ECLI:NL:RBOVE:2025:4652

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
05/208704-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde voordeel had genoten. De zaak betrof een enkele oogst van hennepplanten die door de politie in beslag was genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, ondanks de vordering tot betaling van € 9.703,-- aan de Staat. De procedure omvatte openbare terechtzittingen op 3, 6 en 27 juni 2025, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. N. Tanoğlu. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot ontneming moest worden afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de veroordeelde voordeel had genoten. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05/208704-22
Datum vonnis: 11 juli 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 9.703,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 3, 6 en 27 juni 2025. De veroordeelde, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. N. Tanoğlu, advocaat in Arnhem, is op de terechtzitting van 6 juni 2025 verschenen en op de vordering gehoord. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben hun standpunten over de vordering kenbaar gemaakt.
Op de terechtzitting van 27 juni 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 6 juni 2025 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen nu niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot ontneming af te wijzen dan wel op nihil te stellen omdat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 11 juli 2025 veroordeeld voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf: schuldwitwassen;
feit 2 primair:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat er één keer hennepplanten zijn geoogst aan de [adres 1] in [plaats] en dat die oogst op 9 mei 2022 door de politie in beslag is genomen in het (opslag)pand aan de [adres 2] in [plaats]. Gelet daarop bestaan er onvoldoende (andere) aanwijzingen dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De rechtbank zal de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. P. van Kesteren en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.