ECLI:NL:RBOVE:2025:4865

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/08/333654 / KG ZA 25-104
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag op percelen door oud-echtgenoten in kort geding

In deze zaak vordert eiser, een oud-echtgenoot, de opheffing van executoriale beslagen die door gedaagde, zijn ex-echtgenote, zijn gelegd op twee percelen grond. De voorzieningenrechter heeft op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin eiser stelt dat gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid door het beslag te handhaven. Eiser heeft de percelen verkocht en heeft de koopprijs nodig om aan zijn aflossingsverplichtingen te voldoen. Gedaagde heeft het beslag gelegd naar aanleiding van een eerdere beschikking van het gerechtshof, waarin eiser werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan gedaagde. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, omdat gedaagde in redelijkheid niet kan volhouden dat het belang bij handhaving van het beslag opweegt tegen het belang van eiser. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven en gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/333654 / KG ZA 25-104
Vonnis in kort geding van 22 juli 2025
in de zaak van
de heer
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T.R. Oude Veldhuis,
tegen
mevrouw
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H.M. van Eerten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juni 2025, met 27 producties;
- 3 producties, ingebracht van de zijde van [gedaagde] ;
- de pleitnota van [gedaagde] , voorgedragen door mr. Van Eerten tijdens de mondelinge behandeling;
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn oud-echtgenoten. Het huwelijk tussen partijen is geëindigd door middel van een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel van [datum] 2019.
2.2.
Partijen zijn daarnaast met elkaar verbonden geweest in een maatschap. De maatschap had als doel de uitoefening van een landbouwbedrijf. De maatschap is als gevolg van opzegging geëindigd per 1 januari 2020.
2.3.
Zowel ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijk/de echtscheiding als ten aanzien van de afwikkeling van de maatschapsovereenkomst, zijn tussen partijen geschillen ontstaan. Over deze geschillen zijn en worden meerdere gerechtelijke procedures gevoerd.
2.4.
Op dit moment is bij deze rechtbank tussen partijen, onder zaaknummer C/08/280971/HA ZA 22-166), een bodemprocedure aanhangig over de afwikkeling van de maatschapsovereenkomst. In die procedure zijn door partijen over en weer geldvorderingen ingesteld.
2.5.
Bij beschikking van 13 juli 2021 (hierna: ‘de beschikking’) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen vastgesteld. Daarbij is door het hof – onder meer – bepaald dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 272.548,- moet betalen. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
[gedaagde] heeft, naar aanleiding van de beschikking, executoriaal beslag gelegd op een negental onroerende zaken die in eigendom aan [eiser] toebehoren. Deze onroerende zaken zijn alle gelegen aan de [adres] . De beslaglegging heeft plaatsgevonden door een proces-verbaal van de deurwaarder, gedateerd 23 februari 2022.
2.7.
Van de 9 onroerende zaken die onder het executoriale beslag vallen, zijn er in 2022 2 verkocht en geleverd aan een derde. Het betrof de percelen S-650 en S-651. [gedaagde] heeft hier als executant medewerking aan verleend. De verkoopopbrengst van deze twee percelen is betaald aan de Rabobank, die een recht van hypotheek had.
2.9.
[eiser] heeft bij koopovereenkomst van 23 november 2023 (hierna: ‘de koopovereenkomst’) nogmaals 2 percelen verkocht waarop executoriaal beslag rust. De kopers zijn [naam 1] en [naam 2] (hierna: ‘de kopers’). Het betreft de percelen:
- kadastraal omschreven als terrein (akkerbouw) zonder plaatselijke aanduiding, groot 63.055 m2, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie I, nummer 5709 (hierna: ‘perceel 5709’);
- kadastraal omschreven als terrein (gras) zonder plaatselijke aanduiding, groot 10.628 m2, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie I, nummer 5710 (hierna: ‘perceel 5710’).
2.10.
De koopprijs van de percelen 5709 en 5710 bedraagt € 636.000,-. De voorziene leveringsdatum was 1 augustus 2024. Artikel 29 koopovereenkomst luidt als volgt:
“Het is koper bekend dat op het moment van aangaan van onderhavige overeenkomst verkoper het perceel niet vrij van beslagen en hypotheek kan leveren. Partijen spreken nadrukkelijk uit waar nodig flexibel te zijn in de datum van juridische levering. Indien de datum van 1 augustus 2024 niet haalbaar blijkt licht verkoper, koper tijdig in. Partijen treden dan gezamenlijk in overleg voor nieuwe datum van juridische levering. Gronden worden enkel aanvaard door koper vrij van beslagen, hypotheken of enige belemmeringen bij juridische levering. Eventuele beslagen/andere rechten dienen bij de juridische levering doorgehaald te zijn door de notaris.”
2.11.
[gedaagde] heeft als executant geen medewerking verleend aan de levering van de percelen 5709 en 5710, in die zin dat zij het daarop gelegde executoriale beslag handhaaft. Omdat de koopprijs voor de percelen 5709 en 5710 contractueel gezien pas hoeft te worden betaald bij het passeren van de akte van levering, heeft [eiser] tot op heden de koopprijs niet ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven – de opheffing van de op 23 februari 2022 gelegde executoriale beslagen op de percelen 5709 en 5710.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Het standpunt van [eiser] is dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid, door het beslag op de percelen 5709 en 5710 onder de gegeven omstandigheden te handhaven. [eiser] heeft het geld dat gemoeid is met de verkoop van de 2 percelen nodig om aan zijn aflossingsverplichtingen uit een overeenkomst van geldlening te kunnen voldoen. Deze geldleningsovereenkomst is [eiser] in september 2023 noodgedwongen aangegaan, om een schuld aan een derde te kunnen voldoen.
3.3.
Het misbruik van bevoegdheid schuilt er volgens [eiser] in dat [gedaagde] de beslagen op de percelen 5709 en 5710 handhaaft, terwijl
(i) [eiser] uit hoofde van het geschil over de afwikkeling van de maatschapsovereenkomst een vordering heeft op [gedaagde] die hoger is dan de vordering die [gedaagde] op [eiser] heeft onder het executoriale beslag en die als verrekening kan worden ingebracht;
(ii) er voldoende zekerheid is via andere wegen om de vordering van [eiser] onder het executoriale beslag te voldoen, doordat [gedaagde] (a) een deel van het bedrag al heeft ontvangen (b) een bedrag van € 190.669,37 bij deurwaarder GGN geparkeerd staat dat hiervoor kan worden aangewend, en (c) het beslag op de 5 resterende onroerende zaken onaangetast blijft.
3.4
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] . Het standpunt van [gedaagde] is dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid als gevolg van het handhaven van de beslagen op de percelen 5709 en 5710. [gedaagde] betoogt dat zij in haar recht staat met de beslaglegging en het handhaven daarvan. [gedaagde] voert ter onderbouwing aan dat [eiser] zich zelf in de positie heeft gemanoeuvreerd dat hij last heeft van de beslagen op de percelen 5709 en 5710, doordat hij zowel (i) de koopovereenkomst als (ii) de overeenkomst van geldlening is aangegaan na het moment dat door [gedaagde] executoriaal beslag is gelegd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit artikel 438 lid 3 Rv volgt dat de voorzieningenrechter de bevoegdheid heeft om, indien dit wordt gevorderd, beslagen op te heffen.
4.2.
Het staat een executant vrij om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen. [1] Het uitoefenen van deze bevoegdheid kent echter grenzen. Uit artikel 3:13 lid 2 BW volgt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt wanneer deze wordt uitgeoefend:
( i) met geen ander doel dan een ander te schaden; of
( ii) met een ander doel dan waarvoor zij is verleend; of
( iii) in het geval men, in aanmerking nemend de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt dat in deze zaak de sub (iii)-variant uit rechtsoverweging 4.2 aan de orde is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [gedaagde] in redelijkheid niet besluiten om het executoriale beslag op de percelen 5709 en 5710 te handhaven, mede gelet op de onevenredigheid tussen het belang dat zij bij handhaving van het beslag heeft en het belang van [eiser] dat daardoor wordt geschaad. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Het belang dat [gedaagde] heeft bij handhaving van het executoriale beslag op de percelen 5709 en 5710, moet worden gerelativeerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gesteld dat zij onder het executoriale beslag nog een vordering heeft op [eiser] van € 209.048,-. [2] Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat, in het hypothetische geval dat het executoriale beslag op de percelen 5709 en 5710 zou worden opgeheven, de waarde van de 5 percelen waarop executoriaal beslag blijft rusten, ruimschoots het bedrag van € 209.048,- overstijgt. Gelet daarop blijft er voor [gedaagde] , ook na opheffing van de beslagen op de percelen 5709 en 5710, genoeg over aan waarde op de 5 resterende beslagen onroerende zaken om tot inning van € 209.048,- te kunnen overgaan door middel van (verdere) executiemaatregelen.
4.5.
Het belang van [eiser] wordt ontegenzeggelijk geschaad door handhaving van het executoriale beslag op de percelen 5709 en 5710. [eiser] heeft deze percelen verkocht en kan niet aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst voldoen, doordat hij niet vrij van beslag kan leveren aan de koper. [eiser] heeft onweersproken aangetoond dat hij de koopprijs van € 636.000,- nodig heeft om aan zijn verplichtingen uit hoofde van een geldleningsovereenkomst te voldoen, waarbij bovendien onweersproken is gesteld dat de geldverstrekker dreigt met executiemaatregelen.
4.6.
De voorzieningenrechter weegt ten slotte mee dat er sprake is van een groot tijdsverloop sinds de datum van beslaglegging. [gedaagde] heeft executoriaal beslag gelegd op 23 februari 2022, maar daar sindsdien geen verder gevolg aan gegeven. Meer in het bijzonder is [gedaagde] niet overgegaan tot executoriale verkoop van de onroerende zaken waarop beslag is gelegd, waarbij de voorzieningenrechter ten overvloede opmerkt dat een beroep op verrekening van de zijde van [eiser] hoogstens via de band van artikel 438 lid 1 Rv aan een (verdere) tenuitvoerlegging door [gedaagde] in de weg zou kunnen staan. [3] Het feit dat [gedaagde] bijna drieënhalf heeft laten passeren na datum beslaglegging, relativeert naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenzeer het belang dat zij nu heeft bij handhaving van de beslag op de percelen 5709 en 5710.
4.7.
De conclusie is dat de primaire vordering van [eiser] wordt toegewezen, omdat sprake is van misbruik van bevoegdheid van de zijde van [gedaagde] . Het executoriale beslag op de percelen 5709 en 5710 zal door de voorzieningenrechter worden opgeheven.
4.8.
Omdat de primaire vordering wordt toegewezen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de behandeling van de subsidiaire vordering.
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.760,47

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 23 februari 2022 ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslag op de percelen
- kadastraal omschreven als terrein (akkerbouw) zonder plaatselijke aanduiding, groot 63.055 m2, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie I, nummer 5709; en
- kadastraal omschreven als terrein (gras) zonder plaatselijke aanduiding, groot 10.628 m2, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie I, nummer 5710,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
5.3.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

Voetnoten

1.Artikel 435 lid 1 Rv.
2.Pleitnota mr. Van Eerten, randnummer 2.
3.Kamerstukken I, 1984-1985, 16 593, nr. 141a, p. 11-12.