ECLI:NL:RBOVE:2025:4594

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_1654
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met intrekking drank- en horecavergunning na Bibob-onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de exploitant van een horecabedrijf in Enschede, die het niet eens is met de intrekking van zijn drank- en horecavergunning door de burgemeester. De burgemeester heeft deze intrekking gebaseerd op een advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB), waarin wordt gesteld dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning zal worden gebruikt voor strafbare feiten. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester verweten dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de feiten uit het Bibob-advies de intrekking van de vergunning kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester een kenbare afweging moet maken van de vastgestelde feiten, wat in dit geval niet is gebeurd. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de intrekking van de vergunning geschorst. Dit betekent dat het horecabedrijf open kan blijven tot er een beslissing is genomen op het bezwaar van de verzoeker. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten aan de verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1654

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A. Crijnen),
en

de burgemeester van Enschede

(gemachtigde: mr. J.E. van Gilst en E. Deijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over het intrekken van de Drank- en horeca-vergunning van ‘[bedrijf]’ in [vestigingsplaats] en het weigeren van een gedoogbeschikking. Verzoeker, exploitant van het horecabedrijf, is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 10. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Verzoeker exploiteert [bedrijf], gevestigd aan de [adres]. Op 22 juli 2015 heeft verzoeker hiertoe een vergunning op grond van de Drank- en Horecaverordening van de gemeente Enschede gekregen.
3. Naar aanleiding van signalen dat er mogelijk ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen, heeft de burgemeester een Bibob-onderzoek [1] uitgevoerd. De burgemeester heeft het dossier ter advisering voorgelegd aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Met het advies van 29 november 2024 concludeert het LBB dat er in de eerste plaats ernstig gevaar bestaat dat de beschikking (de rechtbank begrijpt: vergunning) mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Bibob). Het LBB concludeert verder dat er in de tweede plaats feiten en omstandigheden op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de verleende vergunning een strafbaar feit is gepleegd, namelijk valsheid in geschrifte (artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob).
4. De burgemeester heeft overeenkomstig artikel 8.1, vijfde lid van de Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019 (de Beleidsregel) en artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob met het besluit van 16 juni 2025 de Drank- en Horecavergunning van verzoeker ingetrokken.
5. Verzoeker heeft tegen de intrekking bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter heeft op 18 juni 2025 een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het besluit van 16 juni 2025 is geschorst totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is beslist of het verzoek daartoe wordt ingetrokken.
7. Op 20 juni 2025 heeft de burgemeester de door verzoeker aangevraagde gedoogbeschikking geweigerd op grond van artikel 7, tweede lid van de Beleidsregel Damoclesbeleid Enschede 2025. Verzoeker heeft hier bezwaar tegen gemaakt op 24 juni 2025 en op 26 juni 2025 de rechtbank verzocht een ordemaatregel en voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.
9. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat de burgemeester moet handelen alsof er wel een gedoogbeschikking is afgegeven, zodat de [bedrijf] open blijft tot er is beslist op de verzoeken om voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om de besluiten van de burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissingen op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de besluiten en daarmee de kans van slagen van de bezwaarschriften, en zij weegt de belangen van verzoeker en van de burgemeester bij een schorsing van de besluiten. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij het schorsen daarvan. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
11. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe. Hierna legt zij verder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Spoedeisend belang
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. De burgemeester heeft dit ook niet betwist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Het intrekken van de vergunning
13. Verzoeker stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het LBB-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen sprake is van een overtreding van de Opiumwet. De gevonden softdrugs zijn niet toe te schrijven aan de [bedrijf], maar behoorden toe aan een derde. Ook de valsheid in geschrifte kan volgens verzoeker niet ten grondslag worden gelegd aan de intrekking van de vergunning. Het besluit is daarnaast in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
14. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij van het advies van het LBB heeft mogen uitgaan en het advies ten grondslag heeft mogen leggen aan de intrekking. Ook is de intrekking evenredig.
15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het LBB, in beginsel van het advies van het LBB uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.
16. Op basis van de voornoemde vergewisplicht dient de burgemeester in het besluit tot intrekking van de vergunning, waar het advies van het LBB aan ten grondslag ligt, te motiveren hoe de informatie uit het LBB-advies en de conclusies die daaruit volgen de verstrekkende gevolgen van het besluit tot intrekking kunnen dragen. Daarbij dient de burgemeester een kenbare afweging te maken ten aanzien van de vast te stellen feiten; zeker als dat uit het advies van het LBB niet onomstotelijk volgt. Dat brengt in dit geval met zich dat de burgemeester ook andere lezingen van de gepresenteerde feiten, dan wel andere feiten of scenario’s dient te betrekken bij die afweging. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester dit in het bestreden besluit tot intrekking van de vergunning onvoldoende heeft gedaan. Dit komt neer op een motiveringsgebrek, dat wellicht in de bezwaarfase kan worden hersteld.
17. De voorzieningenrechter zal, gelet op het reeds vastgestelde motiveringsgebrek en de aard en het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure hangende de bezwaarfase niet verder ingaan op de vraag of de gepresenteerde feiten en omstandigheden in het LBB-advies de conclusie rechtvaardigen dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, strafbare feiten te plegen of dat deze erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de verleende vergunning een strafbaar feit is gepleegd. Evenmin zal de voorzieningenrechter ingaan op de vraag of de intrekking in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er ten aanzien van deze punten sprake is van een evidente onrechtmatigheid.
18. Gelet echter op de zwaarwegende belangen van verzoeker om de [bedrijf] open te houden – zijn inkomen is hiervan afhankelijk – en het naar het oordeel van de voorzieningenrechter minder zwaarwegende belang van de burgemeester tot directe sluiting van de [bedrijf] – de feiten op basis waarvan de vergunning wordt ingetrokken hebben zich immers voorgedaan in 2023 of eerder – ziet de voorzieningenrechter reden om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en de intrekking van de Drank- en horeca-vergunning te schorsen.
De gedoogbeschikking
19. Ten aanzien van het weigeren van de burgemeester van de gedoogbeschikking, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
20. Omdat de voorzieningenrechter op 18 juni 2025 een ordemaatregel heeft getroffen inhoudende de intrekking van de vergunning te schorsen, bood de Beleidsregel Damoclesbeleid Enschede 2025 geen juridische grondslag om op 20 juni 2025 de gevraagde gedoogbeschikking te weigeren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de intrekking van de vergunning toe, waardoor die grondslag nog steeds niet bestaat. Om die reden wijst de voorzieningenrechter ook het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst zij het besluit tot weigering van de gedoogverklaring. Dit heeft tot gevolg dat de burgemeester moet handelen alsof er wel een gedoogbeschikking is afgegeven, zodat de [bedrijf] open blijft tot er is beslist op het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorzieningen dat de besluiten van 16 juni 2025 en 20 juni 2025 zijn geschorst tot één week na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de [bedrijf] in ieder geval open kan blijven tot één week nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist.
22. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het twee verzoekschriften ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.721,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de besluiten van 16 juni 2025 en 20 juni 2025 tot één week na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar;
- bepaalt daartoe dat de burgemeester dient te handelen alsof er wel een gedoogbeschikking is afgegeven tot één week na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:2150.