ECLI:NL:RBOVE:2025:4311

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11640412 EJ VERZ 25-59
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en vorderingen tot betaling van vergoedingen en salaris

In deze zaak verzoekt een werknemer de vernietiging van zijn ontslag op staande voet door de werkgever en vordert hij betaling van verschillende vergoedingen, waaronder een aanzegvergoeding, billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding, wettelijke transitievergoeding en achterstallig salaris. De kantonrechter heeft op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek van de werknemer gedeeltelijk is toegewezen. De werknemer was in dienst bij de werkgever als Sales Representative en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werkgever heeft de werknemer op 18 februari 2025 meegedeeld dat zijn dienstverband per direct eindigde, zonder opgaaf van redenen. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet aan de wettelijke vereisten voldeed, omdat er geen dringende reden was en het ontslag niet onverwijld was medegedeeld. Hierdoor werd het ontslag vernietigd en werd de werkgever veroordeeld tot betaling van het verschuldigde salaris en andere vergoedingen. De kantonrechter heeft ook de verzoeken van de werknemer tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding afgewezen, omdat deze niet konden worden toegewezen na de vernietiging van het ontslag. De werkgever werd verder veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11640412 EJ VERZ 25-59
Beschikking van de kantonrechter van 1 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij, verder te noemen: ‘
[verzoeker]’,
gemachtigde: mr. M.A. Knobben,
(procederende met toevoeging)
tegen
de besloten vennootschap [verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verwerende partij, verder te noemen: ‘
[verweerder]’,
procederende bij haar bestuurder, de heer [naam].

1.De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt werknemer vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, en om werkgever te veroordelen tot betaling van onder meer de aanzegvergoeding, een billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, de wettelijke transitievergoeding en achterstallig salaris. De kantonrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe.

2.De procedure

2.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend - ontvangen op 8 april 2025- dat strekt tot vernietiging van het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet met nevenverzoeken.
2.2.
[verweerder] heeft in een e-mail aan de kantonrechter van 9 mei 2025 inhoudelijk verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verzoeker] en tevens verzocht om de procedure aan te houden, alsmede te verwijzen naar de kantonrechter in [plaats 2].
2.3.
Het verzoek is, na aanhouding op verzoek van [verweerder], behandeld ter zitting op 24 juni 2025 waar [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. [verweerder] is, alhoewel deugdelijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. [verzoeker] heeft ter zitting zijn verzoek gewijzigd en zijn incidentele vordering ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingetrokken. Van hetgeen ter zitting is besproken zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] is op 30 september 2024 bij [verweerder] in dienst getreden in de functie van Sales Representative. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.426,57 bruto, exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten.
3.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes maanden.
3.3.
De arbeidsovereenkomst vermeldt onder meer:
“Employee will perform his duties at [vestigingsplaats], the Netherlands, or such other place of bussiness of Employer.”
3.4.
[verzoeker] heeft een tijd lang één dag per week gewerkt op de vestiging van [verweerder] in [plaats 1]. De overige dagen werkte [verzoeker] thuis.
3.5.
Eind januari 2025 heeft [verweerder] [verzoeker] meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden zou moeten gaan verrichten vanuit de vestiging van [verweerder] in [plaats 2]. [verzoeker] is in totaal 3 dagen in [plaats 2] geweest.
3.6.
Op 12 februari 2025 heeft [verweerder] aan [verzoeker] meegedeeld dat het dienstverband van [verzoeker] bij [verweerder] na afloop niet zou worden verlengd. [verzoeker] zou worden vrijgesteld van werk met behoud van salaris tot einde dienstverband. Hier zou nog een schriftelijke bevestiging van volgen.
3.7.
Toen deze bevestiging uitbleef nam [verzoeker] contact op met [verweerder]. Daarop spraken partijen elkaar op 18 februari 2025 in [plaats 2]. Tijdens dit gesprek deelde de bestuurder van [verweerder], de heer [naam], [verzoeker] mee dat het dienstverband van [verzoeker] bij [verweerder] per direct eindigde en dat er geen salaris meer zou worden betaald. [verweerder] heeft [verzoeker] geen reden voor de beëindiging gegeven.
3.8.
Enige tijd later kwam [verzoeker] erachter dat [verweerder] enkele e-mails aan hem had verzonden. Deze had [verzoeker] echter niet gelezen omdat ze waren verstuurd naar een voor [verzoeker] onbekend zakelijk e-mailadres. In deze e-mails, die [verzoeker] later alsnog kreeg toegezonden in een pdf-document, stond – voor zover van belang – het volgende:
Bij e-mail van 12 februari 2025 schreef [verweerder] aan [verzoeker] onder meer:
“We had shared with you that we need you to come to the Office to work with us.
You declared that you cannot.
It is noted I tried and we cannot work from a distance since I need your at the Office (…)
Please write back as we spoke over the phone if you will be able to come to the Office or whether we should terminate our contract within one hour.”
Bij ongedateerde e-mail, doch in ieder geval van na 18 februari 2025, heeft [verweerder] aan [verzoeker] onder meer geschreven:
“Herewith is your emails attached where your employment was decided and terminated, to which we had no reply from you, now you write from another email address
(…)
You understand that you need to be where we need you to be at the times we need you to be, and we clearly discussed and understood and came to a mutual agreement that you cannot be present to work for us in [plaats 2] at our terms and that does not work for us.”
3.9.
Het salaris c.a. van [verzoeker] is tot en met januari 2025 voldaan. Daarna is verdere betaling uitgebleven.

4.Het geschil

4.1.
[verzoeker] verzoekt – na wijziging van zijn verzoek – de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair het ontslag op staande voet te vernietigen en subsidiair de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] te vernietigen;
II. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te voldoen het netto-equivalent van het verschuldigde salaris van € 2.426,57 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 1 februari 2025 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
III. [verweerder] te veroordelen om [verzoeker] binnen twee dagen na de te wijzen beschikking tot de werkvloer toe te laten en de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom;
IV. [verweerder] te veroordelen om binnen twee dagen na de te wijzen beschikking tot betaling van de wettelijke rente over de onder II genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag der algehele voldoening;
V. [verweerder] te veroordelen om binnen twee dagen na de te wijzen beschikking zorg te dragen voor betaling van een bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde het netto-equivalent van het verschuldigde salaris van € 2.426,57 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten;
VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van
€ 1.310,40 bruto binnen twee dagen na de te wijzen beschikking;
VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding van € 2.620,80 bruto binnen twee dagen na de te wijzen beschikking;
VIII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding van
€ 8.000,00 bruto binnen twee dagen na de te wijzen beschikking;
IX. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] schriftelijke en deugdelijke bruto/nettospecificaties te verstrekken waarin de bedragen en betalingen onder I zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [verweerder] niet voldoet aan de beschikking;
X. [verweerder] te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig het rapport BGK-Integraal;
XI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder V, VI, VII en VIII genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag der algehele voldoening.
4.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. [verweerder] voert aan dat zij [verzoeker] heeft verplicht om (weer) op haar vestiging in [plaats 2] te komen werken. Dat vond [verzoeker] echter bezwaarlijk vanwege de reistijd. [verzoeker] wilde alleen naar [plaats 2] komen tegen vergoeding van zijn reiskosten. [verweerder] heeft geweigerd de reiskosten te vergoeden. Partijen zijn daarop in gesprek gegaan waarbij [verweerder] [verzoeker] heeft meegedeeld dat betaling van de reiskosten voor haar niet acceptabel was, hetgeen [verzoeker] begreep. Daarom is besloten om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
4.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

5.De beoordeling

De relatieve bevoegdheid

5.1.
[verweerder] heeft in haar e-mail van 9 mei 2025 de kantonrechter verzocht om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter in Den Haag omdat haar kantoor aldaar is gevestigd. De kantonrechter begrijpt daaruit dat [verweerder] aanvoert dat de kantonrechter te Almelo niet bevoegd is om over deze kwestie te oordelen.
5.2.
Dit verweer wordt verworpen. Alhoewel de arbeidsovereenkomst in artikel 3.1 bepaalt dat de werkzaamheden door [verzoeker] op de vestiging van [verweerder] in [plaats 2] (of op een ander vestigingsadres van [verweerder]) moeten worden verricht, heeft [verzoeker] feitelijk voornamelijk vanuit zijn huis in [woonplaats] gewerkt.
5.3.
Artikel 100 Rv bepaalt dat in zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst mede bevoegd is de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk werd verricht.
5.4.
Aan de term ‘gewoonlijk’ moet de betekenis van ‘hoofdzakelijk’ worden toegekend (zie HR 18 juni 1920, NJ 1920, p. 802-804 en Ktr. Utrecht 20 april 1995, JAR 1995, 105).
5.5.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij slechts één dag per week op kantoor werkte en de overige vier dagen zijn werkzaamheden vanuit zijn woning in [woonplaats] verrichtte. [verweerder] heeft dat niet weersproken zodat de kantonrechter dit als vaststaand feit aanneemt. Dat betekent dat [verzoeker] hoofdzakelijk vanuit [woonplaats] heeft gewerkt zodat de kantonrechter te Almelo (mede) bevoegd is van deze zaak kennis te nemen.
Ontslag op staande voet?
5.6.
[verzoeker] heeft primair gesteld dat hij door [verweerder] op staande voet is ontslagen. Volgens [verzoeker] heeft [naam] hem tijdens het gesprek op 18 februari 2025 meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst onmiddellijk zou eindigen. [verweerder] heeft geen reden gegeven voor het ontslag. [verzoeker] betwist dat er sprake is van een dringende reden voor het ontslag. Het ontslag op staande voet moet volgens [verzoeker] daarom worden vernietigd.
5.7.
Dat er sprake is geweest van een ontslag op staande voet acht de kantonrechter voldoende gebleken, gelet op het feit dat [verweerder] de stelling van [verzoeker] op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Uit niets blijkt namelijk dat er sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden (hetgeen bovendien op grond van artikel 7:670b BW slechts schriftelijk kan geschieden). Dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst per direct wilde beëindigen blijkt niet alleen uit de mededeling van [naam] op 18 februari 2025, maar dit wordt voorts ondersteund door de e-mail van 12 februari 2025 waarin aan [verzoeker] wordt meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst binnen een uur zal worden beëindigd indien [verzoeker] niet in staat zou zijn om op de vestiging in [plaats 2] werkzaamheden te verrichten. Dat er daadwerkelijk sprake is van ontslag op staande voet volgt ten slotte uit het feit dat [verweerder] het loon van [verzoeker] vanaf dat moment ook niet meer heeft betaald.
5.8.
Een ontslag op staande voet moet aan drie vereisten voldoen: (1) er moet een dringende reden voor zijn, (2) het ontslag moet onverwijld worden gegeven, (3) onder onverwijlde mededeling van die dringende reden aan de werknemer. Een ontslag op staande voet is een ultimum remedium. Omdat een ontslag op staande voet verstrekkende gevolgen kan hebben voor een werknemer, mag dit alleen bij uitzondering gegeven worden.
5.9.
Het door [verweerder] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet voldoet niet aan de hiervoor opgesomde eisen. Er is allereerst geen sprake van een dringende reden voor dat ontslag. Bovendien is deze reden niet onverwijld aan [verzoeker] meegedeeld. Het verzoek van [verzoeker] om het ontslag op staande voet te vernietigen zal daarom worden ingewilligd.
Achterstallig salaris
5.10.
Het gevolg van de vernietiging van het ontslag op staande voet is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen pas op 30 maart 2025 is geëindigd. [verweerder] is dan ook gehouden het overeengekomen salaris c.a. tot die datum taan Veltinke betalen. Hiertoe wordt [verweerder] dan ook veroordeeld. Nu de arbeidsovereenkomst op 30 maart 2025 is geëindigd, zal het verzoek van [verzoeker] tot wedertewerkstelling worden afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
5.11.
Het verzoek van [verzoeker] onder V dat strekt tot – kort gezegd – betaling van de gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen nu daarvoor geen grond bestaat. Artikel 6:772 BW ziet immers op het geval dat er op een onregelmatige wijze is opgezegd en daarbij de toepasselijke opzegtermijn niet in acht is genomen. Dat is hier niet aan de orde. Met het vernietigen van het ontslag op staande voet is de arbeidsovereenkomst immers blijven voortbestaan.
Transitievergoeding
5.12.
[verzoeker] heeft om toekenning van de wettelijke transitievergoeding van € 1.310,40 bruto verzocht. Nu er geen grond is aangevoerd waarop deze vergoeding moet worden afgewezen, zal dit verzoek worden toegewezen.
Aanzegvergoeding
5.13.
Wat betreft de door [verzoeker] verzochte aanzegvergoeding geldt het volgende. Op grond van artikel 7:668 BW was [verweerder] verplicht om [verzoeker] uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigde,
schriftelijkte informeren over het al dan niet voortzetten van die arbeidsovereenkomst.
5.14.
Vaststaat dat [verweerder] [verzoeker] bij e-mail (zie hiervoor onder 3.8), heeft meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst
“was decided and terminated”. Uit die mededeling had [verzoeker] (redelijkerwijs) af kunnen leiden dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Deze mededeling heeft dan ook te gelden als de mededeling als bedoeld in artikel 7:668 BW. [verzoeker] heeft niet verklaard op welke datum hij deze email (uiteindelijk) onder ogen kreeg. Daarom is door de kantonrechter niet vast te stellen of dit uiterlijk een maand voor 30 maart 2025 was. Het lag op de weg van [verzoeker] om te onderbouwen dat deze e-mail hem niet voor 30 februari 2025 heeft bereikt. Hij beschikte immers over de email waarmee het document met de e-mails zoals genoemd onder 3.8 aan hem is toegestuurd. Toch heeft hij nagelaten deze email in het geding te brengen. Ook ter zitting kon hij geen antwoord geven op de vraag welke datum dit betrof.
De kantonrechter oordeelt dan ook dat [verzoeker] dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de verzochte aanzegvergoeding zal worden afgewezen.
Billijke vergoeding
5.15.
[verzoeker] heeft verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Nu het gegeven ontslag op staande voet wordt vernietigd kan, gelet op het bepaalde in artikel 7:681, eerste lid, BW niet tevens een billijke vergoeding worden toegekend. Dat kan immers slechts indien de ontslagen werknemer er voor kiest het ontslag op staande voet in stand te laten. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Bruto/netto specificaties
5.16.
Het verzoek van [verzoeker] tot het door [verweerder] verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, wordt toegewezen nu dit verzoek door [verweerder] niet is betwist. Het maximum van de totaal te verbeuren dwangsommen zal evenwel worden bepaald op een bedrag van € 5.000,00.
Incassokosten
5.17.
[verzoeker] heeft verzocht om toekenning van buitengerechtelijke incassokosten. Het gaat om een verzoek van onbepaalde waarde, namelijk het vernietigen van het ontslag op staande voet met nevenverzoeken. Het rapport BGK-Integraal bepaalt over vorderingen (verzoeken) van onbepaalde waarde:

Bij overige vorderingen van onbepaalde waarde is er geen hoofdsom waarbij aansluiting gezocht kan worden. De werkgroep adviseert om, in navolging van het liquidatietarief en Rapport Voorwerk II, voor vorderingen van onbepaalde waarde aansluiting te zoeken bij de hoogte van tariefgroep II van het liquidatietarief, en wel van de gemiddelde waarde daarvan (€ 15.000). De werkgroep adviseert om in navolging van Rapport Voorwerk II in advocaatzaken (art 79 lid 2 RV) hetgeen een vergoeding van €925,- oplevert. In kantonzaken (art. 79 lid 1 RV) wordt de helft van dit bedrag vergoed. Indien er echter duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering een andere waarde vertegenwoordigt wordt er voor de berekening van die andere waarde uitgegaan.’
5.18.
Aan buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom een bedrag van € 462,50 toegewezen.
Wettelijke rente
5.19.
De wettelijke rente over de diverse posten zal worden toegewezen zoals verzocht nu deze nevenvordering niet door [verweerder] is weersproken.
5.20.
De kantonrechter zal de termijn waarbinnen de diverse bedragen moeten zijn betaald stellen op zeven dagen (in plaats van de verzochte twee dagen) na de datum van deze beschikking.
Proceskosten
5.21.
Ten slotte wordt [verweerder] als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordeeld. Deze kosten worden begroot op de wijze als bepaald in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. Dat betekent dat de hoogte van de proceskosten wordt bepaald aan de hand van het zogenaamde liquidatietarief, waarbij in WWZ-zaken voor de vaststelling van het gemachtigdensalaris in beginsel aangesloten wordt bij het tarief dat geldt voor een kort geding in kantonzaken. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
  • griffierecht € 90,00
  • salaris gemachtigde € 814,00
  • nakosten € 135,00
__________
Totaal € 1.039,00

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
vernietigt het door [verweerder] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te voldoen het netto-equivalent van het verschuldigde salaris van € 2.426,57 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 1 februari 2025 tot 30 maart 2025, zijnde de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van
€ 1.310,40 bruto binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking;
6.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] schriftelijke en deugdelijke bruto/nettospecificaties te verstrekken waarin de bedragen en betalingen onder 6.2 zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van
€ 5.000,00 voor elke dag na zeven dagen na de datum van deze beschikking dat [verweerder] niet voldoet aan deze veroordeling;
6.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 462,50;
6.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de onder 6.3 en 6.5 genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag der algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verzoeker] vastgesteld op € 90,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan kosten die na deze beschikking zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking;
6.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.W. van Tol, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
(JBd(O)