ECLI:NL:RBOVE:2025:4387

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11426782 \ CV EXPL 24-4241
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming bij het leggen van een PVC-vloer door een professioneel vloerenlegger

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is de kern van het geschil ontstaan na het leggen van een PVC-vloer door de gedaagde in de woning van de eisers. De eisers hebben in januari 2021 de gedaagde opdracht gegeven om een PVC-vloer te leggen, maar twee jaar later klaagden zij dat de randen van de spaanplaat tussenvloer door de PVC-vloer heen zichtbaar waren. De eisers stelden dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door onvoldoende vochtwerende maatregelen te treffen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad toerekenbaar tekortgeschoten was, omdat hij had moeten anticiperen op het risico van vochtproblemen door de keuze van spaanplaten. De rechtbank heeft de vordering van de eisers toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 3.400,00 plus rente en kosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers recht hebben op schadevergoeding voor de kosten van een onderzoek dat bevestigde dat de gedaagde fouten had gemaakt bij het leggen van de vloer. De gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11426782 \ CV EXPL 24-4241
Vonnis van 1 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden te [woonplaats 1],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. B.J.H.L. Brouwer,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.J.H. Mühlstaff.

1.Inleiding

1.1.
In januari 2021 heeft [gedaagde] in opdracht van [eisers] in haar woning een PVC vloer gelegd. Twee jaar later heeft [eisers] bij [gedaagde] geklaagd omdat de randen van de (spaanplaat) tussenvloer door de PVC vloer heen zichtbaar werden. Kern van het geschil is of [gedaagde] een fout heeft gemaakt bij het leggen van de vloer en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is. Zij zal de gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure dan ook toewijzen en [gedaagde] veroordelen om € 3.400,00 plus rente en kosten aan [eisers] te betalen. Zij licht haar beslissingen hierna verder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2025, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In 2020/2021 heeft [eisers] de benedenverdieping van haar woning uitgebouwd met een aanbouw. Eind 2020 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] zowel op de vloer van het bestaande deel van de benedenverdieping (hierna: de bestaande woning) als op de draagvloer van de aanbouw (hierna: de aanbouw) een PVC vloer (inclusief ondervloer) zou leggen voor een bedrag van € 3.400,00.
3.2.
In januari 2021, enkele dagen voordat de PVC vloer gelegd zou worden, hebben partijen geconstateerd dat de draagvloer van de aanbouw 22 millimeter hoger lag dan de tegelvloer/mozaïekparketvloer (hierna: ondervloer) van de bestaande woning. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de ondervloer zou ophogen door daarop met epoxylijm spaanplaten te verlijmen, de verhoogde vloer zou egaliseren en daarop vervolgens een PVC vloer zou aanbrengen.
3.3.
In januari 2022 heeft [eisers] bij [gedaagde] gemeld dat de randen van de spaanplaat tussenvloer rondom de overgang van de bestaande woning naar de aanbouw door de PVC vloer heen zichtbaar werden. [gedaagde] is samen met een vertegenwoordiger van de epoxylijm ter plaatse gaan kijken en heeft uiteindelijk samen met de aannemer van de aanbouw het probleem verholpen.
3.4.
Op 17 april 2023 heeft [eisers] bij [gedaagde] gemeld dat de randen van de spaanplaat tussenvloer in de bestaande bouw (namelijk bij de woonkamer en keuken) door de PVC vloer heen zichtbaar werden. Partijen hebben over- en weer met elkaar gecorrespondeerd.
3.5.
Op 3 november 2023 heeft [eisers] aan [gedaagde] geschreven dat zij de overeenkomst wenst te ontbinden en [gedaagde] gesommeerd om € 3.400,00 aan haar te betalen.
3.6.
Op 26 april 2024 heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) in opdracht van [eisers] de vloer onderzocht. In haar rapport van 20 mei 2024 schrijft zij dat op bepaalde plekken in de woonkamer en eetkamer de spaanplaat tussenvloer door de PVC vloer heen zichtbaar is geworden, een fenomeen dat [bedrijf] aanduidt als “doortekening”. [bedrijf] constateert dat de cementdekvloer rechtstreeks op zand is geplaatst en concludeert dat dit een verhoogd risico geeft op optrekkend vocht of vochtproblemen. Volgens [bedrijf] is de keuze voor een spaanplaat tussenvloer een aandachtspunt omdat dit materiaal vochtgevoelig is. Zelfs bij minimale blootstelling aan vocht over een langere periode zal spaanplaat volgens haar gaan uitzetten. Dit zal erin resulteren dat de randen van de spaanplaat omhoog worden gedrukt en doortekenen op het PVC. Dat is volgens [bedrijf] ook hier gebeurd. [bedrijf] concludeert bovendien dat de spaanplaten te strak tegen elkaar aan zijn gelegd, waardoor deze bij minimale uitzetting al wat gaan tekenen. Ten slotte schrijft [bedrijf] dat ondanks de egalisatie het gehele oppervlak van de bestaande woning onregelmatigheden vertoond variërend van 5 tot 8 millimeter. Dit alles brengt [bedrijf] tot het eindoordeel dat de vloer niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat de kantonrechter:
  • voor recht verklaart dat [gedaagde] in de uitvoering van de overeenkomst toerekenbaar tekort is geschoten en aansprakelijk is voor de door eisers geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat;
  • [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.986,85 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
  • [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten.
4.2.
[eisers] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Volgens [eisers] volgt uit het feit dat er sprake is van doortekening dat [gedaagde] fouten heeft gemaakt bij het leggen van de vloer. Het stond [eisers] daarom vrij de overeenkomst te ontbinden en zowel terugbetaling van de aanneemsom van € 3.400,00 (artikel 6:265 en 6:271 BW) als betaling van de kosten voor het onderzoek door [bedrijf] (artikel 6:96 BW) te vorderen. Omdat de (omvang van de) schade van [eisers] op dit moment nog niet volledig te voorzien is, vordert [eisers] een verklaring voor recht dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is als ook een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat hij is tekortgeschoten. Als er al sprake is van een tekortkoming, kan dat hem bovendien niet worden toegerekend. Verder voert hij aan dat [eisers] geen beroep op ontbinding toekomt omdat zij al twee jaar van de vloer gebruik heeft gemaakt en niet gevergd kan worden dat de vloer er in dat geval uit moet. Ook moet de verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure worden afgewezen omdat [eisers] haar schade niet heeft begroot.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Door het gebruik van spaanplaten is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten
De tekortkoming
5.1.
Vast staat dat er twee jaar na het leggen van de vloer sprake is van doortekening in die zin dat de randen van de spaanplaat tussenvloer door de PVC vloer heen zichtbaar zijn geworden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of dit komt doordat [gedaagde] een fout heeft gemaakt bij het leggen van de vloer en dus tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
5.2.
De rechtbank begrijpt dat [eisers] onder verwijzing naar het rapport van [bedrijf] stelt dat de fout van [gedaagde] erin is gelegen dat hij de vloer van de bestaande woning met spaanplaten heeft verhoogd, zonder (voldoende) vochtwerende maatregelen te nemen. Uit het rapport van [bedrijf] volgt immers dat spaanplaten vochtgevoelig zijn. Bij een minimale blootstelling aan vocht over een langere periode zullen deze uitzetten, waardoor de randen omhoog worden geduwd en doortekening op de vloer ontstaat. Doordat de cementdekvloer van de woning van [eisers] rechtstreeks op zand geplaatst is, bestaat een verhoogd risico op optrekkend vocht of vochtproblemen. [gedaagde] had daarom moeten kiezen voor spaanplaten gemaakt van watervast multiplex of als extra voorzorgsmaatregel een PU-vochtscherm onder de spaanplaten moeten monteren, aldus [eisers] [gedaagde] betwist dat dat hij een fout heeft gemaakt door spaanplaten te gebruiken. Hij voert aan dat de ondervloer van de bestaande woning bij aanvang van de werkzaamheden droog was. Ook heeft de oude parketvloer – die voor de verbouwing dertig jaar lang in de woning heeft gelegen – bij de vorige bewoners nooit voor problemen gezorgd. Hij had dus geen reden om vochtwerende maatregelen te nemen. De gepretendeerde vochtproblemen zouden volgens [gedaagde] ook veroorzaakt kunnen zijn door het feit dat het een woning uit 1906 betreft die niet centraal verwarmd wordt, door vocht in de kelder/kruipruimte of door de hoge waterstand in de regio de afgelopen jaren. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de leverancier van de epoxylijm in 2022 al heeft bevestigd dat het probleem niet veroorzaakt wordt door het door [gedaagde] gebruikte materiaal. Maar met deze argumenten heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank de stellingen van [eisers] onvoldoende weerlegd. Vast staat dat de woning rechtstreeks op zand is gebouwd en dat onder de vloer van de bestaande woning geen kruipruimte of kelder ligt. Ter weerlegging van de stelling van [eisers] dat hierdoor een risico op vochtproblemen of optrekkend vocht bestond, heeft [gedaagde] slechts aangevoerd dat de ondervloer van de bestaande woning tijdens het leggen van de PVC vloer droog was en dat de voormalig bewoners nooit problemen hebben gehad met de parketvloer. Maar daarmee miskent hij dat spaanplaten van een ander materiaal zijn gemaakt dan parket. Niet weersproken is dat spaanplaten zelfs bij een minimale blootstelling aan vocht al kunnen uitzetten. Zelfs als de ondervloer of de oude parketvloer van de bestaande woning droog waren, sluit dit niet uit dat zich – na verloop van tijd – onder de vloer voldoende vocht heeft opgestapeld om de vochtgevoelige spaanplaten aan te tasten. De kantonrechter volgt daarom de conclusie van [eisers] dat door de bouwwijze van de woning een risico op vochtproblemen of optrekkend vocht bestond. [gedaagde] had zich bewust moeten zijn van dit risico en had zijn materiaalkeuze daarop moeten aanpassen, bijvoorbeeld door spaanplaten van watervast multiplex te gebruiken of andere vochtwerende maatregelen te treffen. Nu hij dat niet heeft gedaan is er sprake van een tekortkoming. Dit geldt ongeacht of er nog andere oorzaken voor het vochtprobleem zijn aan te wijzen, zoals het bouwjaar van de woning of de relatief hoge waterstand.
5.3.
De omstandigheid dat de vertegenwoordiger van de epoxylijmleverancier in een eerder stadium heeft aangegeven dat de oorzaak van het probleem niet ligt bij het door [gedaagde] gebruikte materiaal, maakt dit oordeel van de kantonrechter niet anders. Op welke grond de epoxylijmleverancier ten aanzien van de aangetroffen problematiek een (bijzondere) deskundigheid bezit is niet duidelijk geworden. Daarbij komt dat [gedaagde] niet wordt verweten dat hij ondeugdelijk materiaal heeft gebruikt, maar dat hij in de gegeven situatie een verkeerde materiaalkeuze heeft gemaakt. Uit de stukken van [gedaagde] en zijn toelichting ter zitting blijkt niet dat de vertegenwoordiger van de epoxylijmleverancier ook de materiaalkeuze van [gedaagde] heeft beoordeeld, zodat zijn mening van onvoldoende gewicht is om de onderbouwde stelling van [eisers] te verwerpen. [gedaagde] is dus tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Toerekenbaarheid
5.4.
[gedaagde] heeft ter zitting nog aangevoerd dat [eisers] er zelf voor heeft gekozen om de vloer te verhogen met spaanplaten in plaats van egaline – wat meer tijd kost en duurder is. Voor zover hij daarmee het standpunt inneemt dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerend, gaat de kantonrechter daar niet in mee. Van [gedaagde] mag als professioneel vloerenlegger immers worden verwacht dat hij zijn klanten geen onverantwoorde keuzes voorlegt. [gedaagde] had gelet op het risico op optrekkend vocht in dit geval dus niet aan [eisers] moeten voorstellen om de vloer met spaanplaten te verhogen. Dat [eisers] uiteindelijk zelf gekozen heeft voor spaanplaten, doet in deze situatie dan ook niet aan de verwijtbaarheid van het handelen van [gedaagde] af. De tekortkoming kan [gedaagde] worden toegerekend.
[eisers] heeft recht op een bedrag van € 3.400,00 plus rente
5.5.
Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis. Het stond [eisers] dus vrij om de overeenkomst per brief van 3 november 2023 buitengerechtelijk te ontbinden. Door ontbinding ontstaat voor partijen de verplichting tot ongedaanmaking van al verrichte prestaties (artikel 6:271 BW). In dit geval betekent dit dat [eisers] de PVC vloer en (spaanplaat) tussenvloer aan [gedaagde] terug moet geven en dat [gedaagde] gehouden is de koopsom van € 3.400,00 aan [gedaagde] te betalen.
5.6.
De conclusie van [gedaagde] dat de overeenkomst niet rechtsgeldig ontbonden is omdat [eisers] al gebruik heeft gemaakt van de vloer en bij ontbinding de vloer eruit moet, vindt geen grondslag in het recht en zal daarom door de kantonrechter worden gepasseerd. De kantonrechter zal [gedaagde] dus veroordelen om € 3.400,00 aan [eisers] te betalen.
5.7.
[eisers] vordert over dit bedrag de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De kantonrechter overweegt dat wettelijke rente over een ongedaanmakingsverbintenis verschuldigd is vanaf het moment van verzuim. Bij brief van 3 november 2023 heeft [eisers] [gedaagde] in gebreke gesteld en een termijn van tien dagen gegeven om te betalen. Omdat [gedaagde] niet binnen deze tien dagen betaald heeft, verkeerde hij vanaf dat moment in verzuim (artikel 6:82 BW). De wettelijke rente is dus in ieder geval verschuldigd vanaf de door [eisers] gevorderde datum, de dag van de dagvaarding, en zal daarom worden toegewezen vanaf 21 november 2024.
De verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen
5.8.
Ten slotte vordert [eisers] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] in de uitvoering van de overeenkomst toerekenbaar tekort is geschoten en aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat.
5.9.
Hiervoor is overwogen dat [eisers] een fout heeft gemaakt bij het leggen van de vloer en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst (zie 5.4). Niet in geschil is dat [gedaagde] op grond van artikel 6:74 BW in principe gehouden is de schade die [eisers] daardoor lijdt te vergoeden. Partijen verschillen daarentegen wel van inzicht over de vraag of [eisers] de mogelijkheid van schade en de omvang daarvan voldoende heeft aangetoond, en daarmee of [eisers] voldoende belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.10.
De kantonrechter stelt voorop dat aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure geen strenge eisen worden gesteld. Artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot, voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Voldoende voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is dat de eiser de mogelijkheid van schade aannemelijk maakt (HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246, r.o. 3.5.1). Deze maatstaf, het aannemelijk maken van de mogelijkheid van schade, is eveneens leidend bij de vraag of een verklaring voor recht kan worden toegewezen (HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760, r.o. 4.1.2).
5.11.
[eisers] heeft gesteld dat zij haar schade niet kan begroten omdat op dit moment nog niet duidelijk is welke schade zal ontstaan als de PVC vloer en tussenvloer verwijderd worden. Wel heeft [eisers] in haar dagvaarding en ter zitting een aantal verwachte schadeposten benoemd en toegelicht, waaronder: het demonteren van de spekkachel, het (mogelijk) opnieuw moeten stuken, schilderen of behangen van muren nadat de plinten verwijderd zijn en het (mogelijk) opnieuw moeten stellen of vervangen van de keukendeur. De kantonrechter is daarmee van oordeel dat [eisers] de mogelijkheid van schade aannemelijk heeft gemaakt en een voldoende concreet belang heeft bij haar vordering. Anders dan [gedaagde] aanvoert, staat het feit dat [eisers] haar schade niet concreet heeft begroot niet aan de toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht in de weg of verwijzing naar de schadestaatprocedure in de weg.
[eisers] heeft recht op onderzoekskosten plus rente
5.12.
[eisers] vordert de kosten voor het onderzoek door [bedrijf] van € 586,85. Die kosten komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW). Het bepaalde in artikel 6:96 BW vereist een dubbele redelijkheidstoets. De kosten moeten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang van de kosten moet redelijk zijn.
5.13.
De kantonrechter is van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden redelijk is geweest dat [eisers] deze kosten heeft gemaakt. Uit het onderzoek van [bedrijf] volgde voor [eisers] immers de bevestiging dat door [gedaagde] fouten zijn gemaakt bij het leggen van de vloer. De omvang van de kosten zijn voldoende onderbouwd met de overgelegde factuur en zijn redelijk. De door [eisers] gemaakte onderzoekskosten van € 586,85 moeten dan ook door [gedaagde] te worden betaald.
5.14.
[eisers] vordert over deze onderzoekskosten nog de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Ook in dit geval geldt dat rente pas verschuldigd is vanaf het moment van verzuim. De kantonrechter overweegt dat hoewel [eisers] [gedaagde] geen afzonderlijke ingebrekestelling heeft verstuurd, het verzuim desalniettemin is ingetreden met ingang van de dag van de dagvaarding. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat ook een dagvaarding als ingebrekestelling/aanmaning in de zin van artikel 6:82 BW kan gelden (HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3127, r.o. 3.5.3). De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding, namelijk 21 november 2024.
De proceskosten
5.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,17
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.065,17

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] in de uitvoering van de overeenkomst toerekenbaar tekort is geschoten en aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 november 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 586,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 november 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.065,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 tot en met 6.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.