ECLI:NL:RBOVE:2025:4831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
ak_24_3044
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Wet WIA na arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35%

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 21 juli 2025, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gegrond verklaard. Eiser had zijn aanvraag op 12 februari 2024 ingediend, maar het UWV had deze afgewezen omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage was vastgesteld op 33,96%, wat onder de vereiste 35% ligt. Na bezwaar bleef het UWV bij de afwijzing, maar wijzigde het percentage naar 34,09%.

De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aanvullende vragen gesteld aan het UWV over de berekening van het maatmaninkomen. Op 20 juni 2025 deed de rechtbank een tussenuitspraak waarin het UWV de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek te herstellen. Het UWV heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze gelegenheid.

De rechtbank oordeelde dat het UWV had moeten uitgaan van het nieuwe indexcijfer van januari 2024 en niet van december 2023. Aangezien het UWV geen gebreken wilde herstellen, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het UWV moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats 1], eiser,

gemachtigde: mr. M.P. Smit,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),

gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 12 februari 2024 afgewezen, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35% was vastgesteld, namelijk 33,96%. Met het bestreden besluit van 30 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij gewijzigd vastgesteld op 34,09%.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en twee keer aanvullende vragen gesteld aan het UWV over de berekening van het maatmaninkomen met de
CBS-indexcijfers. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben via videobellen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.
1.6.
De rechtbank heeft op 20 juni 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV, op grond van artikel 8:51a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid is gesteld het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen binnen een termijn van vier weken. Om het gebrek te herstellen moest een nieuw arbeidskundig onderzoek plaatsvinden waarbij het indexcijfer 117 van januari 2024 gebruikt wordt.
1.7.
Het UWV bij schrijven van 4 juli 2025 bericht dat geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen.
1.8.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat onder de zinsnede “ten tijde van het arbeidsdeskundige onderzoek” moet worden uitgegaan van de datum dat het volledige onderzoek is afgerond, en niet alleen een deel daarvan. Omdat op 9 februari 2024 het nieuwe indexcijfer 117 van januari 2024 bekend was had het UWV van dit indexcijfer moeten worden uitgegaan en niet dat van december 2023.
2.1.
Nu het UWV heeft laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om gebreken te herstellen, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en het UWV opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding aan de gemachtigde van eiser betalen, omdat aan eiser een toevoeging op basis van gefinancierde rechtsbijstand is verleend. Deze vergoeding is op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 2.721,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift en een schriftelijke zienswijze ingediend, en heeft aan de zitting en de nadere zitting deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 mei 2024;
- draagt het UWV op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.