ECLI:NL:RBOVE:2025:4701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
08.078196.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor moord en wapenbezit na fatale schietpartij op parkeerplaats

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 43-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. De man werd schuldig bevonden aan de moord op een slachtoffer op 6 maart 2024 op een parkeerplaats bij een supermarkt in Zwolle. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde door met een voertuig tegen de auto van het slachtoffer te rijden en vervolgens meerdere keren met een vuurwapen en een mes op het slachtoffer in te steken. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor mishandeling van hetzelfde slachtoffer en dat er aanwijzingen waren voor een langdurig conflict tussen hen. De rechtbank achtte de moord bewezen op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de bekennende verklaring van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de nabestaanden van het slachtoffer, die door het geweld onherstelbaar leed hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.078196.24 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadslieden mrs. K. Karakaya en M.P.K. Ruperti, advocaten in Apeldoorn, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door en namens de nabestaanden [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens wijlen [naam 4] voorgedragen verklaringen en van wat namens de benadeelde partijen door mr. [naam 5] en door [naam 6] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van 12 november 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 6 maart 2024 in Zwolle:
feit 1
primair:[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) vermoord heeft door opzettelijk:
- tegen de auto van [slachtoffer] te rijden en daarna
- meermalen met een vuurwapen op het bovenlichaam van [slachtoffer] te schieten en
- vervolgens met een mes op het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer] in te steken;
subsidiair[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door te handelen zoals hiervoor genoemd;
feit 2:een pistool, kaliber 9mm en scherpe patronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te Zwolle, althans in Nederland, op een parkeerterrein van supermarkt Aldi, gelegen op/aan de Rijnlaan,
[slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
-met zijn, verdachtes, motorrijtuig vanuit parkeerstand accelererend in en/of op/tegen de linker (portier)zijde van het motorrijtuig van die [slachtoffer] te rijden en/of (vervolgens)
-één of meermalen met een vuurwapen één of meer kogels in het hoofd en/of het bovenlichaam en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] af te vuren en/of (vervolgens)
-het portier aan passagierszijde van het motorrijtuig van die [slachtoffer] te openen en/of (daarbij) het motorrijtuig te betreden en/of (vervolgens)
-één of meermalen krachtig met een mes in en/of op het hoofd en/of de hals en/of de borst en/of het bovenlichaam en/of één of meer de(e)l(en) van het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te Zwolle, althans in Nederland, op een parkeerterrein van supermarkt Aldi, gelegen op/aan de Rijnlaan,
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
-met zijn, verdachtes, motorrijtuig vanuit parkeerstand accelererend in- en/of op/tegen de linker (portier)zijde van het motorrijtuig van die [slachtoffer] te rijden en/of (vervolgens)
-één of meermalen met een vuurwapen één of meer kogels in het hoofd en/of het bovenlichaam en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] af te vuren en/of (vervolgens)
-het portier aan passagierszijde van het motorrijtuig van die [slachtoffer] te openen en/of (daarbij) het motorrijtuig te betreden en/of (vervolgens)
- één of meermalen krachtig met een mes in en/of op het hoofd en/of de hals en/of de borst en/of het bovenlichaam en/of één of meer de(e)l(en) van het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te Zwolle, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een gaspistool, van het merk Bruni (type G17) voorzien van de naam GLOCK, type 19 Austria, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie, te
weten één of meer (scherpe) patronen van categorie III, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding [1]
Op 6 maart 2024 om 16:44 uur kwam bij de meldkamer van de politie Eenheid Oost-Nederland een telefonische melding binnen dat iemand was neergeschoten op de parkeerplaats bij de Aldi, gelegen aan de Rijnlaan in Zwolle.
Ter plaatse zagen verbalisanten dat een aanrijding had plaatsgevonden tussen twee voertuigen, een Volvo en een Mercedes. De Volvo was aan de bestuurderszijde aangereden door de Mercedes. De verbalisanten zagen dat er één persoon achter het stuur van de Volvo zat en dat er twee personen via de bijrijderszijde van de Volvo bij de bestuurder zaten. In de voorruit van de Volvo zaten meerdere kogelgaten en de bestuurder lag bebloed in het voertuig. De twee personen zeiden dat de bestuurder overleden was. Ook de verbalisanten stelden vast dat de bestuurder overleden was.
Getuigen die ter plaatse waren, verklaarden dat één persoon in de Mercedes had gezeten en na de aanrijding was uitgestapt, de bestuurder van de Volvo had beschoten en vervolgens in de Volvo was gestapt en stekende bewegingen naar de bestuurder had gemaakt. De schutter had een vuurwapen naast de Volvo gegooid. Daarna was de schutter weggelopen. De schutter (verdachte) werd in zijn woning door de politie aangehouden. [2] In de woning van verdachte werd in een keukenkastje een bebloed mes aangetroffen. [3]
Onder het openstaande bijrijdersportier van de Volvo werd een pistool met de slede naar achteren aangetroffen. [4] Er lagen zes hulzen bij de auto. [5] In de voorruit aan de linker bovenzijde zaten vijf inschoten en één inschot in de voorruit aan de rechter onderzijde. [6] De bestuurder van de Volvo bleek [slachtoffer] te zijn. [7]
Op 8 maart 2024 werd sectie op het lichaam van [slachtoffer] verricht. Hieruit bleek dat er vier categorieën letsels aan het lichaam vastgesteld konden worden, namelijk: 4 inschoten, 33 steekletsels, tenminste 27 scherprandige snijletsels (deels in elkaar verlopend) en tenminste 26 oppervlakkige huidbeschadigingen. Het intreden van de dood van [slachtoffer] werd verklaard door één inschot aan de borst en vier steekletsels aan de borst. [8]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] en het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ter onderbouwing van de onder 1 primair ten laste gelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie aangevoerd om onder meer de navolgende punten in samenhang te bezien: de uitspraak van verdachte op 31 augustus 2023
‘of ik dood of hij dood’, de veroordeling van verdachte voor het eerder mishandelen van [slachtoffer] op 3 juli 2023, het zich bewapenen met een vuurwapen, het achtervolgen van de vrouw van [slachtoffer] , [naam 1] , door verdachte op 5 maart 2023, de zoekslagen op het internet naar [slachtoffer] en zijn bedrijf, de gegevens van de E-call van de Volvo en de achtereenvolgende geweldshandelingen op 6 maart 2024.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde pleitnota vrijspraak betoogd van de onder 1 primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] . Ter onderbouwing daarvan heeft zij aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad.
De verdediging heeft onder meer gesteld dat er geen bewijs is dat verdachte gehandeld heeft met een vooropgezet plan. Uit zijn verklaringen blijkt immers dat er op 6 maart 2024 een toevallig treffen met [slachtoffer] was en verdachte vervolgens in een heftige ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Ook de dashcambeelden van de Mercedes, de sectieverslagen en de bevindingen van de psychiater en psycholoog ondersteunen dit. De getapte telefoongesprekken vanuit de P.I. zijn volgens de verdediging zelfs een serieuze contra-indicatie voor het aannemen van de voorbedachte raad.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag – met uitzondering van het ten laste gelegde
vanuit parkeerstand accelereren- en het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzettelijk om het leven brengen van [slachtoffer] door verdachte op 6 maart 2024 op een parkeerterrein bij de Aldi aan de Rijnlaan in Zwolle op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte de ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft bekend - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het aantreffen van de situatie op 6 maart 2024 aan de Rijnlaan in Zwolle [9] ;
- de verklaring van getuige [getuige] [10] ;
- het definitieve deskundigenrapport forensische pathologie van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van 31 maart 2024, inhoudende de gerechtelijke sectie op [slachtoffer] [11] ;
- de dashcambeelden van de Mercedes van verdachte opgenomen op 6 maart 2024 op de parkeerplaats bij de Aldi aan de Rijnlaan in Zwolle, inhoudende de omschrijving dat verdachte in zijn Mercedes accelererend ingereden is op de Volvo van [slachtoffer] [12] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 7 maart 2024 [13] .
Vrijspraak accelereren vanuit parkeerstand
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte met zijn Mercedes vanuit het parkeervak achteruit is gereden en vervolgens al vooruitrijdend geaccelereerd heeft in de richting van de Volvo waarin [slachtoffer] zat. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde deel ‘vanuit parkeerstand’.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar hoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat – als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad – het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo’n geval voorbedachte raad kan worden bewezen, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad.
Al op 29 augustus 2023 heeft verdachte aan de wijkagent, [verbalisant] , over het conflict met [slachtoffer] laten weten dat het een kwestie was van
‘of ik dood of hij dood’. [14] Deze uitspraak toont aan dat verdachte het doden van [slachtoffer] al een half jaar voor 6 maart 2024 als een uitweg zag.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich al zes maanden voor 6 maart 2024 bewapend heeft. In eerste instantie met een mes en vervolgens met een vuurwapen. Ook op 6 maart 2024 had verdachte het vuurwapen bij zich, omdat hij zich bedreigd voelde. Het mes had hij in zijn jaszak. [15]
Ook weegt de rechtbank mee dat [naam 1] heeft verklaard dat zij op 5 maart 2024, de avond voor het fatale incident, al rijdende in de Volvo, waarin haar man [slachtoffer] altijd reed, achtervolgd werd door een Mercedes. De bestuurder van de Mercedes herkende zij als verdachte. [16] Uit deze verklaring leidt de rechtbank af, dat verdachte al voorafgaand aan het fatale incident op zoek was naar [slachtoffer] .
De rechtbank weegt ook het feitelijke handelen van verdachte op 6 maart 2024 op het parkeerterrein bij de Aldi in sterke mate mee bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachte raad. Verdachte is eerst met zijn Mercedes ingereden op de Volvo van [slachtoffer] en is vervolgens met een vuurwapen en een mes uitgestapt en in de richting van de Volvo gelopen, waarna verdachte diverse keren heeft geschoten in de richting van [slachtoffer] . Verdachte is vervolgens om de auto heen gelopen en aan de bijrijderskant van de Volvo ingestapt waarna hij met het mes meermaals heeft ingestoken op [slachtoffer] [17]
Uit de gegevens van de E call van de Volvo, waarin [slachtoffer] zat op 6 maart 2024, komt onderstaand gesprek naar voren:
…stem verdachte:
ga dood, motherfucker!
…stem verdachte:
ik heb jou gezegd toch (..)
…mannenstem 1:
waarom
…stem verdachte:
waarom hè
… mannenstem 1:
ah..ah..help
... stem verdachte:
jij heb problem. ...jij gaat dood [18]
…vrouwenstem:
hoeveel personen zijn er gewond?
…stem verdachte:
niks, niks (..)
…vrouwenstem:
ja heeft u een ambulance nodig
…stem verdachte:
nee, nee
…vrouwenstem:
geen ambulance?
…stem verdachte:
nee, wij gaan redden
…vrouwenstem:
hoeveel personen zijn er gewond?(..)
…vrouwenstem:
hallo
…stem verdachte:
niks, niks, geen ambulance nodig [19] ;
Uit het aantreffen van zes hulzen bij de Volvo en het constateren van de inschoten in de voorruit van de Volvo blijkt dat verdachte zesmaal gericht heeft geschoten op [slachtoffer] . [20]
Uit de gerechtelijke sectie op [slachtoffer] blijkt dat verdachte 33 keer heeft ingestoken op [slachtoffer] . [slachtoffer] is vijfmaal gestoken in het gelaat, negenmaal in de hals/nek, zevenmaal in het hoofd en elfmaal in de borst. [21]
Ten slotte hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van verdachte op 7 maart 2024 bij de politie. Bij de politie heeft verdachte voorgedaan hoe hij de slede van het vuurwapen op 6 maart 2024 één- of tweemaal naar achteren heeft gedaan [22] .
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank kent daarbij veel gewicht toe aan het feitelijke handelen van verdachte op 6 maart 2024 op het parkeerterrein van de Aldi. Verdachte is uit de Mercedes gestapt, na het veroorzaken van de aanrijding met de Volvo van [slachtoffer] en heeft met een vuurwapen, vervolgens zesmaal op korte afstand gericht geschoten – en daarbij ook doorgeladen - en daarna nog 33 keer met een mes ingestoken op [slachtoffer] . Uit dit kille en koelbloedige handelen blijkt dat er voldoende ruimte is geweest voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aan het gewelddadige handelen van verdachte heeft telkens een voorgenomen besluit ten grondslag gelegen. Verdachte heeft immers na iedere handeling opnieuw een besluit moeten nemen om naar [slachtoffer] te gaan en hem te doden. Deze handelswijze vormt een sterke contra-indicatie voor het handelen in een hevige gemoedsopwelling waar de verdediging zich op beroept. De bevindingen van de psychiater dat verdachte in een waantoestand verkeerde en geen redelijke afwegingen kon maken, sluit het vaststellen van de voorbedachte raad niet uit. Dat er plotseling en onverwachts gereageerd is door verdachte acht de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde overwegingen onaannemelijk.
Voor het overige zijn naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan de bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het aantreffen van het vuurwapen en de munitie op de parkeerplaats bij de Aldi aan de Rijnlaan in Zwolle [23] ;
- het proces-verbaal van categorisering van het vuurwapen en de munitie [24] ; en
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 2 juli 2025 [25] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en
overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 6 maart 2024 te Zwolle, op een parkeerterrein van supermarkt Aldi, gelegen op/aan de Rijnlaan,
[slachtoffer]
opzettelijk enmet voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door
-met zijn, verdachtes, motorrijtuig accelererend tegen de linker (portier)zijde van het motorrijtuig van die [slachtoffer] te rijden en (vervolgens)- meermalen met een vuurwapen meer kogels in het hoofd en het bovenlichaam van die [slachtoffer] af te vuren en (vervolgens)-het portier aan de passagierszijde van het motorrijtuig van die [slachtoffer] te openen en het motorrijtuig te betreden en (vervolgens)-meermalen krachtig met een mes in het hoofd en de hals en de borst en het bovenlichaam en meer delen van het lichaam van die [slachtoffer] te steken en te snijden;2.
hij op 6 maart 2024 te Zwolle, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Bruni (type G17) voorzien van de naam GLOCK, type 19 Austria, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie, te weten (scherpe) patronen van categorie III, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in het artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
Moord.
feit 2
de misdrijven:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft rekening houdende met de omstandigheden waaronder de moord is gepleegd en de (sterk) verminderde mate van toerekenbaarheid aan verdachte gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van het voorarrest op te leggen. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de eis buitensporig hoog is en heeft – onder verwijzing naar rechtspraak – verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de maatregel van tbs met dwangverpleging niet opgelegd kan worden, omdat de rapportages onvolledig zijn en er niet gerapporteerd is door twee deskundigen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft op 6 maart 2024 op klaarlichte dag [slachtoffer] op zeer brute wijze vermoord. Hij heeft het meest fundamentele recht - het recht op leven - van [slachtoffer] ontnomen. Door het handelen van verdachte is aan de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook uit hun verklaringen ter zitting van 2 juli 2025 naar voren is gekomen. Leed dat zonder twijfel het verdere bestaan van de nabestaanden zal blijven overschaduwen. Een zoon, man, vader, familielid en vriend, [slachtoffer] , is terwijl hij even een boodschap ging doen op brute en bijna beestachtige wijze om het leven gebracht.
Ook voor de samenleving is dit een schokkend en zeer ernstig feit, omdat de brute moord is gepleegd rond 16:45 uur op een parkeerplaats bij een supermarkt. Een tijdstip waarop doorgaans veel mensen boodschappen doen. Dat er veel omstanders waren, blijkt ook wel uit de vele getuigenverklaringen. Een moord als deze brengt sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Verder heeft verdachte een geladen vuurwapen en munitie op de openbare weg in een woonwijk voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan leidt, zoals uit deze zaak ondubbelzinnig en schokkend is gebleken, niet zelden tot het plegen van gruwelijke misdrijven. Dat is waarom streng wordt opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 4 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het mishandelen van [slachtoffer] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de triple rapportage van 5 november 2024, opgemaakt door klinisch psycholoog J.A.M. Gresnigt, psychiater D.T. van der Werf en milieuonderzoeker [naam 7] . Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een
psychische stoornis in de vorm van een paranoïde waanstoornis. Daarnaast komen bij betrokkene afhankelijke en narcistische persoonlijkheidskenmerken naar voren en moet bij betrokkene worden gesproken van een ego-zwakke persoonlijkheidsstructuur.
Aanleiding voor het ontstaan van deze paranoïde waandenkbeelden vormde een conflict met [slachtoffer] (en diens naasten) en enkele voor betrokkene en zijn gezin bedreigende gebeurtenissen, die daadwerkelijk de afgelopen jaren ook hebben plaatsvonden. Meer en meer zijn deze gebeurtenissen verdachte zijn denken, voelen en handelen gaan kleuren. Angst, achterdocht en boosheid kwamen bij verdachte meer en meer naar voren, kregen meer impact, namen hem in beslag en kregen aldus een waanachtig karakter.
De moord kan in het verlengde hiervan gezien worden als een daad die hij vanuit een waantoestand heeft gepleegd. Een daad om zijn sterk opgelopen innerlijke mentale onrust, de krenkingen, de afwijzing, de paranoïdie en emotionele onlust te beteugelen en om aldus voor zichzelf weer veiligheid en rust te creëren. Als gevolg van de oplopende emotionele ontregeling en mogelijk ook demoralisatie was verdachte in de directe aanloop naar de moord steeds minder in staat tot redelijke zelfsturing en adequate coping. In de waantoestand waarin hij, onder invloed van paranoïde psychotische denkbeelden, verkeerde ten tijde van de moord had hij veel minder grip op zichzelf, op zijn emoties (kwaadheid) en gedrag. De deskundigen geven de rechtbank in overweging om de moord in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Bij de aanschaf van het vuurwapen speelden kennelijk bij verdachte gevoelens van angst, boosheid en onveiligheid en hardnekkige (en mogelijk toenemende) paranoïde gekleurde waandenkbeelden en overtuigingen dat [slachtoffer] hem zou willen ombrengen. In die zin kon verdachte bij de aanschaf van het vuurwapen en munitie minder vrij over een redelijk inzicht beschikken vanwege zijn toenmalig paranoïde psychotische overwegingen en angsten. Hij wist dat hij eigenstandig daarmee nooit iemand wederrechtelijk mocht doden. Het algeheel oordelend vermogen en de zelfsturing van verdachte waren ook in voldoende mate aanwezig toen hij op zijn manier weloverwogen en op een heimelijke manier het wapen (met munitie) aanschafte. Daarom geven de deskundigen de rechtbank in overweging mee het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De deskundigen hebben voorts geconcludeerd dat de kans op herhaling in (ernstig) gewelddadig delict-gedrag bij betrokkene sterk samenhangt met een opleving van zijn psychotische stoornis in de vorm van de paranoïde waanvorming boven op een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. Buiten een psychotische toestand om is er geen groot risico op fysiek geweld. Een waanstoornis kent - ook bij verdachte - doorgaans echter een chronisch beloop en zal ook na terugkeer van verdachte in de maatschappij ook daar opnieuw weer kunnen opspelen en zich weer kunnen richten op personen door wie verdachte zich dan - in pathologische zin - bedreigd, onheus bejegend, gekrenkt of afgewezen voelt. In een psychotische waantoestand kan hij de grip op zijn emotionaliteit (angst, onmacht, boosheid) verliezen en kennelijk dan tot zeer zelfbepalend en daarmee ook tomeloos agressief delict-gedrag komen. Zorgelijk is dat verdachte ondanks zijn wens tot persoonlijke en maatschappelijke waardering en acceptatie desondanks extreem geweld kennelijk niet schuwt als hij het recht in eigen hand neemt. Indien betrokkene onbehandeld (dan wel zonder verdere adequate behandeling) zou terugkeren naar de situatie van voor zijn aanhouding, dan moet het recidiverisico op mogelijk weer zeer ernstig agressief delictgedrag als globaal matig worden beoordeeld, waarbij vooral items rondom verdachte zijn voorgeschiedenis en maatschappelijke integratie het risico lijken te temperen.
Naast de triple rapportage heeft de rechtbank ook kennisgenomen van de aanvullende rapportage door psychiater Van der Werf van 9 mei 2025 en de nadere toelichting door Van der Werf op de zitting van 2 juli 2025. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de adviezen van de reclassering van 20 januari 2025, 5 februari 2025 en 24 juni 2025.
Strafoplegging
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Bij dergelijke misdrijven horen langdurige gevangenisstraffen. Extra zwaar weegt de rechtbank mee dat verdachte [slachtoffer] op brute wijze vermoord heeft en zich ook door de aanwezigheid van omstanders op geen enkele manier heeft laten weerhouden. Zelfs toen via de E-call gevraagd werd of hulp of een ambulance nodig waren, zei verdachte dat dat niet nodig was. Dit alleen al rechtvaardigt het opleggen van een zeer zware straf. Maar voor de rechtbank weegt ook zwaar mee dat verdachte doelbewust het recht in eigen hand heeft genomen, omdat hij van mening was, en volgens zijn uitlatingen ter zitting nog steeds is, dat politie en justitie niet optraden op de manier waarvan hij vond dat ze dat moesten doen. Op grond van de ernst van de gepleegde moord kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de hiervoor genoemde adviezen rekent de rechtbank de moord in sterk verminderde mate aan verdachte toe. Ook het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie rekent de rechtbank in verminderde mate aan verdachte toe.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar opleggen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Het opleggen van de tbs-maatregel
Door de klinisch psycholoog en de psychiater is geconcludeerd dat gezien de complexiteit van de problematiek van verdachte -de nog aanwezige en vaak moeilijk te behandelen waanstoornis-, zijn nagenoeg afwezige ziekte-inzicht en probleembesef en de kans op recidive in ernstig delict-gedrag, een klinisch forensische-psychiatrische behandeling vooreerst absoluut geïndiceerd is. Zonder een dergelijke behandeling is het risico op mogelijk nieuw ernstig gewelddadig gedrag matig-hoog. Dit speelt vooral wanneer verdachte paranoïde psychotisch is. Bij aanvang van de klinische behandeling zal de zorgintensiteit hoog en het beveiligingsniveau eveneens hoog moeten zijn gezien de kans bij verdachte op explosieve agressie als hij naar verwachting te maken krijgt met begrenzing, correcties en (zelf)confrontaties. Een ambulant traject is op dit moment nog niet aangewezen gezien de kans op recidive van (zeer) ernstig delict-gedrag en de noodzaak tot het afdwingen van een intensieve behandeling. Als de psychotische problematiek geheel in remissie is, verdachte ziekte-inzicht toont en zich committeert aan behandeling en overige adviezen, hij ingesteld is op anti-psychotische medicatie, medicatietrouw laat zien en onder meer zijn psychotische overtuigingen zijn behandeld en verdachte weer voldoende betekenisvolle invulling en stabiliteit in het alledaagse bestaan heeft opgebouwd, dan kan hij de behandeling naar verwachting vervolgen in een langdurig ambulant traject.
Gelet op de aard en ernst van de geconstateerde psychopathologie, het recidivegevaar in (ook ernstig) gewelddadig delict-gedrag, verdachte zijn ontbrekend ziektebesef en -inzicht en daarbij ontbrekende intrinsieke behandelmotivatie en gezien de benodigd specialistische (en verwachte lange duur) van de noodzakelijke behandeling, adviseren de klinisch psycholoog en de psychiater om aan verdachte een behandeling op te leggen in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Dit advies heeft psychiater Van de Werf in zijn aanvullende rapportage van 9 mei 2025 herhaald. Het advies tot het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt ook door de reclassering onderschreven. Zij hebben gerapporteerd dat een eventuele tbs-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar is.
Gelet op de hiervoor genoemde adviezen is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een tbs-maatregel moet worden opgelegd. Gezien de ernst van de problematiek van verdachte, het recidiverisico en de benodigde intensieve behandeling in een gedwongen kader is naar het oordeel van de rechtbank een langdurige behandeling binnen een dwingend kader noodzakelijk.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel op grond van artikel 37a Sr is voldaan. Moord is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de moord een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel. Daarnaast is de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde rapportages van oordeel dat zonder adequate begeleiding en behandeling een reële kans op herhaling bestaat. Immers, zo heeft psychiater Van der Werf ook ter zitting toegelicht, is verdachte vanuit zijn waanstoornis gewelddadig en zolang die waanstoornis bestaat en onbehandeld blijft, is sprake van een recidiverisico op ernstig gewelddadig delict-gedrag. Daarbij speelt dat de waan ook op het moment van de zitting nog duidelijk aanwezig is en mogelijk ook betrekking kan krijgen op andere personen uit de kring van [slachtoffer] . Het gaat daarbij om een zeer ernstige en hardnekkige stoornis. Een intensieve behandeling in een gedwongen kader is noodzakelijk voor het terugdringen van het recidiverisico.
De rechtbank overweegt verder dat
de tbs-maatregelzal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
De rechtbank zal ook bevelen dat verdachte
van overheidswege wordt verpleegd, omdat uit het voorgaande – in het bijzonder gezien de omvang van het gevaar dat verdachte wederom ernstige geweldsdelicten pleegt in paranoïde psychotische periodes– de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen die verpleging eist.
Artikel 38z Sr
De aard van de strafbare gedragingen in combinatie met de complexe problematiek en risicofactoren van verdachte baren de rechtbank ernstige zorgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is verdachte na afloop van de tbs-maatregel zonder enig toezicht te laten terugkeren in de maatschappij. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde tbs-maatregel plaatsvinden. In het kader van die beoordeling dient een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding, plaats te vinden.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
[naam 1] tot een bedrag van in totaal € 413.919,71
De schadevordering ziet op onderstaande:
[afbeelding]
De benadeelde partij vordert de wettelijke rente zoals hieronder is vermeld:
[afbeelding]
[naam 8] tot een bedrag van in totaal € 74.630,-
De schadevordering ziet op onderstaande:
[afbeelding]
[afbeelding]
De benadeelde partij vordert de wettelijke rente zoals hieronder is vermeld:
[afbeelding]
Namens [naam 4] tot een bedrag van in totaal € 98.033,-
De schadevordering ziet op onderstaande:
[afbeelding]
[afbeelding]
De benadeelde partij vordert de wettelijke rente zoals hieronder is vermeld:
[afbeelding]
De erfgenamen van [slachtoffer] tot een bedrag van in totaal € 200,-
De materiële schade bestaat uit een vergoeding voor de kleding van € 200,-.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024.
[naam 2] tot een bedrag van in totaal € 44.238,-
De schadevordering ziet op onderstaande:
[afbeelding]
De rechtbank stelt vast dat in bovengenoemde schadestaat een telfout zit en corrigeert het bedrag van € 19.088,- naar € 18.088,- .
De benadeelde partij vordert de wettelijke rente voor de kosten op de lijkbezorging vanaf 27 maart 2024 en voor de affectieschade vanaf 6 maart 2024.
N.V. [bedrijf] tot een bedrag van in totaal € 36.277,26
De schadevergoeding ziet op materiële schade bestaande uit de volgende posten:
- voertuigschade € 34.223,96;
- bedrijfsschaderegeling € 1.838,24;
- expertisekosten € 98,75;
- administratiekosten € 80,00;
- wettelijke rente € 36,31.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd de vorderingen toe te wijzen inclusief de gevorderde wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van te omvangrijke vorderingen en dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Om die reden moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vorderingen.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd:
Schokschade-dat de gevorderde schokschade niet toewijsbaar is, omdat geen sprake is geweest van een directe confrontatie met de schadeveroorzakende gedraging.
Gederfd levensonderhoud in geld /natura
-dat het gevorderde levensonderhoud in geld en natura niet voldoende onderbouwd is en daarnaast vraagt de verdediging zich af in hoeverre voldaan is aan de schadebeperkingsplicht.
Kosten lijkbezorging
-dat de erfgenomen al schadeloosgesteld zijn, omdat de uitvaartverzekeringen tot uitkering zijn overgegaan. Een toewijzing van deze kosten zou daarom voordeel opleveren en dat is niet de bedoeling.
N.V. [bedrijf]
-dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en aangevoerd dat de verdediging de mogelijkheid tot een contra-expertise ontnomen is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkverklaring zoals gevorderd
De rechtbank zal de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 8] , [naam 4] en [naam 2] , zoals door hen gevorderd, niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen voor wat betreft de volgende posten:
  • medische kosten (schokschade) € 1.000,-;
  • reis- en parkeerkosten (schokschade) € 250,-, dan wel € 150,-;
  • kosten medische informatie € 200,-.
Ook zal de rechtbank, zoals gevorderd, [naam 1] en [naam 2] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen voor wat betreft de gevorderde schokschade van
€ 25.000,-.
Materiële schade
Artikel 51f, tweede lid, Sv geeft in samenhang met de artikelen 6:106 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve (uitputtende) opsomming van wat gevorderd kan worden. Alleen de kosten die in dit artikel worden genoemd, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van de begrafenis. Daarnaast komen de vorderingen die de erfgenamen door vererving onder algemene titel hebben verkregen voor vergoeding in aanmerking.
Gederfd levensonderhoud in geld en in natura
De rechtbank stelt vast dat het gedeelte van de vorderingen van [naam 1] , [naam 8] en [naam 4] dat ziet op het gederfd levensonderhoud in geld en natura omvangrijk en complex van aard is. De gevorderde schadevergoeding ziet op diverse aspecten, zoals een kapitaalverzekering, AOW-uitkering, pensioenen en wezenpensioen, en ook weggevallen- en bijkomende uitgaven en het verlies van zelfredzaamheid. Hoewel voor de rechtbank vaststaat dat de benadeelde partijen als gevolg van het strafbare handelen van verdachte rechtstreekse schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar het burgerlijk recht aansprakelijk is, acht de rechtbank zich er niet van verzekerd dat de verdediging in dit strafproces in de gelegenheid is geweest al datgene aan te voeren wat zij ter verweer tegen de vorderingen kon aanvoeren. Voor dit (civielrechtelijke) partijdebat is in dit strafgeding geen plaats. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de schadevergoedingen om die reden moet worden overgelaten aan de beoordeling van de burgerlijke rechter.
De benadeelde partijen zullen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft:
  • [naam 1] voor een bedrag van € 358.709,-;
  • [naam 8] voor een bedrag van € 28.180,-;
  • [naam 4] voor een bedrag van € 51.583,-.
De benadeelde partijen kunnen de vorderingen die zien op dit deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Kosten lijkbezorging
De benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] hebben kosten van de uitvaart van [slachtoffer] en kosten die samenhangen met de lijkbezorginggevorderd. Deze kosten zijn door de verdediging in die zin betwist dat er geen voordeel mag plaatsvinden. Er is immers al een uitkering gedaan vanuit de door [slachtoffer] afgesloten uitvaartverzekeringen.
De rechtbank stelt vast dat de uitkeringen uit de uitvaartverzekeringen, uitkeringen betreffen op grond van zogenaamde sommenverzekeringen. Bij een sommenverzekering wordt een vast bedrag uitgekeerd bij het plaatsvinden van een bepaalde door de verzekering gedekte gebeurtenis. Er is geen sprake van schadevergoeding; de uitkering is niet afhankelijk van de vraag of schade is geleden. De verzekeringsovereenkomsten zijn, ook in dit geval, door de benadeelde zelf afgesloten en ook is daar premie voor betaald. Het afsluiten van dergelijke verzekeringen is een zuiver individuele en persoonlijke beslissing, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen. De rechtbank zal de uitkeringen uit die verzekeringen niet als voordeel op de schadevergoeding in mindering brengen, omdat het aangaan van deze sommenverzekeringen een gelegenheid is die de schadeplichtige, in dit geval verdachte, niet aangaat (vergelijk: de uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808).
De posten van € 8.760,71 en € 588,- zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024.
Kleding door de erfgenamen van [slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 200,- , te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 6 maart 2024.
Immateriële schade: schokschade
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR: 2022:958) volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade daarbij is beperkt tot de schade die volgt uit door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna nader omschreven.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest bepaald dat de feitenrechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval moet beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt vast dat vorenstaande het geval is bij de door [naam 8] en [naam 4] gevorderde schokschade. Uit de onderbouwing van de vorderingen op dit punt blijkt dat beiden op de parkeerplaats bij de Aldi op 6 maart 2024 geconfronteerd zijn met de gruwelijke dood van hun vader. Het toegebrachte leed is intens en onmetelijk. Nadien zijn steeds meer details over de dood van hun vader bij hen bekend geworden. Zij zijn geconfronteerd met het gehavende lichaam van hun vader en dat heeft – getuige de onderbouwing van de psychologen – geresulteerd in geestelijk letsel bij zowel [naam 8] als [naam 4] . Gelet hierop bestaat er zonder meer aanleiding tot vergoeding van schokschade.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 25.000,- ten aanzien van zowel [naam 8] als [naam 4] toewijzen.
Affectieschade
De wet geeft als affectieschade, wegens verdriet door het verlies, een apart recht op smartengeld aan (kort gezegd) partners, ouders, kinderen en aan degene die duurzaam door het slachtoffer werd verzorgd of die duurzaam de zorg voor het slachtoffer had. De wetgever heeft ervoor gekozen om broers en zussen van het slachtoffer niet op te nemen in de kring van gerechtigden. Er is een uitzondering voor de persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat die persoon voor de toepassing van de regeling voor affectieschade als naaste wordt aangemerkt.
De affectieschade zoals die door [naam 1] , [naam 8] , [naam 4] en [naam 2] is gevorderd (€ 20.000,- dan wel € 17.500,-) kan worden toegewezen. Er is geen verweer tegen gevoerd en op grond van de wet behoren zij tot de kring van gerechtigden. Het gevorderde bedrag is ook in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het volgende:
[naam 1]
De rechtbank zal [naam 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor een gedeelte van € 385.159,- bestaande uit € 360.159,- materiële schade en € 25.000,- schokschade.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 28.760,71, bestaande uit kosten voor de lijkbezorging en affectieschade.
[naam 8]
De rechtbank zal [naam 8] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor een gedeelte van € 29.630,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 45.000,-, bestaande uit schokschade en affectieschade.
[naam 4]
De rechtbank zal [naam 4] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor een gedeelte van € 53.033,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 45.000,-, bestaande uit schokschade en affectieschade.
[naam 2]
De rechtbank zal [naam 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor een gedeelte van € 26.350,-, bestaande uit € 1.350,- materiële schade en € 25.000,- shockschade.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 18.088,-, bestaande uit kosten die samenhangen met de lijkbezorging en affectieschade.
De erfgenamen van [slachtoffer]
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 200,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024.
Vordering N.V. [bedrijf]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Uit de bijlagen bij de vordering en de toelichting van [naam 6] ter zitting op 2 juli 2025 is duidelijk geworden hoe de vordering is opgebouwd en op welke wijze de hoogte van de gehanteerde bedragen tot stand zijn gekomen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 31.197,26.
De opgevoerde schade voor wat betreft de administratiekosten van € 80,- is onvoldoende komen vast te staan, omdat deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het handelen van verdachte. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering afwijzen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
Door de benadeelde partijen is verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met in het geval van:
  • [naam 1] : 179;
  • [naam 8] : 260;
  • [naam 4] : 260;
  • [naam 2] : 125;
  • de erfgenamen van [slachtoffer] : 4;
  • N.V. [bedrijf] : 191;
dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
Moord.
feit 2
de misdrijven:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
Benadeelde partij [naam 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 28.760,71 (bestaande uit materiële schade en affectieschade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 28.760,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 voor wat betreft de affectieschade van € 20.000,- en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 voor wat betreft de kosten op de lijkbezorging van € 8.760,71;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 28.760,71 (zegge: achtentwintigduizend zevenhonderdzestig euro en eenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 voor wat betreft de affectieschade van € 20.000,- en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 voor wat betreft de kosten op de lijkbezorging van € 8.760,71, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 179 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk is in de vordering voor een gedeelte van € 360.159,-, bestaande uit materiële schade en schokschade en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam 8]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 45.000,- (bestaande uit schokschade en affectieschade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 45.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 45.000,- (zegge: vijfenveertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 260 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 8] niet-ontvankelijk is in de vordering voor een gedeelte van € 29.630,- bestaande uit materiële schade, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam 4]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 45.000,- (bestaande uit schokschade en affectieschade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 45.000,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 45.000,- (zegge: vijfenveertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 260 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [naam 4] niet-ontvankelijk is in de vordering voor het gedeelte van € 53.033,-, bestaande uit materiële schade en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [naam 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 18.088,- (bestaande uit kosten lijkbezorging en affectieschade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 18.088,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 voor wat betreft de affectieschade van € 17.500,- en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 voor wat betreft de kosten op de lijkbezorging van € 588,-;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 18.088,- (zegge: achttienduizend achtentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 voor wat betreft de affectieschade van € 20.000,- en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 voor wat betreft de kosten op de lijkbezorging van € 588,-, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 125 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [naam 2] niet-ontvankelijk is in de vordering, voor het gedeelte van € 26.350,-, bestaande uit materiële schade en schokschade en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij erfgenamen [slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 200,- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 4 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Benadeelde partij N.V. [bedrijf]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 31.197,26 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1 primair): van een bedrag van € 31.197,26;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 31.197,26, (zegge: eenendertigduizend honderdzevenennegentig euro en zesentwintig eurocent) en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 130 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering af, voor wat betreft het gedeelte dat ziet op de administratiekosten van € 80,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mrs. A. van Holten en D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche Apeldoorn, TDS, onderzoek Bracco, met nummer ON1R024019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.ZD 1, pagina’s 001 en 002.
3.ZD 1, pagina 021.
4.ZD 1, pagina’s 001 en 002.
5.FD, pagina’s 023, laatste alinea en 024, eerste alinea.
6.FD, pagina’s 044, foto 7 en foto 8.
7.ZD 1, pagina’s 001 en 002.
8.FD, pagina 426 en 447.
9.ZD 1, pagina’s 001 en 002.
10.ZD 1, pagina’s 080, 081 en 082.
11.FD, pagina’s 440 tot en met 447, inclusief bijlagen.
12.ZD 1, pagina’s 236 tot en met 241.
13.AD, PD, pagina’s 32, 39, 40 en 41.
14.ZD 3, pagina 661, alinea 6.
15.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 2 juli 2025.
16.ZD 1, pagina 90 en 92, alinea 4 en laatste alinea.
17.Zie voetnoot 10 en 12.
18.FD, pagina 431.
19.FD, pagina 432.
20.Zie voetnoot 5 en 6.
21.Zie voetnoot 8 en FD pagina’s 465 tot en met 468.
22.AD, PD pagina 39, laatste vijf regels.
23.ZD 1, pagina’s 001 en 002 en FD, pagina’s 023, laatste alinea en 024, eerste alinea.
24.ZD 2, pagina’s 464 en 465.
25.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer op 2 juli 2025.