ECLI:NL:RBOVE:2025:4728

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
ak_24_3771
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak tegen UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 16 juli 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een proceskostenvergoeding door het UWV beoordeeld. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 september 2024, maar trok dit beroep in nadat het UWV op 29 april 2025 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, waarop het UWV verzocht om een vergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan en het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen.

De rechtbank overweegt dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft het UWV de uitkering van de verzoeker op grond van de Ziektewet (ZW) voortgezet, wat betekent dat het UWV tegemoet is gekomen aan de verzoeker. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding berekend op basis van de verrichte proceshandelingen, waarbij de totale vergoeding is vastgesteld op € 3.108,-. Daarnaast is bepaald dat het UWV het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- dient te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV)
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van het UWV van 12 september 2024. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV op 29 april 2025 dit besluit heeft vervangen door een nieuwe beslissing op bezwaar.
1.1.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft verzocht om een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het UWV aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Met het besluit van 18 januari 2024 heeft het UWV de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van verzoeker vanaf 19 februari 2024 beëindigd. Met het besluit van
12 september 2024 op het bezwaar van verzoeker is het UWV bij dat besluit gebleven. Op 23 oktober 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dat besluit. Het UWV heeft met het besluit van 29 april 2025 vanaf 19 februari 2024 de ZW-uitkering van verzoeker voortgezet. Hiermee is het UWV tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Welk bedrag aan proceskosten moet het UWV aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Bpb als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. Verzoeker heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,-.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank zal verder bepalen dat het UWV het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- aan hem dient te vergoeden. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan verzoeker;
- bepaalt dat het UWV aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Bpb.
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.