ECLI:NL:RBOVE:2025:4635

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
11471157 \ CV EXPL 24-4626
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eindafrekening aannemingsovereenkomst met betrekking tot verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak hebben partijen, Arka-Bouw Service B.V. als eisende partij en twee gedaagden, een aannemingsovereenkomst gesloten voor verbouwingswerkzaamheden aan de woning van de gedaagden. Het geschil betreft de eindafrekening, waarin posten zijn opgenomen voor meerwerk, overschrijdingen van een richtprijs en kostenverhogende omstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat een deel van de meerwerkposten toewijsbaar is, maar dat er kortingen zijn toegepast vanwege schending van de informatieplicht door Arka. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Arka niet voldoende heeft geïnformeerd over de kosten van de cv-ketel en de trapombouw, wat leidt tot een vermindering van de hoofdsom. De gedaagden hebben verweer gevoerd en betwist dat zij nog bedragen aan Arka verschuldigd zijn. Uiteindelijk is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de gedaagden hoofdelijk moeten betalen, met inachtneming van de toegewezen bedragen en de wettelijke rente vanaf een bepaalde datum.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11471157 \ CV EXPL 24-4626
Vonnis van 8 juli 2025
in de zaak van
ARKA-BOUW SERVICE B.V.,
te Zwolle,
eisende partij,
hierna te noemen: Arka,
gemachtigde: mr. L. Mitsinga,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. J.M.R. Balkenende.
Samenvatting
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten en hebben een geschil over de eindafrekening. De eindafrekening bevat posten aan meerwerk, posten die bestaan uit overschrijdingen van een richtprijs en posten die verband houden met kostenverhogende omstandigheden. Een deel van de meerwerkposten wordt toegewezen, waarbij een korting wordt toegepast omdat Arka een informatieplicht heeft geschonden. Ook wordt een bedrag voor kostenverhogende omstandigheden én afwijkingen van een richtprijs toegewezen. Het overige wordt afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (1-21)
- de conclusie van antwoord met producties (1 en 2)
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 26 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn
gemaakt en waarbij door mr. Mitsinga spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
Arka heeft in opdracht van [gedaagden] verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [gedaagden] . Daaraan voorafgaand heeft Arka een offerte uitgebracht. Na meerdere aanpassingen is Arka akkoord gegaan met de definitieve offerte van 2 november 2022. De definitieve offerte bevat een aanneemsom van € 72.688,90 (inclusief btw), met enkele stelposten. Op 14 november 2022 is Arka gestart met de werkzaamheden.
2.2.
Over de periode december 2022 tot en met februari 2023 heeft Arka een bedrag van € 75.311,08 aan [gedaagden] gefactureerd, welk bedrag [gedaagden] ook heeft betaald.
2.3.
Op 20 juli 2023 heeft Arka de eindafrekening opgemaakt. Die kwam uit op een nog door [gedaagden] te betalen bedrag van € 15.079,97 (inclusief btw). Omdat [gedaagden] het niet eens was met de eindafrekening, hebben partijen hier op 1 september 2023 met elkaar over gesproken. Arka heeft toen voorgesteld om het bedrag te verlagen naar € 13.154,00 (inclusief btw). Hierna hebben partijen meerdere e-mails en brieven gewisseld over de eindafrekening, zonder het met elkaar eens te worden.
2.4.
Op de 7 december 2024 heeft [gedaagden] een bedrag van € 2.589,32 aan Arka voldaan. Hierna is Arka deze procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
Arka vordert - samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 12.814,29, vermeerderd met rente en proceskosten. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 11.920,09 en een bedrag van € 894,20 voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
De hoofdsom ziet op betaling van het resterende bedrag van de eindafrekening. Dit bedrag bestaat volgens Arka uit overeengekomen meerwerk als bedoeld in artikel 7:755 BW (voordeur, cv-ketel, elektra, trapombouw en sanitair) en extra kosten die verband houden met kostenverhogende omstandigheden (huur toiletunit, afval- en stortkosten, extra kosten voor de betonvloer en de plaatsing van een meterkastplaat) als bedoeld in artikel 7:753 lid 1 BW. Over de posten die zien op kostenverhogende omstandigheden hebben partijen volgens Arka op 1 september 2023 afgesproken dat elk van partijen 50 % van de kosten draagt.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Arka, met veroordeling van Arka in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden] betwist dat hij nog een bedrag aan Arka verschuldigd is. Hij voert aan dat hij het deel van de eindafrekening dat hij verschuldigd was, al aan Arka heeft voldaan. De posten waarvan Arka nu nog betaling vordert, komen volgens hem niet voor zijn rekening, omdat hij hiervoor geen opdracht heeft gegeven, deze betrekking hebben op omstandigheden die voor rekening van Arka als aannemer komen of omdat Arka vooraf niet heeft gewaarschuwd voor de extra kosten, dan wel die extra kosten niet inzichtelijk heeft gemaakt. [gedaagden] beroept zich naast de in de artikelen 7:755 BW en 7:753 BW gestelde voorwaarden nog op de in de artikelen 6:230m, 6:193c en 6:193d BW opgenomen verplichtingen en daaraan verbonden sancties.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen hebben discussie over de volgende posten uit de door Arka opgemaakte eindafrekening: voordeur, cv-ketel, elektra, trapombouw, sanitair, huur toiletunit, extra afval- en stortkosten, extra kosten betonvloer, meterkastplaat en extra uitvoeringskosten. De kantonrechter zal hierna afzonderlijk op deze posten ingaan. Daarbij zullen eerst de meerwerkposten worden beoordeeld, daarna de posten die betrekking hebben op een afwijking van de richtprijs en ten slotte de posten die betrekking hebben op kostenverhogende omstandigheden.
Meerwerk
4.2.
De overeenkomst tussen partijen is te kwalificeren als een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW. Ten aanzien van meerwerk bepaalt artikel 7:755 BW dat bij door opdrachtgever gewenste toevoegingen en veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
4.3.
Voor wat betreft het meerwerk is de overeenkomst tussen partijen steeds aan te merken als een overeenkomst anders dan op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte als bedoeld in artikel 6:230l BW. Er is hier geen sprake van een uitzonderingssituatie die is genoemd in artikel 6:230h lid 1, sub g, BW, omdat de verbouwing die Arka in de woning van [gedaagden] heeft uitgevoerd, niet is aan te merken als een ingrijpende verbouwing. Daarvan is pas sprake als een verbouwing vergelijkbaar is met het bouwen van een nieuw gebouw. Partijen zijn het erover eens dat hier slechts werkzaamheden aan de binnenkant van de benedenverdieping hebben plaatsgevonden. Artikel 6:230l BW is hier daarom wel van toepassing.
4.4.
Lid 1 aanhef en sub c. van dit artikel bepaalt dat de handelaar (in dit geval Arka), voordat de consument ( [gedaagden] ) gebonden is aan die overeenkomst, op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie moet verstrekken over de totale prijs van de zaken of diensten of, als de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend. De kantonrechter moet ambtshalve onderzoeken of Arka aan deze verplichting heeft voldaan. Als dat niet het geval is, moet de kantonrechter een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie toepassen, [1] waarbij kan worden aangehaakt bij de landelijke Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten. [2] Hierop zal na de bespreking van de afzonderlijke meerwerkposten verder worden ingegaan.
4.5.
[gedaagden] heeft ook nog een beroep gedaan op de informatieverplichtingen die zijn opgenomen in artikel 6:193d BW. Zowel artikel 6:230l BW als 6:193d BW zijn geënt op Europese richtlijnen ter bescherming van consumenten. Wanneer beide artikelen van toepassing zijn, gelden in eerste instantie de informatieplichten van artikel 6:230l BW en spelen de informatieverplichtingen uit 6:193c BW en 6:193d BW slechts een aanvullende rol. [3] De kantonrechter laat de artikelen 6:193c en 6:193d BW hier daarom verder buiten beschouwing.
-
Cv-ketel
4.6.
Niet ter discussie staat dat op 24 december 2022 namens Arka de cv-ketel van
[gedaagden] na aanhoudende storingen is vervangen voor een nieuwe. De eindafrekening bevat hiervoor een post van € 2.985,51 (inclusief btw). [gedaagden] betwist dat hij dit bedrag verschuldigd is, omdat:
  • de cv-ketel al deel uitmaakte van de oorspronkelijke opdracht;
  • Arka hem niet vooraf heeft geïnformeerd over de (meer)prijs;
  • het geen redelijk bedrag betreft, aangezien de betreffende cv-ketel online verkrijgbaar is voor € 1.249,00.
4.7.
De kantonrechter volgt [gedaagden] niet in zijn tegenwerping dat de cv-ketel al bij de opdracht was inbegrepen. Dit volgt niet uit definitieve offerte van 2 november 2022. Volgens [gedaagden] is er iets misgegaan in de communicatie, waardoor de plaatsing van de cv-ketel abusievelijk niet in de offerte was opgenomen. Deze toelichting is echter gelet op de tekst van de offerte en de stelling van Arka niet voldoende om tot het oordeel te komen dat de plaatsing van een nieuwe cv-ketel toch deel uitmaakte van de aannemingsovereenkomst tussen partijen. Ook gaat de kantonrechter voorbij aan het betoog dat [gedaagden] niet vooraf geïnformeerd is over dat de plaatsing van de nieuwe cv-ketel gepaard gaat met een meerprijs. Naar het oordeel van de kantonrechter had [gedaagden] uit zichzelf moeten begrijpen dat de vervanging van een cv-ketel noodzakelijkerwijs leidt tot een meerprijs. Er is hier dan ook sprake van een meerwerkpost waarvan [gedaagden] uit hoofde van artikel 7:755 BW een aanvullende prijs verschuldigd is.
4.8.
Arka heeft niet onderbouwd dat voorafgaand aan de plaatsing van de cv-ketel met [gedaagden] gecommuniceerd is over de exacte prijs van de aanschaf en installatie van de cv-ketel. Wanneer de prijs bij het aangaan van de overeenkomst niet bepaald is, is de opdrachtgever op grond van artikel 7:752 lid 1 BW een redelijke prijs verschuldigd. Arka heeft gesteld dat zij voor zowel de aanschaf als de installatie van de cv-ketel een redelijke prijs in rekening heeft gebracht, waarbij volgens haar in aanmerking moet worden genomen dat de cv-ketel acuut, op een weekenddag, is geïnstalleerd. [gedaagden] heeft onvoldoende gemotiveerd dat de door Arka berekende bedragen niet redelijk zijn. De enkele omstandigheid dat een zelfde type cv-ketel online voor € 1.249,00 wordt aangeboden is hiervoor niet genoeg, alleen al omdat daarbij geen installatiekosten zijn inbegrepen. De kantonrechter beschouwt de berekende prijs van € 2.985,51 (inclusief btw) dan ook als een redelijke prijs.
4.9.
Zoals hiervoor is overwogen, moet aangenomen worden dat voorafgaand aan de aanschaf en plaatsing van de cv-ketel niet gecommuniceerd is over de prijs. Op grond van artikel 6:230l aanhef en sub c, BW rustte op Arka de verplichting om [gedaagden] vooraf te informeren over de prijs van de cv-ketel en de prijs voor de plaatsing ervan. Die verplichting heeft Arka dus geschonden. De kantonrechter komt later in dit vonnis terug op de sanctie die hierop volgt.
-
Extra elektra
4.10.
In de eindafrekening staat een bedrag van € 1.562,65 (inclusief btw) voor
“Meer elektra uitgevoerd dan begroot, vervallen laadpaal”.Arka heeft toegelicht dat veel meer elektrawerkzaamheden zijn verricht dan in de definitieve offerte zijn opgenomen. Volgens Arka zijn op verzoek van [gedaagden] 16 extra wandcontactdozen geplaatst, terwijl bij de aanvankelijke opdracht van 10 extra wandcontactdozen was uitgegaan. Ook zijn volgens Arka aanvullend een schakelaar, een dimmer, een UTP-aansluiting en een voeding ten behoeve van een zonnescherm gerealiseerd. De aanvullende prijs hiervoor bedraagt
€ 2.578,65. Verminderd met het bedrag voor de niet gerealiseerde laadpaal (€ 1.016,00), komt dit uit op het in de eindafrekening genoemde bedrag.
4.11.
[gedaagden] betwist dat hij een extra prijs voor elektra aan Arka verschuldigd is. Hij heeft aangevoerd dat partijen op 4 oktober 2022 overleg hebben gevoerd over aanpassing van de offerte en dat toen is besproken dat hij 10 aanvullende wandcontactdozen wilde laten aanbrengen. Arka heeft toen laten weten dat dit € 150,00 per wandcontactdoos zou kosten. [gedaagden] is ervan uitgegaan dat dit toen is meegenomen in de definitieve offerte. Voor het overige heeft Arka volgens [gedaagden] niet aangetoond dat sprake is geweest van meerwerk.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat partijen het erover eens zijn dat in de definitieve offerte is uitgegaan van het realiseren van 10 extra wandcontactdozen. Volgens Arka zijn er - op verzoek van [gedaagden] - 16 wandcontactdozen extra gerealiseerd. [gedaagden] heeft ter zitting aangegeven dat hij niet precies weet hoeveel wandcontactdozen er zijn geplaatst, omdat hij dat niet heeft nageteld. Dat er mogelijk 16 extra zijn gerealiseerd, heeft hij niet betwist. Uitgaande van een prijs van € 150,00 per wandcontactdoos, zou dit neerkomen op een meerwerkpost van (6 x € 150,00=) € 900,00 (al dan niet inclusief btw). Voor de overige door Arka opgevoerde meerwerkposten voor elektra is niet duidelijk of die posten al opgenomen waren in de definitieve offerte van 2 november 2022. Arka heeft hierin geen inzicht gegeven, wat gelet op de betwisting van [gedaagden] wel op haar weg had gelegen. Die meerwerkposten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Gelet op de minderwerkpost van de laadpaal - die tussen partijen niet ter discussie staat en die verrekend kan worden met het meerwerk voor de wandcontactdozen - zal de kantonrechter ten aanzien van de elektra geen bedrag aan meerwerk toekennen.
-
Trapombouw
4.13.
Arka heeft in de eindafrekening een bedrag van € 3.845,38 (inclusief btw) opgenomen voor betimmering rond de trap (€ 2.591,82 voor arbeidsuren en
€ 1.253,56 voor materialen). Arka heeft aangevoerd dat tijdens de sloopwerkzaamheden bleek dat het plan voor de trap waarop de definitieve offerte gebaseerd was niet uitgevoerd kon worden, omdat er een stalen ligger boven het plafond zat. Volgens Arka is toen in overleg besloten om een deurkozijn naar de trapopgang te maken, de zijkant van de trap dicht te maken, een wand rondom te trap te maken en een trapkast onder te trap toe te voegen. Die werkzaamheden zijn niet opgenomen in de oorspronkelijke offerte en aan [gedaagden] is telefonisch gemeld dat het om meerwerk op regie ging, aldus Arka.
4.14.
[gedaagden] betwist niet dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat die werkzaamheden/materialen niet zijn opgenomen in de definitieve offerte, maar betwist wel dat hij hiervoor een meerprijs verschuldigd is. [gedaagden] geeft aan dat het om zeer omvangrijke kosten gaat die zijn gemaakt om de ombouw in de ogen van Arka fraaier te maken. Van die extra kosten was hij vooraf niet op de hoogte. Was hij dat wel geweest, dan zou hij naar eigen zeggen nooit voor deze optie hebben gekozen.
4.15.
De kantonrechter oordeelt dat de werkzaamheden en materialen ten aanzien van de trapombouw zijn aan te merken als meerwerk waarvoor [gedaagden] op grond van artikel 7:755 BW een meerprijs verschuldigd is. Vast staat dat deze posten niet opgenomen zijn in de definitieve offerte. Daarnaast maakt de kantonrechter uit de door Arka als productie 21 overlegde WhatsApp-conversatie op dat partijen gedurende de werkzaamheden contact hebben gehad over de trapkast en dat [gedaagden] opdracht heeft gegeven voor de plaatsing van een deur in de trapkast. [gedaagden] had moeten begrijpen dat met deze aanvullende werkzaamheden en materialen een meerprijs gemoeid was.
4.16.
Arka heeft niet aangegeven dat zij [gedaagden] voorafgaand aan de werkzaamheden informatie heeft gegeven over de prijs van dit meerwerk. Door die informatie niet te verstrekken heeft zij de informatieplicht van artikel 6:230l aanhef en sub c, BW geschonden. De kantonrechter komt later in dit vonnis terug op de sanctie die hierop volgt.
Sanctie schending informatieplicht
4.17.
Hiervoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat Arka ten aanzien van het meerwerk voor de cv-ketel en de trapombouw niet heeft voldaan aan de in artikel 6:230l aanhef en sub c, BW opgenomen informatieplicht. Hierop moet een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie volgen. Hierbij volgt de kantonrechter de hiervoor al genoemde Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten. Op basis van deze richtlijn wordt de hoofdsom bij twee voldoende ernstige schendingen van de betreffende informatieplicht met 20% verminderd. Dat betekent hier dat op zowel de meerwerkpost voor de cv-ketel als voor de trapombouw een korting van 20% wordt toegepast, zodat hiervoor als toe te wijzen bedragen - inclusief btw - respectievelijk € 2.388,41 en € 3.076,30 resteren.
Overschrijdingen van een richtprijs
4.18.
Artikel 7:752 lid 1 BW bepaalt dat indien slechts een richtprijs is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd is. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat een richtprijs niet met meer dan 10 procent mag worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere overschrijding heeft gewaarschuwd.
4.19.
De in artikel 6:230l BW genoemde informatieverplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing omdat de overeenkomst van aanneming van werk, waarin richtprijzen zijn bepaald, kwalificeert als een overeenkomst anders dan op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte als bedoeld in artikel 6:230l BW. De uitzondering genoemd in artikel 6:230h lid 1, sub g, BW gaat gelet op wat hiervoor is overwogen niet op.
-
Voordeur
4.20.
Arka heeft aangevoerd dat in de definitieve offerte een post van € 1.493,86 (inclusief btw) is opgenomen voor de voordeur, bestaande uit € 493,68 voor verwijdering van de bestaande deur en het plaatsen van een nieuwe deur en een stelpost van € 1.000,00 voor een standaard voordeur. [gedaagden] heeft volgens Arka verzocht om de plaatsing van dezelfde deur als hun buren. Dat is een duurdere deur dan een standaarddeur, deze kost namelijk € 1.752,69 (inclusief btw). Zodoende is het bedrag op de eindfactuur € 752,69 hoger, namelijk € 2.246,37, aldus Arka.
4.21.
[gedaagden] betwist niet dat hij een andere voordeur heeft uitgekozen, maar wel dat hij hiervoor een meerprijs verschuldigd is. Volgens [gedaagden] heeft Arka hem er vooraf niet op gewezen dat de gekozen deur duurder was en hem niet geïnformeerd over de prijs van die deur. Mocht er al bijbetaald moeten worden, dan betreft dit volgens [gedaagden] alleen de meerprijs van de deur en niet de stelpost, omdat hij die al betaald heeft.
4.22.
De kantonrechter overweegt dat in de offerte een (verrekenbare) stelpost was opgenomen voor een standaarddeur en dat dit kwalificeert als een richtprijs. Niet ter discussie staat dat [gedaagden] heeft gekozen voor een andere deur dan in de definitieve offerte was opgenomen en dat de later gekozen deur meer dan 10 procent duurder is dan de richtprijs. Op grond van artikel 7:752 lid 2 BW mag Arka die meerprijs alleen in rekening brengen als zij [gedaagden] tijdig heeft gewezen gewaarschuwd voor die overschrijding. Arka heeft gesteld dat zij de hogere prijs mondeling aan [gedaagden] heeft medegedeeld, maar
[gedaagden] heeft dit betwist. Arka heeft niet onderbouwd wanneer en onder welke omstandigheden zij die mondelinge mededeling heeft gedaan. De kantonrechter zal hier daarom aan voorbij gaan. Het gevorderde bedrag zal daarom tot een bedrag van 10 procent van de stelpost worden toegewezen, dus tot een bedrag van € 100,00.
4.23.
Voor zover Arka naast het meerwerk nog betaling vordert van de oorspronkelijk geoffreerde posten voor de voordeur, zal dit worden afgewezen, omdat Arka niet inzichtelijk heeft gemaakt dat die posten niet al in de eerdere - al betaalde - facturen in rekening zijn gebracht.
4.24.
Omdat [gedaagden] de voordeur ten tijde van het samenstellen van de definitieve offerte nog niet had gekozen, heeft Arka in de definitieve offerte een (verrekenbare) stelpost van € 1.000,00 opgenomen voor een standaardvoordeur. [gedaagden] wist of had moeten begrijpen dat deze prijs 10% hoger zou kunnen uitvallen afhankelijk van de door hem gekozen deur. Daarmee is geen sprake van een schending van de informatieplicht van 6:230l onder aanhef en onder c BW.
-
Sanitair
4.25.
In de eindafrekening is een bedrag van € 1.488,30 voor “
Offerte [bedrijf]” opgenomen, die ziet op de kosten van het door [gedaagden] uitgezochte sanitair. In de definitieve offerte was uitgegaan van een stelpost voor sanitair van € 650,00 Maar volgens Arka heeft [gedaagden] zelf bij [bedrijf] sanitair uitgezocht dat duurder was dan het bedrag dat in de definitieve offerte als stelpost is aangehouden. Arka stelt dat [gedaagden] al € 1.300,00 betaald, zodat nog een te betalen meerprijs van € 188,30 resteert.
4.26.
[gedaagden] betwist dat hij een meerprijs voor het sanitair verschuldigd is. Hij heeft voorafgaand aan de werkzaamheden geen inzicht gehad in de offerte van [bedrijf] . Hij had wel prijzen op internet gezien van het gekozen sanitair en op basis van die prijzen zou hij maar net iets boven het in de stelpost opgenomen bedrag uitkomen. Pas na de afronding van de werkzaamheden heeft Arka de offerte van [bedrijf] met hem gedeeld. Toen bleek dat de prijzen aanzienlijk hoger lagen, maar toen kon hij zijn keuze niet meer aanpassen, aldus [gedaagden] .
4.27.
De kantonrechter overweegt dat de in de definitieve offerte opgenomen stelpost een richtprijs betreft als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW. Zo’n richtprijs mag met niet meer dan 10 procent worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever tijdig voor die overschrijding heeft gewaarschuwd. In dit geval is de stelpost van € 650,00 ruimschoots met 10 procent overschreden. Arka heeft niet aangevoerd dat zij [gedaagden] , voordat de werkzaamheden werden uitgevoerd, voor de overschrijding heeft gewaarschuwd. Arka heeft weliswaar gesteld dat [gedaagden] zelf het sanitair bij [bedrijf] heeft uitgezocht en dus op de hoogte was van de prijzen, maar [gedaagden] heeft daar tegenin gebracht dat bij [bedrijf] geen prijzen met hem zijn gedeeld. Dat [gedaagden] het sanitair zelf heeft uitgezocht maakt dan ook niet dat Arka niet meer hoefde te waarschuwen tegen een overschrijding van de stelpost met meer dan 10 procent. De hier gevorderde meerprijs zal daarom tot een bedrag van 10 procent van de stelpost worden toegewezen, dus tot een bedrag van € 65,00.
4.28.
Ook hier geldt Arka in de definitieve offerte een verrekenbare stelpost heeft opgenomen omdat [gedaagden] pas later het sanitair zou uitkiezen. [gedaagden] wist dus of had moeten weten dat de werkelijke kosten 10 procent hoger zou kunnen uitvallen afhankelijk van zijn keuze. Daarmee is geen sprake van een schending van de informatieplicht van 6:230l onder aanhef en onder c BW.
Kostenverhogende omstandigheden
4.29.
Voor de op de eindafrekening opgenomen posten toilethuur, afval- en stortkosten, betonvloer en de meterkastplaat heeft Arka gesteld dat partijen op 1 september 2023 hebben afgesproken dat beide partijen de helft van de kosten voor hun rekening zouden nemen. [gedaagden] heeft dit betwist. Volgens hem was dit slechts een voorstel van Arka, maar heeft hij hier niet mee ingestemd. Arka heeft niet nader toegelicht dat [gedaagden] wél met dit voorstel heeft ingestemd. Uit de door Arka overgelegde aangepaste eindafrekening van 9 september 2023 (productie 9) kan de kantonrechter niet afleiden dat [gedaagden] ermee akkoord is gegaan dat 50% van de betreffende de posten door hem moet worden voldaan. De stelling van Arka dat partijen hierover een afspraak hebben gemaakt, zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
4.30.
Of [gedaagden] voor deze posten het op de eindafrekening genoemde bedrag moet voldoen, moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 7:753 BW. Op grond van dit artikel kan de overeengekomen prijs worden aangepast ingeval van kostenverhogende omstandigheden die de aannemer niet heeft verdisconteerd bij de bepaling van de prijs. Bij de toepassing van deze bepaling geldt als aanvullende voorwaarde dat de aannemer de opdrachtgever zo spoedig mogelijk waarschuwt voor de noodzaak van een prijsverhoging.
De kantonrechter zal hierna op iedere post die ziet op kostenverhogende omstandigheden afzonderlijk ingaan. Omdat het hier niet gaat om nieuwe/aanvullende overeenkomsten tussen partijen, zijn de artikelen 230l, 6:193c en 6:193d BW hier niet van toepassing. Die artikelen zullen bij de beoordeling daarom buiten beschouwing blijven.
-
Toilethuur
4.31.
In de eindafrekening staat na aftrek van 50% een bedrag van € 186,44 (inclusief btw) voor de toilethuur. Arka heeft voor deze post gesteld dat zij tijdens de werkzaamheden alleen gebruik kon maken van het toilet op de eerste verdieping en dat dit niet voldoende was vanwege het aantal medewerkers. Daarnaast was dit toilet volgens Arka tijdelijk niet toegankelijk vanwege de werkzaamheden aan de trap.
4.32.
[gedaagden] betwist dat hij een bedrag moet voldoen voor de toilethuur. Volgens hem was het voor Arka voorzienbaar dat het toilet op de bovenverdieping tijdelijk niet te gebruiken was. Daarnaast voert hij aan dat Arka hem niet heeft betrokken in het besluit om een toiletunit de huren; hij is pas achteraf met de kosten hiervan geconfronteerd.
4.33.
De kantonrechter oordeelt dat de kosten voor de huur van het toilet op grond van artikel 7:753 BW niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat het kosten betreffen waarbij Arka bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst rekening had moeten houden. Niet ter discussie staat namelijk dat tijdens de verbouwingswerkzaamheden alleen het toilet op de eerste verdieping gebruikt kon worden. Ook zijn partijen het erover eens dat een onderdeel van de aan Arka verstrekte opdracht was dat de trap zou worden verplaatst. Vooraf was dus duidelijk dat de trap op enig moment niet gebruikt zou kunnen worden, zodat de wc op de bovenverdieping tijdelijk niet bereikbaar was. Bij het uitbrengen van de opdracht had Arka er daarom rekening mee moeten houden dat mogelijk een toiletunit gehuurd moest worden. Los daarvan is ook niet gesteld of gebleken dat Arka [gedaagden] voorafgaand aan de huur van de toiletunit heeft gewaarschuwd voor de prijsverhoging die hiervan het gevolg is. Deze post wordt daarom afgewezen.
-
Betonvloer
4.34.
Arka vordert, na toepassing van een korting van 50%, een bedrag van € 375,10 (inclusief btw) in verband met extra kosten voor het slopen van de betonvloer. Arka heeft aangevoerd dat in de definitieve offerte rekening is gehouden met handsloopwerk voor de verwijdering van de betonvloer van de uitbouw. De dikte van de vloer was voorafgaand aan de werkzaamheden niet bekend en dat is ook expliciet in de offerte opgenomen. Voor de sloop bleek een minikraan nodig te zijn, wat - naast de huur voor de minikraan - meer tijd en moeite heeft gekost dan begroot. Desondanks heeft [gedaagden] haar wel opdracht gegeven tot het slopen van de betonvloer, aldus Arka.
4.35.
[gedaagden] heeft als verweer naar voren gebracht dat het voor hem niet te controleren is of de werkzaamheden ten opzichte van de definitieve offerte daadwerkelijk zijn tegengevallen en of het hier dus kostenverhogende omstandigheden betreft waarvoor hij een extra bedrag zou moeten betalen.
4.36.
De kantonrechter stelt vast dat in de definitieve offerte ten aanzien van de betonvloer het volgende wordt vermeld: “
Verwijderen betonvloer uitbouw (dikte is onbekend: kan leiden tot extra kosten).”In de definitieve offerte wordt er dus expliciet voor gewaarschuwd dat het bedrag voor de sloop van de betonvloer hoger kan uitvallen. Arka heeft toegelicht dat zij van tevoren niet kon zien hoe dik de betonvloer was en dat tijdens de sloop bleek dat de vloer zó dik was dat de sloop, in plaats van met de hand, met een minikraan moest plaatsvinden. [gedaagden] heeft ter zitting ook beaamd dat ter plaatse een minikraan is ingezet. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de sloopwerkzaamheden zijn tegengevallen. Het betreft hier dus kosten die op grond van artikel 7:753 BW voor toewijzing in aanmerking komen. [gedaagden] heeft geen omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat de hoogte van de extra kosten hier niet redelijk zou zijn. Het bedrag van € 375,10 zal daarom worden toegewezen.
- Afval- en stortkosten
4.37.
Nadat Arka een korting van 50% heeft toegepast bevat de eindafrekening een bedrag van € 257,73 (inclusief btw) voor extra afval- en stortkosten. Arka stelt dat bij de afronding van het project duidelijk werd dat er meer afval- en stortkosten zijn gemaakt dan was begroot, met name door de extra werkzaamheden in verband met de trapombouw en de dikte van de gesloopte betonvloer.
4.38.
Volgens [gedaagden] komen de extra afval- en stortkosten niet voor zijn rekening. Hij heeft naar voren gebracht dat hij via de uitvoeringskosten van € 1.675,20 (exclusief btw) al heeft betaald voor de afval- en stortkosten. Hoeveel van dat bedrag expliciet gereserveerd is voor afval is onduidelijk, maar dat komt volgens hem voor rekening en risico van Arka.
4.39.
Hiervoor heeft de kantonrechter vastgesteld dat er ten opzichte van wat in de definitieve offerte was opgenomen extra werkzaamheden zijn verricht, onder andere rondom de trap en bij de sloop van de betonvloer. Aannemelijk is dat dit meer afval met zich brengt, met als mogelijk gevolg meer afval- en stortkosten. Maar niet gesteld en niet gebleken is dat Arka [gedaagden] vooraf voor die extra kosten heeft gewaarschuwd. In de definitieve offerte is de post afval- en stortkosten ook slechts als onderdeel van de uitvoeringskosten genoemd, zonder dat daar een specifiek bedrag - al dan niet als stelpost - of een specifieke berekeningswijze is opgenomen. [gedaagden] had er dan ook niet bedacht op hoeven te zijn dat met de extra werkzaamheden een extra bedrag aan afval- en stortkosten aan hem in rekening zou worden gebracht. Deze post zal daarom op grond van artikel 7:753 lid 3 BW worden afgewezen.
-
Meterkastplaat
4.40.
Arka vordert 50% van de extra kosten voor de plaatsing van een meterkastplaat, te weten € 112,71 (inclusief btw). Arka heeft aangevoerd dat in de definitieve offerte werd uitgegaan van een 3-fase meterkast op basis van de toenmalige situatie. Volgens Arka is het gebruikelijk dat bij een renovatie alleen invoerbochten in de meterkast worden aangebracht, zonder een vloerplaat. Op aangeven van de inspecteur van het nutsbedrijf moest er echter een meterkastvloerplaat worden geplaatst.
4.41.
[gedaagden] betwist dat hij deze extra kosten moet voldoen. Hij heeft aangevoerd dat uit de definitieve offerte volgt dat Arka de opdracht had gekregen een nieuwe meterkast aan te leggen. Daaruit volgt ook dat deze aan alle normen moet voldoen en Arka had ervan op de hoogte moeten zijn dat er een vloerplaat aangebracht moest worden. Dit was dus een voorzienbare post en het komt voor rekening van Arka dat zij deze post niet heeft meegenomen in de definitieve offerte, aldus [gedaagden] .
4.42.
De kantonrechter oordeelt dat het hier een kostenverhogende omstandigheid betreft waarmee Arka bij het bepalen van de prijs rekening had moeten houden. Ter zitting heeft Arka toegelicht dat het niet gebruikelijk is dat meterkasten bij een verbouwing in oudere panden moeten voldoen aan de eisen van een nieuwe meterkast - met daarin een meterkastvloerplaat - maar dat het wel steeds vaker voorkomt dat een nutsbedrijf wel die eis stelt. Hieruit leidt de kantonrechter af dat voorzienbaar was dat bij deze verbouwing mogelijk wel een meterkastvloerplaats geplaatst moest worden. Bij het opstellen van de definitieve offerte had Arka hier dus rekening mee moeten houden. Er is hier dan ook niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:753 BW, zodat deze post niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De uitvoeringskosten
4.43.
Arka vordert ten slotte een bedrag van € 378,35 (inclusief btw) voor extra uitvoeringskosten. Zij stelt dat de uitvoeringskosten 2,66% van de totale aanneemsom, inclusief eventueel meerwerk, bedragen, zodat op basis van het verrichte meerwerk de uitvoeringskosten € 376,35 hoger zijn uitgevallen.
4.44.
[gedaagden] betwist dat is overeengekomen dat 2,66% over eventueel meerwerk in rekening wordt gebracht. Mocht er al sprake zijn van een meerwerkovereenkomst, dan is dat volgens [gedaagden] een aanvullende overeenkomst, waarvoor aanvullende voorwaarden gelden.
4.45.
De kantonrechter overweegt dat in de definitieve offerte slechts een bedrag aan uitvoeringskosten wordt genoemd. Hierbij staat niet vermeld dat dit een percentage betreft over de totale aanneemsom en dat dit percentage ook gerekend zal worden over eventueel meerwerk. Uit de definitieve offerte volgt dan ook niet dat partijen zijn overeengekomen dat over meerwerk 2,66% aan uitvoeringskosten moet worden voldaan. Arka heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. De extra berekende uitvoeringskosten zullen daarom worden afgewezen.
Toewijsbare hoofdsom
4.46.
Gelet op het voorgaande zullen de volgende bedragen (inclusief btw) aan meerwerk/kostenverhogende omstandigheden worden toegewezen:
  • cv-ketel € 2.388,41
  • trapombouw € 3.076,30
  • voordeur € 100,00
  • sanitair € 65,00
  • betonvloer € 375,10 +
totaal € 6.004,81
De hierover gevorderde wettelijke rente vanaf 28 maart 2024 zal ook worden toegewezen. Vast staat dat Arka [gedaagden] bij brief van 14 maart 2024 in gebreke heeft gesteld en hem een termijn van 14 dagen heeft gegeven (dus tot 28 maart 2024) om de eindafrekening te voldoen. Omdat volledige betaling binnen die termijn is uitgebleven, verkeerde [gedaagden] vanaf 28 maart 2024 in verzuim en is vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd.
4.47.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde, dus zowel de heer [gedaagden] als mevrouw [gedaagde 2] , kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.48.
Arka vordert een bedrag van € 894,20 voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering heeft zij echter in het geheel niet onderbouwd en zal daarom worden afgewezen.
4.49.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Arka te betalen een bedrag van € 6.004,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 28 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025. (msk)

Voetnoten

1.Zie HR 12 november 2021, ELCI:NL:HR:2021:1677, onder meer r.o. 3.1.11 en 3.1.12
2.Https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/richtlijn-sanctiemodel-informatieplichten.pdf
3.Overweging 10 Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken (