van een materiaal bevattende methamfetamine, een middel dat is vermeld op lijst I van de Opiumwet. [9] [10]
De rechtbank stelt aan de hand van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte de bestuurder was van de Peugeot Boxer op het moment dat in de laadruimte van dat voertuig 10.8 kilogram methamfetamine werd aangetroffen.
Nu verdachte de bestuurder van de bestelauto was, terwijl deze drugs daarin aanwezig waren, had hij de feitelijke beschikkingsmacht over die drugs.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een bestuurder van een voertuig, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met wat er in dat voertuig ligt.
Wetenschap
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
Verdachte heeft pas ter zitting verklaard dat hij drie jaar geleden een persoon, genaamd [naam], in detentie heeft ontmoet en dat zij sindsdien regelmatig contact via Instagram met elkaar hebben gehad. Tijdens dit contact heeft verdachte op enig moment tegen [naam] gezegd dat verdachte wel eens vrachtjes en verhuizingen doet. Hierna heeft [naam] verdachte op 19 maart 2025 gebeld met de vraag of verdachte ook een ritje voor hem wilde doen en of verdachte wat dozen voor hem naar Groningen wilde brengen. Verdachte heeft toen niet gevraagd wat er in deze dozen zou zitten. Verdachte denkt dat [naam] heeft gezegd dat het om huisraad ging. Verdachte heeft met [naam] afgesproken dat [naam] op 20 maart 2025 om 07:00 uur naar het parkeerterrein bij winkelcentrum Overvecht in Utrecht zou komen en dat [naam] daar dan de dozen zou brengen. Verder heeft verdachte met [naam] afgesproken dat verdachte de dozen vervolgens naar het parkeerterrein bij de Ikea in Groningen zou brengen en dat de dozen daar dan om 10:00 uur door iemand in een rode Peugeot zouden worden opgehaald. Deze persoon zou ook betalen. Verdachte en [naam] hadden geen prijs afgesproken. Verdachte had gezegd dat [naam] maar moest geven wat hij het vervoer waard vond.
Toen verdachte op 20 maart 2025 om 07:00 uur met zijn bestelauto op de parkeerplaats bij het winkelcentrum Overvecht stond, is [naam] niet verschenen. In plaats van [naam] verschenen er twee mannen, die verdachte niet kende. Deze mannen hadden beiden een baard en een kaal hoofd. De ene man droeg een blauw trainingspak en de andere man droeg een zwart trainingspak. De twee mannen kwamen met een auto aanrijden en bevestigden dat de dozen naar Groningen moesten worden vervoerd. De mannen hebben de dozen in de laadruimte van de bestelauto van verdachte gezet. Verdachte heeft de dozen niet in handen gehad. Hij heeft niet naar de dozen gekeken en heeft ook niet gevraagd wat er in de dozen zat. Ook heeft hij niets aan de dozen geroken.
Verdachte heeft tijdens het voorarrest in deze zaak geen contact met [naam] gezocht aangezien verdachte geen adres- en telefoongegevens van [naam] heeft. Verdachte weet dat [naam] ergens in [plaats] woont. Verdachte zou het telefoonnummer van [naam] in zijn telefoons moeten kunnen achterhalen, maar hij weet niet waar zijn telefoons zijn. [11]
Verdachte heeft aldus een alternatief scenario geschetst waarin hij geen wetenschap heeft gehad van de in zijn bestelauto aangetroffen drugs.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verklaring van verdachte staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door objectieve gegevens uit het dossier of anderszins.
Verder heeft verdachte zich tijdens zijn verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen waardoor het Openbaar Ministerie geen onderzoek naar dit alternatieve scenario heeft kunnen doen. Pas ter zitting heeft verdachte verklaard dat de dozen van ‘[naam]’ waren, maar verdachte heeft geen nadere persoonsgegevens van deze [naam], of andere gegevens aan de hand waarvan deze persoon kan worden getraceerd gegeven, terwijl verdachte wel in de gelegenheid is geweest om dergelijke gegevens te achterhalen.
Verdachte heeft evenmin concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd over de identiteit van de mannen die de dozen in zijn auto zouden hebben gezet en van de man die de doos in Groningen zou ophalen.
Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand ruim 10.8 kilogram methamfetamine, met een straatwaarde van circa € 540.000,00 in dozen in een bestelauto zou zetten, zonder kennisgeving daarvan aan de chauffeur. Dit zou voor de eigenaar een te groot risico op het verliezen van de drugs opleveren. Een dergelijk risico wil en zal men in het criminele circuit dan ook niet nemen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte daarom niet aannemelijk en ongeloofwaardig en zal daaraan voorbijgaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van methamfetamine in zijn bestelauto en dat hij deze methamfetamine heeft vervoerd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2025 te Zwolle opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 10,8 kilogram van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft prostaatkanker, diabetes en HIV. Hij heeft erge rugklachten. Zijn AOW is stopgezet en hij verliest al zijn spaargeld aan het betalen van de huur. Hij is op leeftijd (69 jaar), heeft kinderen en kleinkinderen en wil van zijn oude dag en zijn pensioen genieten.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid methamfetamine (crystal meth). Hij vervoerde deze drugs met zijn bestelauto. De drugs zaten in twee verhuisdozen in de laadruimte van zijn bestelauto.
Methamfetamine is een stof die sterk verslavend werkt en die schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstallen of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd om financiële en andere belangen te beschermen of veilig te stellen.
De verspreiding van deze middelen dient daarom tegen gegaan te worden. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent hem dit aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Gelet hierop is sprake van een delictpatroon.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door de verdediging zijn geschetst en uit het vroeghulp reclasseringsadvies van 21 maart 2025 naar voren komen.
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aanwezig.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. R.J. Postma,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025125980. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Onderdeel van de dienst Infrastructuur van de eenheid Landelijke Expertise en Operaties.
3.Het voertuig, een bestelauto, is een vrachtauto in de zin van artikel 1.1 Wwg, te weten een motorvoertuig dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoeren van goederen.
4.Op grond van artikel 5.1 Wwg in verbinding met artikel 141 Sv hebben de verbalisanten de bevoegdheid toezicht te houden op de bij of krachtens de Wwg gestelde voorschriften. Daaronder is tevens begrepen de controle op die voorschriften.
5.Artikel 5.19, eerste lid, Awb luidt: “Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft”.
6.Artikel 5.19, tweede lid, Awb luidt: “Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken”.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 20 maart 2025, pagina’s 6 tot en met 8.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 20 maart 2025, pagina’s 10 en 11.
9.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van 21 maart 2025, pagina’s 12 tot en met 20.
10.Een viertal geschriften, te weten vier NFiDENT rapporten van 21 maart 2025, pagina’s 21 tot en met 24.
11.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juni 2025.