Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
tijdens het onderzoek bleek dat het overbrengen niet voor meer letsel had gezorgd”. [12] Daarbij komt dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het slachtoffer na de klap geen teken van leven meer heeft gegeven [13] . Bovendien overweegt de rechtbank onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 september 1978 [14] dat, zelfs indien er al een deel van het letsel veroorzaakt is door het verplaatsen dan wel het vervoeren van het slachtoffer, dit letsel niet van zodanige aard is dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijze niet meer het als gevolg van de botsing aan de verdachte zou kunnen worden toegerekend. Ook dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval geen veiligheidsgordel droeg, maakt niet dat haar dood, gezien de handelwijze van verdachte in de hiervoor besproken omstandigheden, redelijkerwijze niet meer aan de verdachte kan worden toegerekend.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van verdachte
6.De op te leggen straf of maatregel
7.De schade van benadeelden
De vordering van [slachtoffer 2]
De vordering van [de moeder] , de moeder
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
€ 20.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,--, (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 135 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,--, (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;