ECLI:NL:RBOVE:2025:4476

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
C/08/330687 / FA RK 25-759
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van gerechtelijke vaststelling van vaderschap en verzoek om vaststelling van biologisch vaderschap

In deze zaak heeft verzoekster de rechtbank verzocht om de vernietiging van een eerdere gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1] en om vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 2]. De rechtbank heeft op 3 juli 2025 uitspraak gedaan. Verzoekster stelt dat zij door middel van verschillende DNA-onderzoeken heeft aangetoond dat [belanghebbende 2] haar biologische vader is, terwijl [belanghebbende 1] dat niet zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de DNA-onderzoeken die door verzoekster zijn uitgevoerd niet rechtsgeldig zijn en dat er veel vragen zijn over de betrouwbaarheid van de resultaten. Verzoekster heeft niet de mogelijkheid benut om een rechtsgeldig DNA-onderzoek te laten uitvoeren, waardoor de rechtbank niet in staat was om de verzoeken inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekster haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd en heeft de verzoeken afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/330687 / FA RK 25-759
beschikking van de meervoudige kamer van 3 juli 2025
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: verzoekster,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. C. ten Böhmer,
en

1.[belanghebbende 1] ,

verder te noemen: [belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,

2.[belanghebbende 2] ,

verder te noemen: [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
belanghebbende.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 11 november 2024;
  • het F9-formulier van mr. Ten Böhmer met als bijlagen de BRP-uittreksels en de geboorteaktes, binnengekomen op 6 december 2024;
  • het e-mailbericht van [belanghebbende 2] , binnengekomen op 17 februari 2025;
  • de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 mei 2025 met gesloten deuren plaatsgevonden. Verschenen zijn: verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, en [belanghebbende 1] .
1.3.
Opgeroepen, maar niet verschenen, zijn [belanghebbende 2] en [naam 1] (moeder van verzoekster).
1.4.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van de rechtbank op 20 mei 2025 een bericht van mr. Ten Böhmer ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is op [geboortedatum 1] 1992 geboren in de gemeente [gemeente] . De moeder van verzoekster is [naam 1] .
2.2.
Verzoekster is op 11 juli 1996 met toestemming van de moeder erkend door [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ), waarna zij de geslachtsnaam [naam 2] heeft verkregen. Verzoekster is door het huwelijk van [naam 1] en [naam 2] op 11 juli 1997 gewettigd.
2.3.
De rechtbank Overijssel heeft bij beschikking van 25 februari 2019 de door [naam 2] gedane erkenning vernietigd en het vaderschap van [belanghebbende 1] over verzoekster gerechtelijk vastgesteld. Op 20 juni 2019 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Utrecht hiervan latere vermeldingen aan de geboorteakteakte toegevoegd. Verzoekster heeft in die procedure verklaard de geslachtsnaam [belanghebbende 1] te willen dragen, zodat de naam van verzoekster sinds dat moment [verzoekster] is.
2.4.
Verzoekster en [belanghebbende 1] hebben een affectieve relatie met elkaar.
2.5.
Verzoekster heeft twee minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 2] 2019 te [geboorteplaats 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 3] 2024 te [geboorteplaats 2] .

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de gerechtelijke vaststelling, inhoudende dat [belanghebbende 1] de vader is van verzoekster, te vernietigen, dan wel op een andere door de rechtbank te bepalen wijze ongedaan te maken;
II. gerechtelijk vast te stellen dat [belanghebbende 2] de vader is van verzoekster;
III. een afschrift van de beschikking, niet eerder dan drie maanden nadat de beschikking is gewezen, door de ambtenaar van de burgerlijke stand als latere vermelding te laten toevoegen aan de geboorteakte van verzoekster;
IV. kosten rechtens.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt verzoekster het volgende. Verzoekster is erkend door [naam 2] . Omdat [naam 2] niet haar biologische vader was, heeft verzoekster op 3 december 2018 een verzoek bij de rechtbank ingediend tot vernietiging van de erkenning door [naam 2] en tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1] . Ten behoeve van dit verzoek heeft verzoekster in eigen beheer een DNA-onderzoek laten uitvoeren. Uit dit onderzoek volgde, aldus verzoekster, dat [belanghebbende 1] met 99,99995% waarschijnlijkheid haar biologische vader was. De rechtbank Overijssel heeft bij beschikking van 25 februari 2019 de door [naam 2] gedane erkenning van verzoekster vernietigd en het vaderschap van [belanghebbende 1] over verzoekster gerechtelijk vastgesteld.
3.3.
Een aantal jaren later heeft verzoekster van een familielid vernomen dat niet [belanghebbende 1] maar [belanghebbende 2] haar biologische vader zou zijn. Verzoekster heeft hierop in 2020 in eigen beheer een nieuw DNA-onderzoek laten uitvoeren waaruit, aldus verzoekster, blijkt dat [belanghebbende 2] met 99,99995% waarschijnlijkheid de biologische vader van de vrouw is.
3.4.
In 2024 heeft verzoekster wederom in eigen beheer een DNA-onderzoek laten uitvoeren, waaraan zowel [belanghebbende 1] als [belanghebbende 2] hun medewerking hebben verleend. Uit dit onderzoek blijkt, aldus verzoekster, dat de kans dat [belanghebbende 1] de vader van verzoekster is 0% bedraagt en dat de kans dat [belanghebbende 2] de vader van verzoekster is 99,99995% bedraagt.
3.5.
Verzoekster en [belanghebbende 1] hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen samen. Tijdens deze relatie zijn twee nog minderjarige kinderen geboren, waarvan volgens verzoekster [belanghebbende 1] de biologische vader is. Omdat [belanghebbende 1] de juridisch vader is van verzoekster, is het voor hem niet mogelijk om deze twee kinderen te erkennen. Nu verzoekster samen met [belanghebbende 1] kinderen heeft, is het volgens haar niet wenselijk dat [belanghebbende 1] haar juridische vader blijft. Bovendien wil verzoekster het ouderschap van [belanghebbende 2] gerechtelijk laten vaststellen om zo de juridische situatie overeen te laten stemmen met de biologische werkelijkheid. Voordat vastgesteld kan worden dat [belanghebbende 2] de juridische vader is, zal het gerechtelijk vastgestelde vaderschap van [belanghebbende 1] eerst ongedaan gemaakt dan wel vernietigd moeten worden.
3.6.
Verzoekster stelt primair dat moet worden aangesloten bij, dan wel dat analoge toepassing dient plaats te vinden van, de wettelijke bepalingen rond vernietiging van een erkenning dan wel ontkenning vaderschap. De voor vernietiging van de erkenning geldende termijn waarbinnen een dergelijk verzoek moet worden ingediend moet, aldus verzoekster, op grond van het recht op ‘family life’ [1] buiten toepassing worden gelaten. Subsidiair dient naar de mening van verzoekster vernietiging van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1] plaats te vinden op grond van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Meer subsidiair dient de beschikking van de rechtbank Overijssel van
25 februari 2019, waarin het vaderschap van [belanghebbende 1] is vastgesteld, te worden herroepen. Tot slot doet verzoekster een beroep op de redelijkheid en billijkheid [2] . In alle gevallen wenst verzoekster dat na de vernietiging van de eerdere vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1] , het ouderschap van [belanghebbende 2] gerechtelijk vastgesteld wordt.

4.De beoordeling

4.1.
De stelling van verzoekster dat niet [belanghebbende 1] maar [belanghebbende 2] haar biologische vader is, wordt door verzoekster onderbouwd met verschillende, steeds in eigen beheer uitgevoerde, DNA-onderzoeken.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2025 heeft de rechtbank met partijen uitvoerig gesproken over de gang van zaken tijdens de in 2019 gevoerde procedure en over de in eigen beheer uitgevoerde DNA-onderzoeken.
4.3
Uit het dossier en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank het volgende gebleken. Verzoekster stelt dat zij ten tijde van de procedure in 2019, toen zij vernietiging van de door [naam 2] gedane erkenning en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1] verzocht, reeds een (affectieve) relatie met [belanghebbende 1] had en op dat moment ook zwanger van hem was. Verzoekster heeft in die procedure destijds wel melding gemaakt van haar zwangerschap, maar niet van het feit dat [belanghebbende 1] de vader van dit ongeboren kind zou zijn. De rechtbank concludeert hieruit dat verzoekster willens en wetens de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 1] heeft verzocht en daarmee de huidige situatie, waarin [belanghebbende 1] (in elk geval) juridisch de opa en tevens (zo wordt gesteld) de biologische vader van de kinderen van verzoekster is, zelf heeft doen ontstaan. Dat [belanghebbende 1] daarmee de kinderen van verzoekster niet kan erkennen is eveneens een omstandigheid die verzoekster door haar handelen zelf heeft veroorzaakt.
4.4.
Ten aanzien van de door verzoekster ingediende DNA-onderzoeken overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de resultaten van de door verzoekster in eigen beheer uitgevoerde DNA-onderzoeken op een zorgvuldige en met de vereiste waarborgen omklede wijze tot stand zijn gekomen. Zo stelt verzoekster weliswaar dat de huisarts het DNA-materiaal heeft afgenomen, maar dit blijkt niet uit het overgelegde testresultaat. Evenmin is duidelijk hoe de identificatie van de personen van wie het DNA-materiaal is afgenomen heeft plaatsgevonden, op welke wijze het DNA-materiaal naar het laboratorium is opgestuurd en aan wie vervolgens de testresultaten zijn toegestuurd. Bovendien is de rechtbank gebleken dat de testresultaten van de verschillende overgelegde DNA-onderzoeken tegenstrijdig zijn. Zo wijst het onderzoek uit 2018 [belanghebbende 1] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan als biologische vader van verzoekster en wijst het DNA-onderzoek uit 2020 met exact dezelfde mate van waarschijnlijkheid [belanghebbende 2] aan. Het DNA-profiel van [belanghebbende 1] , zoals opgenomen in de testresultaten van 2018, is bovendien volledig identiek aan het DNA-profiel van [belanghebbende 2] , zoals is opgenomen in de testresultaten uit 2024. Een dergelijke overeenkomst is alleen mogelijk wanneer er sprake is van een eeneiige tweeling. Verzoekster en [belanghebbende 1] hebben op de mondelinge behandeling geen verklaring kunnen geven voor deze overeenkomst in de DNA-profielen. Daar komt bij dat het door verzoekster overgelegde DNA-onderzoek in 2024 een geheel ander DNA-profiel van [belanghebbende 1] geeft dan in 2018. Ook voor deze omstandigheid hebben verzoekster en [belanghebbende 1] geen plausibele verklaring kunnen geven. Zij denken dat in het laboratorium een fout moet zijn gemaakt.
4.5.
Gezien de vragen die de diverse DNA-testresultaten oproepen is aan partijen voorgehouden of zij bereid (zouden) zijn mee te werken aan een rechtsgeldig DNA-onderzoek door Verilabs, het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis of het Leids Universitair Medisch Centrum, waarmee zou worden voldaan aan de eisen van een (rechtsgeldig) DNA-onderzoek, zoals vermeld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap [3] . Dit besluit ziet onder andere op een zorgvuldige en met waarborgen omklede procedure ten aanzien van het afnemen van het DNA-materiaal, de identificatie van de daarbij betrokken personen, het opsturen van het DNA-materiaal en de ontvangst van de resultaten van het DNA-onderzoek.
4.6.
Verzoekster heeft op de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij vermoedt dat [belanghebbende 2] aan een dergelijk onderzoek zijn medewerking niet zal willen verlenen. Besproken is dat dit onverlet laat de mogelijkheid om een rechtsgeldig DNA-onderzoek tussen uitsluitend verzoekster en [belanghebbende 1] uit te voeren, waarmee in elk geval duidelijkheid kan worden verkregen over het vaderschap van [belanghebbende 1] , hetgeen ook voor de kinderen van verzoekster van groot belang zou kunnen zijn. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft verzoekster op 20 mei 2025 de rechtbank schriftelijk bericht dat zij weliswaar bereid is mee te werken aan een rechtsgeldig DNA-onderzoek en dit ook graag zou willen, maar dat zij niet over de financiële middelen beschikt om nogmaals een DNA-onderzoek te laten verrichten. Zij beschikt ook niet over een netwerk waar zij een financieel beroep op kan doen en verwacht niet dat dit op korte termijn zal veranderen. Het laten uitvoeren van een nieuw DNA-onderzoek is voor haar dan ook geen optie.
4.7.
Met inachtneming van het voorgaande dient de rechtbank op basis van de voorhanden zijnde informatie te beslissen op de verzoeken van verzoekster. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster haar stelling dat niet [belanghebbende 1] maar [belanghebbende 2] haar biologische vader is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtsgeldig DNA-onderzoek en – ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – is verzoekster niet in staat om hieraan alsnog mee te werken. Op basis van de thans beschikbare gegevens kan de rechtbank niet vaststellen dat [belanghebbende 1] niet de biologische vader is van verzoekster.
4.8.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de door verzoekster beoogde vernietiging van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap dan wel herroeping van de beschikking van 25 februari 2019, en dus kan evenmin worden toegekomen aan het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 2] .
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de verzoeken afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.L Souman (voorzitter), M.H. van der Lecq en H.M. Jongebreur, in tegenwoordigheid van mr. S. ten Thije-Blokvoort als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (verder: EVRM)
2.Artikel 6:2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Besluit DNA-onderzoek vaderschap d.d. 20 oktober 2008