ECLI:NL:RBOVE:2025:4730

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
08/215374-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege na steekincident in Zwolle

Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op 2 juli 2024 in Zwolle een vrouw met een mes in de nek en borst gestoken, waardoor zij ter plaatse is overleden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld, met de maatregel van verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij verminderd toerekeningsvatbaar is, opzettelijk van het leven van het slachtoffer heeft beroofd. De rechtbank heeft de impact van het delict op de nabestaanden en de samenleving in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte heeft een ernstige psychische stoornis, wat heeft geleid tot een lagere straf dan normaal zou worden opgelegd voor doodslag. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoeding toegewezen voor de kosten van lijkbezorging en affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/215374-24 (P)
Datum vonnis: 17 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 oktober 2024, 9 januari 2025, 3 april 2025, 19 juni 2025 en 3 juli 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door de nabestaanden van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) voorgedragen slachtofferverklaringen, te weten van haar partner [naam 1] , haar dochters [naam 2] en [naam 3] en haar broer [naam 4] , en van wat namens de benadeelde partijen door mr. M.R.M. Schaap, advocaat in Groningen, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 9 januari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] met een mes heeft doodgestoken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Zwolle, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een (koks)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(streek), althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Zwolle, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een (koks)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(streek), althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad. Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op dinsdag 2 juli 2024 om 13:58 uur krijgt de politie naar aanleiding van een melding de opdracht om naar de [adres 1] gaan, waar een vrouw op straat zou liggen bij een auto met een open kofferbak. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] treffen aan de achterzijde van de woning op een parkeerplaats een vrouw aan die op haar rechterzij ligt met behoorlijk wat bloed er omheen. De verbalisanten zien dat het slachtoffer een forse snijwond in haar nek heeft. [2] Verbalisant [verbalisant 3] arriveert om 14:09 uur en ziet een vrouw liggen met een wond van enkele centimeters in haar borststreek. De ambulancemedewerkers stellen om 14:13 uur vast dat het slachtoffer is overleden. Verbalisant [verbalisant 3] constateert aan de hand van het rijbewijs van de overleden vrouw, dat het gaat om [slachtoffer] . [3] De forensisch patholoog constateert onder andere aan de nek een scherprandig snijletsel met een lengte van circa 10 centimeter en aan de borst links een scherprandige huidperforatie met een lengte van circa 5 centimeter. De conclusie van de forensisch patholoog is dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het steekletsel in de borst links. [4]
De politie treft naast de linkerschouder van het slachtoffer een verpakking van een mes aan, waarop het logo van de HEMA is afgedrukt. De politie komt verdachte op het spoor nadat uit onderzoek van de camerabeelden van de dichtstbijzijnde vestiging van de HEMA aan de [adres 7] , blijkt dat daar op 28 juni 2024 exact eenzelfde mes is gekocht door verdachte. Vervolgens heeft de politie op basis van camerabeelden vastgesteld dat verdachte op 2 juli 2024 om 12.30 uur is vertrokken vanaf zijn woonplek [locatie 1] aan de [adres 2] en dat hij daar om 12.46 uur is teruggekeerd. [5] Uit meerdere gevorderde camerabeelden, in samenhang bezien, is de looproute van verdachte op 2 juli 2024 in kaart gebracht. Vastgesteld is dat verdachte in de richting van de locatie van het steekincident is gelopen. [6] De tijdstippen van de gelopen route sluiten aan bij de vermoedelijke tijd van het steekincident. [7] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij tussen 12:30 uur en 12:45 uur drie keer een lange, indringende en paniekerige schreeuw heeft gehoord, waarvan zij dacht dat het geluid te groot en met teveel angst was om van een kind te kunnen zijn. [8] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij tussen 12:30 uur en 13:00 uur een vrouw hard heeft horen schreeuwen. Het schreeuwen klonk anders dan normaal. [9]
Op 4 juli 2024 wordt een mes aangetroffen in een put op de looproute van verdachte ter hoogte van de [adres 3] . [10] Op het lemmet van het mes zijn meerdere bloedsporen aangetroffen en het heft is bemonsterd gericht voor het verzamelen van DNA. De bemonstering van het heft is onderzocht door het NFI en uit de bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee of drie personen verkregen. Het DNA in dit mengprofiel kan afkomstig zijn van onder andere verdachte. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. [11] Op het mes zijn ook vezelsporen aangetroffen en deze zijn veiliggesteld door het NFI. [12] Vervolgens blijkt uit onderzoek van het NFI dat de op het mes aangetroffen katoenvezels niet te onderscheiden zijn van vezels zoals verwerkt in de kleding van het slachtoffer. Het NFI concludeert dat het erg onwaarschijnlijk is dat het slachtoffer met een willekeurig ander mes is gestoken dan met het onderzochte mes. [13]
Bij verdachte is een spijkerbroek in beslaggenomen en op de linkerzijde van het achterpand van de broek is een bloedspoor aangetroffen. De politie heeft het spoor veiliggesteld en bemonsterd. [14] De bemonstering is onderzocht door Eurofins en uit de bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. De mogelijke donoren van het DNA van dit mengprofiel zijn het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte. Eurofins concludeert dat de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] extreem veel waarschijnlijker is dan dat dat niet zo is. Verder concludeert Eurofins dat de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte extreem veel waarschijnlijker is dan dat dat niet zo is. [15]
Tussenconclusie
Op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten staan vermeld, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een mes in haar borst en nek heeft gestoken, waardoor zij is overleden. Gelet hierop en gelet op het letsel in de borst en in de nek van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op de dood, dat het opzet van de verdachte hierop gericht moet zijn geweest.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank komt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte heeft een schijnbaar willekeurig persoon doodgestoken, althans anders is niet gebleken. Uit het dossier blijkt niet op welk moment verdachte het besluit tot zijn daad heeft genomen, noch welke omstandigheden of gedachten verdachte ertoe hebben gebracht om [slachtoffer] te steken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn al dan niet voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verklaring die verdachte achteraf bij de psycholoog heeft afgelegd, waarin hij heeft gezegd dat hij iemand moest doden omdat hij een wereldleider is, is ingegeven door de waanstoornis waaraan verdachte op dat moment leed. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte deze zelfde waanstoornis en deze zelfde gedachten ook had op het moment van het plegen van het delict. De rechtbank kan deze verklaring van verdachte, die geheel op zichzelf staat, dan ook niet gebruiken om te komen tot de vaststelling dat sprake is van een omstandigheid die (mede) zou kunnen leiden tot voorbedachte raad. Datzelfde geldt voor de verklaringen die hij ter zitting heeft afgelegd over dat de ‘schizofrenie’ of ‘het systeem’ het zou hebben gedaan. Ook het feit dat verdachte op de dag van het plegen van het delict, zoals hij wel vaker deed, een mes heeft meegenomen is op zichzelf genomen onvoldoende dragend voor de vaststelling dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde doodslag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2024 te Zwolle [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes in de borst van die [slachtoffer] te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
doodslag.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat elke dader in principe verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Het uitgangspunt is immers dat een strafbaar feit aan de dader ervan kan worden toegerekend. In artikel 39 Sr is – als uitzondering op dat uitgangspunt – bepaald dat als een dader zijn handelingen hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden aangerekend, de dader dan ook geen straf verdient. De vraag naar de toerekenbaarheid is een juridische vraag, maar bij de beantwoording van die vraag kan de rechtbank gebruik maken van adviezen van gedragsdeskundigen.
De verdachte is geobserveerd en onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC). Gedurende die tijd is er door een onderzoekend team, bestaande uit onder andere een psycholoog, een psychiater en een milieuonderzoeker, onderzoek gedaan naar verdachtes psyche. De betrokken psychiater en psycholoog, G. Veen en K.A. Rose, zijn ter terechtzitting ook gehoord over hun bevindingen en zij hebben deze bevindingen desgevraagd nader toegelicht.
De rechtbank zal hierna eerst kort ingaan op de bevindingen en conclusies van de deskundigen. Daarna zal de rechtbank de standpunten van officier van justitie en de verdediging weergeven, om vervolgens haar eigen oordeel uiteen te zetten.
5.2
Het advies van de deskundigen van het PBC
Het onderzoek heeft de deskundigen – samengevat – gebracht tot de volgende bevindingen.
Verdachte lijdt aan een ernstige psychische stoornis, bestaande uit desorganisatie in denken, hallucinaties, wanen, negatieve symptomen (zoals verminderde emotionele expressie, spraakarmoede en initiatiefverlies) en ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. De langdurige en ernstige psychotische ontregeling past binnen het kader van een chronische psychotische stoornis, namelijk schizofrenie. Het huidige psychotische toestandsbeeld van verdachte wordt gekenmerkt door ernstige realiteitstoetsingsproblematiek in de vorm van een uitgebreid waansysteem. Verdachte is er, binnen de door hem ervaren waan, van overtuigd dat hij een wereldleider is en in die rol invloed uitoefent en opdrachten moet uitvoeren, die hij hoort via stemmen. Op andere momenten is hij ervan overtuigd dat de duivel vat op hem heeft en hem aan het sarren is. Als gevolg van de schizofrenie, is bij verdachte sprake van cognitieve (intellectuele) achteruitgang
,van een in aanleg hoogbegaafd intelligentieniveau. Naast schizofrenie is er bij verdachte ook sprake van een aan autisme verwante stoornis (multiple complexe developmental disorder (MCDD)), die wordt gekenmerkt door een verstoorde regulatie van emoties en die zich uit in extreme angsten en woedeaanvallen, sociale desinteresse, moeilijk kunnen verplaatsen in de gedachten en gevoelens van anderen en een stoornis in het denken, zich uitend in (bizarre) fantasieën en moeite hebben met het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid.
De deskundigen stellen dat er beperkt zicht is gekomen op wat verdachte precies dacht en voelde direct voorafgaand, tijdens en na het ten laste gelegde en hoe dit zijn handelen in het moment heeft bepaald. Iets wat op korte termijn ook niet verder verhelderd zal (kunnen) worden, omdat het beperkte inzicht hierop samenhangt met het feit dat verdachte het ten laste gelegde duidt vanuit zijn huidige psychotische waanbelevingen. Ook was verdachte tijdens het onderzoek terughoudend om op details in te gaan, zoals de aanschaf en het gebruik van het mes. Uit het milieuonderzoek blijkt dat verdachte vaker in het bezit was van messen in het verleden. Zijn gedragskeuzes ten aanzien van het ten laste gelegde konden niet goed met hem worden doorgesproken vanwege zijn huidige psychotische toestandsbeeld, om zicht te krijgen op of verdachte nog keuzevrijheid had, dus of verdachte nog anders had kunnen handelen.
Dat er in die periode sprake was van een waanbeleving samenhangend met het ten laste gelegde is, gelet op zijn psychische conditie in die periode en het toestandsbeeld nu,
aannemelijk te noemen. Echter, omdat de betrouwbaarheid van hetgeen verdachte over het ten laste gelegde vertelde door zijn huidige psychotische toestandsbeeld niet goed te beoordelen is, moeten onderzoekers bij bovengenoemd scenario een slag om de arm houden. Een alternatief delictscenario is namelijk niet uit te sluiten. Hij kan de waanbeleving immers ook achteraf hebben toegeschreven aan het ten laste gelegde. Er zijn geen getuigen die de waanbelevingen over het wereldleiderschap hebben gehoord in die periode. Wel dat verdachte toen al bezig was met religie, overeenkomstig met het religieuze karakter van zijn huidige wanen, zoals dat hij in het PBC zegt uitverkoren te zijn door God.
Ondanks de beperkte betrouwbaarheid van wat verdachte achteraf over het ten laste
gelegde heeft verteld, kan wel worden gesteld dat de psychische stoornis in de vorm van
schizofrenie verdachtes gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in
grote mate, zo niet volledig, heeft beïnvloed. Er wordt dan ook geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde feit (ten minste) sterk verminderd toe te rekenen.
Ter terechtzitting van 3 juli 2025 zijn de beide deskundigen van het PBC bij hun advies gebleven. De psychiater heeft benadrukt dat het toestandsbeeld van verdachte chronisch psychotisch is, zodat vastgesteld kan worden dat de medicatie onvoldoende is aangeslagen. De psycholoog heeft verklaard dat verdachte wisselend heeft verklaard over wat er precies is gebeurd en waarom het is gebeurd. Dat past bij het gefragmenteerd denken door de schizofrenie. Verdachte kleurt zijn verklaringen in met de waanbeelden die hij op dit moment heeft. Daardoor blijft het onduidelijk of hij echt vertelt wat er toen is gebeurd of dat hij zijn verhaal op dit moment invult. De psycholoog kan niet zeggen hoe de belevingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde waren. Op bepaalde punten stopt verdachte met verklaren, wat zou kunnen komen doordat hij dat moet van de stemmen. Een duidelijke verklaring kunnen de deskundigen hiervoor niet geven. De deskundigen kunnen stellen dat verdachte op het moment van het ten laste gelegde verward en psychotisch was, maar kunnen niet onderbouwen dat hij op dat moment volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het advies van de deskundigen blijft dan ook om verdachte het ten laste gelegde (tenminste) sterk verminderd toe te rekenen.
5.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – in lijn met het PBC-rapport – gesteld dat er bij verdachte een psychische stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en dat deze ook heeft doorgewerkt in het delictgedrag van verdachte. Dit maakt dat de officier van justitie uitgaat van een verminderde mate van toerekenbaarheid. Het dossier en de verklaringen van verdachte laten verder volgens de officier van justitie de reële mogelijkheid open dat niet pathologische componenten hebben doorgewerkt in het fatale handelen van verdachte. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was.
5.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was op het moment van het plegen van het delict.
5.5
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hierboven weergegeven bevindingen van de deskundigen, heeft de rechtbank geen reden om anders te denken over de conclusies van de deskundigen dan dat er bij verdachte sprake was van een ernstige psychische stoornis ten tijde van het ten laste gelegde feit en dat deze psychische stoornis heeft doorgewerkt in het delictgedrag van verdachte. De rechtbank neemt die conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank concludeert dat het gedrag van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in grote mate werd bepaald door zijn psychische stoornis. Hoewel de deskundigen niet kunnen uitsluiten dat de geconstateerde problematiek volledig heeft doorgewerkt in het handelen, kunnen zij dit niet met zekerheid vaststellen. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten in het rapport en in de ter zitting gegeven toelichting gevonden om af te wijken van het uitgangspunt dat een dader verantwoordelijk is voor zijn daden en tot het oordeel te komen dat het delict niet aan verdachte kan worden toegerekend of met andere woorden: dat hij ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank gaat er op basis van de beschikbare informatie vanuit dat verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit in enige mate in staat was een afweging te maken en dat hij voldoende in staat was om in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid en morele ongeoorloofdheid van het feit te handelen. In de verklaringen van verdachte, waarbij hij bijvoorbeeld niet wil praten over de aanschaf van het mes, de eventuele verstopplek van het mes en de vraag waar hij het mes voor nodig had, en het feit dat de deskundigen hier geen eenduidige verklaring voor kunnen geven, ziet de rechtbank bovendien aanleiding om het feit niet in sterk verminderde mate maar in verminderde tot sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Die conclusie heeft tot gevolg dat verdachte wel strafbaar is, omdat, ook anderszins, geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 16 jaar met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Mocht de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde en verdachte veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde, heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht én een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van een gevangenisstraf aan verdachte rekening te houden met de conclusie van de deskundigen in het rapport van het PBC, dat het feit verdachte sterk verminderd kan worden toegerekend. Op basis van genoemd rapport zal de raadsman zich subsidiair refereren aan de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer] in haar nek en borst gestoken, waarna zij ter plekke aan haar verwondingen is overleden. Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de meest ernstige misdrijven. Het recht op leven is immers het meest essentiële recht van de mens. Door het handelen van verdachte is dit recht aan [slachtoffer] ontnomen. Het handelen van verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer] ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend beïnvloed. Aan hen is door dit drama een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. De omstandigheid dat hun geliefde, volstrekt willekeurig, slachtoffer is geworden van verdachte, is voor de nabestaanden nog steeds onbegrijpelijk, onverteerbaar en ondraaglijk.
De impact die de gebeurtenis heeft gehad en nog steeds heeft, is door de partner, de beide dochters en de broer van [slachtoffer] treffend en indrukwekkend verwoord ter zitting.
Daarnaast is het handelen van verdachte, dat plaatsvond op klaarlichte dag, midden in een woonwijk, voor de samenleving in het algemeen, maar voor omwonenden in het bijzonder, een schokkende en ernstige gebeurtenis geweest.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en in 2024 schuldig is verklaard voor een geweldsdelict.
Strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat geen enkele straf of maatregel kan terugdraaien wat er is gebeurd of het verdriet en de pijn van de nabestaanden kan verzachten. Doodslag is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. Daarbij geldt dat het strafmaximum voor doodslag per 1 juli 2023 is verhoogd van 15 naar 25 jaar. In de Memorie van Toelichting van deze wetswijziging is te lezen dat een van de redenen om het strafmaximum te verhogen is geweest om zo het verschil tussen de straffen voor doodslag en moord te verkleinen, en dat dit ook is gelegen in de veranderde maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van levensdelicten. De rechtbank realiseert zich terdege dat het in dit geval om een gruwelijk levensdelict gaat tegen een volstrekt willekeurig slachtoffer op de openbare weg dat diep ingrijpt op het veiligheidsgevoel van de samenleving en van de nabestaanden in het bijzonder. De rechtbank begrijpt ook dat bij de nabestaanden – maar ook in de samenleving - de wens bestaat dat verdachte zolang mogelijk uit de samenleving moet worden geweerd.
Tegelijkertijd moet in deze zaak worden meegewogen dat verdachte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, wat zoveel inhoudt dat verdachte minder dan de ‘normale’ medemens strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat hij heeft gedaan. Als gevolg van de ernstige psychische stoornis bestond bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde doodslag in mindere tot sterk verminderde mate dan bij de ‘normale’ medemens het vermogen om in overeenstemming met zijn begrip van de morele ongeoorloofdheid en wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit te handelen en was hij minder tot sterk verminderd in staat om op basis van dat inzicht zijn wil te bepalen. De rechtbank komt daarom tot een lagere straf dan die de rechtbank zou hebben opgelegd in geval het feit volledig aan verdacht kon worden toegerekend. Bij een volledige toerekening, zou de rechtbank, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, uitkomen op een gevangenisstraf in de bandbreedte van 15 tot 20 jaren. De rechtbank meent dat in de door de officier van justitie gevorderde straf voor doodslag onvoldoende rekening is gehouden met de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Bovendien houdt de rechtbank rekening met de naar verwachting langdurige TBS-behandeling die zal volgen na het uitzitten van de gevangenisstraf om te voorkomen dat verdachte onbehandeld op straat belandt.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging maatregel
De TBS-maatregel kan worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden.
Zoals hiervoor al is vastgesteld bestond bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waar een gevangenisstraf van vier jaar of meer op is gesteld. Ook zijn er voldoende aanwijzingen dat er gevaar bestaat voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen.
De deskundigen van het PBC schatten de kans op recidive op (onvoorspelbare) geweldsdelicten op korte termijn in op hoog. Een onbehandelde terugkeer van verdachte in de maatschappij levert een zeer ongunstig beeld op. Omdat verdachte, ondanks medicamenteuze behandeling, psychotisch is en mogelijk dezelfde waanbeelden heeft als ten tijde van het ten laste gelegde, wordt ook het risico op acuut dreigend geweld ingeschat op hoog. Daarbij zijn er nauwelijks beschermende factoren aanwezig. Er wordt gesteld dat een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is vanwege het risico dat gepaard gaat met psychotische ontregeling en vanwege het chronische en mogelijke therapieresistente karakter van de problematiek van verdachte is een intensieve en langdurige behandeling en begeleiding geïndiceerd. Voorwaardelijke kaders zijn voor verdachte niet haalbaar, omdat hij geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft en daardoor ook geen behandelmotivatie. De onderzoekers adviseren dan ook aan verdachte een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Gezien het voorgaande en het rapport van het PBC vindt de rechtbank een langdurige en intensieve behandeling van verdachte, die erop gericht is om de kans op herhaling te verminderen, noodzakelijk voor de veiligheid van de samenleving. De rechtbank zal daarom die behandeling opleggen in de vorm van TBS met dwangverpleging, zoals is geadviseerd. Een minder ingrijpend kader acht de rechtbank niet haalbaar, gelet op wat daarover is gerapporteerd.
Doodslag is een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de op te leggen TBS met dwangverpleging is daarom ongemaximeerd.
De rechtbank ziet in de bevindingen van de deskundigen geen aanleiding om, conform het verzoek van de raadsman, een advies te geven met betrekking tot de aanvang van de TBS.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van
€ 35.071,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
- kosten uitvaart € 8.384,85;
- kosten urn € 1.071,25;
- kosten bloemen uitvaart € 250,00;
- notariskosten € 5.365,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd aan affectieschade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van
€ 48.146,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit verhuiskosten ter hoogte van
€ 5.646,49. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd aan affectieschade en van € 25.000,00 aan shockschade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van
€ 42.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd aan affectieschade en van € 25.000,00 aan shockschade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam 1] in zijn geheel kan worden toegewezen. Wat betreft de vordering van [naam 2] heeft de raadsman aangevoerd dat de verhuiskosten gematigd dienen te worden, omdat de noodzaak voor de aanschaf van een nieuwe eettafel en vaatwasser niet is onderbouwd. De verhuiskosten kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 4.701,49 ( € 5.646,49 –
€ 466,00 - € 479,00 = € 4.701,49).
De raadsman heeft bij de vorderingen van [naam 2] en [naam 3] aangevoerd dat op dit moment het bestaan van geestelijk letsel ten gevolge van de hevige emotionele schok naar objectieve maatstaven onvoldoende is vastgesteld en onderbouwd. De summiere onderbouwing van de shockschade geeft aanleiding voor een contra-expertise van een onafhankelijk deskundige en daarvoor leent het strafproces zich niet, aldus de raadsman. De raadsman heeft dan ook verzocht de beide vorderingen ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het bedrag aan shockschade aanzienlijk te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat buiten twijfel staat dat de nabestaanden diep zijn getroffen door het overlijden van hun partner en moeder. Er is sprake van een groot verdriet door het verlies.
De vorderingen moeten desondanks worden beoordeeld binnen de wettelijke kaders en jurisprudentie. De rechtbank zal daarom eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen worden beoordeeld.
7.4.1
Juridisch kader
Derden die als gevolg van het overlijden van iemand schade lijden, hebben slechts de aanspraken op schadevergoeding waarin artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) voorziet. Dit betreft een gesloten stelsel. Het gaat dan om derving van levensonderhoud (lid 1), kosten van lijkbezorging (lid 2) en affectieschade (lid 3).
Naast vergoeding voor de hierna te bespreken affectieschade is in de rechtspraak wel aanvaard dat het wettelijk stelsel ruimte laat voor vergoeding van schade die iemand lijdt door confrontatie met een schokkende gebeurtenis, de zogenoemde shockschade. Ook die schade wordt hierna besproken.
Kosten van lijkbezorging
Op grond van het bepaalde in artikel 6:108, lid 2, BW, kan degene die de kosten van lijkbezorging van het slachtoffer heeft gedragen, deze kosten vorderen. De term lijkbezorging is een verzamelterm en omvat meer dan alleen de uitvaartkosten. De kosten moeten echter – gelet op de omstandigheden waaronder de overledene leefde – in redelijkheid zijn gemaakt.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Vergoeding van affectieschade is in beginsel slechts toewijsbaar aan personen die behoren tot de kring van gerechtigden, die in artikel 6:108, lid 4, onder a tot en met f, BW worden opgesomd. Het is aan de nabestaande om een nauwe persoonlijke relatie aannemelijk te maken, waarvoor een affectieve relatie moet worden aangetoond. In het Besluit vergoeding affectieschade is geregeld op welk bedrag personen die tot de kring van gerechtigden behoren, aanspraak kunnen maken.
Shockschade
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde shockschade mogelijk. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond.
7.4.2
Beoordeling van de vorderingen
7.4.2.1 Ten aanzien van de vordering van [naam 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Uitvaartkosten
De verdachte is als aansprakelijke partij verplicht de kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft gemaakt, voor zover zij in alle redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat de gestelde kosten in redelijkheid zijn gemaakt, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering zal wat betreft de uitvaartkosten worden toegewezen.
Notariskosten
Dat ligt anders voor het bedrag van € 5.365,00 dat is gevorderd aan notariskosten. Deze kosten zien op de afhandeling van de nalatenschap en de kosten van de verklaring van erfrecht van het overleden slachtoffer. De kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene en dus niet kunnen worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van haar vordering, te weten
€ 5.365,00, niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft betaling van een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als levenspartner tot de kring van gerechtigden behoort die volgens artikel 6:108 lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor dit gedeelte kan worden toegewezen.
7.4.2.2 Ten aanzien van de vordering van [naam 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Affectieschade
[naam 2] heeft betaling van een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als dochter tot de kring van gerechtigden behoort die volgens artikel 6:108 lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor dit gedeelte kan worden toegewezen.
Shockschade
[naam 2] heeft betaling van een bedrag van € 25.000,00 gevorderd aan shockschade. De benadeelde partij heeft haar moeder zien liggen in een plas bloed op de parkeerplaats achter haar eigen huis, kort nadat zij gewelddadig was neergestoken door een onbekend persoon. Haar moeder was deels bedekt met een deken, maar haar gezicht en benen waren zichtbaar. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok teweeggebracht. Uit de overgelegde brief van haar psycholoog blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een acute stressstoornis, een van de psychotrauma en stressgerelateerde stoornissen uit het DSM-V en dat hiervoor een behandeling is geïndiceerd. De rechtbank leidt uit het overgelegde stuk af dat deze psychische schade is ontstaan als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. Gelet hierop komt de shockschade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt op basis van de onderbouwing en gelet op de samenloop met de toewijsbare vordering wegens affectieschade het immateriële deel van de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij zal in het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verhuiskosten
De rechtbank overweegt dat het voor de benadeelde partij confronterend is om elke dag de plek te moeten zien waar haar moeder op brute wijze van het leven is beroofd. Uit de stukken die de benadeelde partij heeft overgelegd blijkt dat zij, als gevolg van de hevige emotionele schok en het daaruit voortvloeiend geestelijk letsel, geen andere mogelijkheid zag dan te verhuizen. De gevorderde vergoeding voor verhuiskosten wordt door de rechtbank dan ook aangemerkt als materiële shockschade, die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de verhuiskosten – met uitzondering van de kosten voor een nieuwe eettafel ten bedrage van € 479,00, omdat daar de noodzaak voor de aanschaf niet is onderbouwd en zodoende het rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde ontbreekt – dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.167,49.
7.4.2.3 Ten aanzien van de vordering van [naam 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Affectieschade
[naam 2] heeft betaling van een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als dochter tot de kring van gerechtigden behoort die volgens artikel 6:108 lid 4 BW aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor dit gedeelte kan worden toegewezen.
Shockschade
[naam 2] heeft betaling van een bedrag van € 25.000,00 gevorderd aan shockschade. De benadeelde partij was, nadat zij was gebeld door haar zus, snel ter plaatse en heeft toen haar moeder zien liggen in een plas bloed op de parkeerplaats achter het huis van haar zus, kort nadat zij gewelddadig was neergestoken door een onbekend persoon. Haar moeder was deels bedekt met een deken, maar haar gezicht en benen waren zichtbaar. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok teweeggebracht. Uit de overgelegde brief van haar psycholoog blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een acute stressstoornis, een van de psychotrauma en stressgerelateerde stoornissen uit het DSM-V en dat hiervoor een behandeling is geïndiceerd. De rechtbank leidt uit het overgelegde stuk af dat deze psychische schade is ontstaan als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. Gelet hierop komt de shockschade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt op basis van de onderbouwing en gelet op de samenloop met de toewijsbare vordering wegens affectieschade het immateriële deel van de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 8.000,00. De benadeelde partij zal in het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht om bij oplegging van de schademaatregel het aantal dagen gijzeling te bepalen op nul dagen, omdat verdachte onder curatele staat en dus geen beschikking heeft over zijn eigen geld.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met het maximaal aantal op te leggen dagen gijzeling van 365 dagen, naar rato te verdelen over de vorderingen, te weten 124 dagen gijzeling wat betreft de vordering van [naam 1] , 134 dagen gijzeling wat betreft de vordering van [naam 2] en 107 dagen gijzeling wat betreft de vordering van [naam 3] , waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De rechtbank ziet in de onder curatele stelling van verdachte geen aanleiding om de gijzeling op nul dagen vast te stellen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
ten aanzien van benadeelde partij [naam 1]
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk
toetot een bedrag van € 29.706,10 (bestaande uit € 9.706,10 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van een bedrag van € 29.706,10 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 29.706,10, (zegge: negenentwintigduizendzevenhonderdzes euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 124 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 2]
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [naam 2] gedeeltelijk
toetot een bedrag van € 32.667,49 (bestaande uit € 5.167,49 materiële schade en € 27.500,00 aan immateriële schade
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van een bedrag van € 32.667,49 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 32.667,49, (zegge: tweeëndertigduizendzeshonderdzevenenzestig euro en negenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 134 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 3]
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [naam 3] gedeeltelijk
toetot een bedrag van € 25.500,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van een bedrag van € 25.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 25.500,00 (zegge: vijfentwintigduizendvijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 107 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
Buiten staat
Mr. G.H. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, met onderzoeksnummer CALIFORNIA/ONRAB24005. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 4.
4.Een geschrift zijnde een definitief deskundigenrapport forensische pathologie Eurofins van 6 juli 2024, pagina 95 ev.
5.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [locatie 1] , pagina 231 en 232.
6.Proces-verbaal van relaas zaakdossier pagina 26, 27 en 28 en de onderliggende pv’s, te weten proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden [locatie 1] , pagina 238 ev., proces-verbaal van bevindingen aanvullend beelden [locatie 1] , pagina 250 ev., proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [locatie 2] te [plaats] , 2 juli 2024 tussen 12.30 en 12.45 uur pagina 255 ev., proces-verbaal van bevindingen bekijken camerabeelden RIBW, zijde [adres 4] , pagina 270 ev., proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden [locatie 2] P2 [adres 4] , pagina 277 ev., proces-verbaal van bevindingen camerabeelden camera 2 en 6, parkeerplaats [adres 5] , [adres 6] , pagina 282 ev.,
7.Proces-verbaal van relaas zaakdossier, pagina 43.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 147.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 145.,
10.Proces-verbaal van bevindingen aantreffen mes, pagina 209 tot en met 212.
11.Een geschrift zijnde een rapport van het NFI onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Zwolle op 2 juli 2024 van 11 juli 2024, pagina 434 ev.
12.Een geschrift zijnde een rapport van het NFI van 31 juli 2024: veiligstellen van vezelsporen naar aanleiding van een lijkvinding in Zwolle op 2 juli 2024, pagina 449 tot en met 453.
13.Een geschrift zijnde een rapport van het NFI van 24 oktober 2024: Vezel- en textielonderzoek naar aanleiding van een lijkvinding in Zwolle op 2 juli 2024, ongenummerde pagina’s.
14.Proces-verbaal vooronderzoek lab, pagina 333 tot en met 335.
15.Een geschrift zijnde een rapport van Eurofins van 8 juli 2024: Forensisch DNA-onderzoek, pagina 444 en 445.