ECLI:NL:RBOVE:2025:4584

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
08.352922.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in een diefstal met geweld zaak

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De zaak betrof een inbraak in de woning van een slachtoffer op 4 november 2024, waarbij een kluis werd gestolen. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met anderen de inbraak had gepleegd en geweld had gebruikt tegen het slachtoffer. De verdediging betoogde echter dat er geen sprake was van een voltooide diefstal en dat het bewijs voor het gebruik van geweld ontbrak. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren die als belastend voor de verdachte konden worden uitgelegd, het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de feitelijke heerschappij over de kluis had verworven, waardoor de diefstal niet als voltooid kon worden beschouwd. De benadeelde partij, het slachtoffer, had zich gevoegd in het proces en vorderde schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De rechtbank bepaalde dat de kosten voor beide partijen voor eigen rekening kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.352922.24 (P)
Datum vonnis: 8 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de P.I. [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens [slachtoffer] als benadeelde partij door
[naam] van Slachtofferhulp Nederland is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 6 mei 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen heeft ingebroken bij de woning gelegen aan de [adres 2] en een kluis (met inhoud) uit de woning heeft weggenomen;
feit 2:al dan niet samen met anderen een kluis (met inhoud) heeft gestolen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Genemuiden, gemeente
Zwartewaterland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in een woning aan de [adres 2], alwaar verdachte en/of zijn
mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende
bevond(en),
een kluis (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n), heeft/hebben weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Genemuiden, gemeente
Zwartewaterland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een kluis (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft/hebben
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om,
bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij
de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
- met het (vlucht)voertuig, te weten een personenauto van het merk
Volvo, met hoge snelheid naar achteren te rijden, althans weg te rijden,
waarbij die [slachtoffer] in contact is gekomen met het voertuig en/of
- in een poging te ontsnappen en/of het bezit van het gestolene te
verzekeren in een worsteling te geraken met die [slachtoffer] en hierbij die
[slachtoffer] pijn en/of letsel toe te brengen door die [slachtoffer] te slaan en/of te
schoppen
terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg.

3.De bewijsmotivering

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft samen met twee anderen ingebroken in de woning gelegen aan de [adres 2] en daarbij de kluis van [slachtoffer] gestolen (feit 1). Verdachte heeft vervolgens, om de kluis veilig te stellen, samen met die twee anderen geweld gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij de geweldshandelingen onder het eerste gedachtestreepje aan verdachte kunnen worden toegerekend (feit 2).
Indien de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig acht voor de fysieke aanwezigheid van verdachte in de woning, stelt de officier van justitie zich – onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad, HR 17 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7388 en HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:108 – op het standpunt dat verdachte zich ook in dat geval schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de woninginbraak gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, de medeverdachten en een of meer onbekend gebleven personen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat geen sprake is van een voltooide diefstal, maar slechts van een poging, en dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . Tevens kan niet worden bewezen dat verdachte opzet op de wederrechtelijkheid van het wegnemen van de kluis had.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat op 4 november 2024 is ingebroken in de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2], gelegen boven het restaurant ‘[restaurant]’, en dat de kluis van [slachtoffer] uit de woning is weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het dossier aanwijzingen bevat die als belastend voor verdachte kunnen worden uitgelegd, op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte, samen met anderen, de inbraak heeft gepleegd en de kluis uit de woning heeft weggenomen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2
Op grond van de inhoud van het dossier, waaronder de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte op 4 november 2024 samen met twee anderen de kluis van [slachtoffer] , die op dat moment voor het restaurant ‘[restaurant]’ op straat lag, heeft opgetild en heeft geprobeerd de kluis in de auto te leggen. Op dat moment werden verdachte en zijn medeverdachten tegengehouden door [slachtoffer] en omstanders, waardoor de kluis op straat viel.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het voorgaande een voltooide diefstal oplevert.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed – als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht – onder meer is vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken, dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard. [1]
In het onderhavige geval heeft verdachte de kluis samen met twee anderen van straat opgetild en heeft hij samen met die twee anderen geprobeerd de kluis in de auto te plaatsen. Op het moment van betrapping lag de kluis nog niet in de auto. Hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van rechtspraak van de Hoge Raad, niet worden gezegd dat verdachte zich daarmee een zodanige feitelijke heerschappij over de kluis heeft verschaft dan wel de kluis zodanig aan de feitelijke heerschappij van [slachtoffer] heeft onttrokken dat de wegneming als voltooid kan worden beschouwd. [2] Dit betekent dat de ten laste gelegde (voltooide) diefstal (met geweld) niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

4.De schade van de benadeelde

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 18.793,00, bestaande uit € 16.093,00 materiële schade en € 2.700,00 immateriële schade.
Omdat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij in verband met het bepaalde in artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. R.J. Postma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Kannegieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159.
2.O.a. HR 23 november 1942, ECLI:NL:HR:1942:207, NJ 1943/43; HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159.