ECLI:NL:RBOVE:2025:4884

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
08-123797-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor rijden onder invloed en poging tot doodslag

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 9 april 2024 in Zwolle betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, heeft geprobeerd om drie personen van het leven te beroven door met zijn auto op hen af te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en heeft de verdachte vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde feiten. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte onder invloed van alcohol een voertuig heeft bestuurd, wat resulteerde in een aanrijding. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een rijontzegging van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder al voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van het eerste feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-123797-24 (P)
Datum vonnis: 22 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de verdachte naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] en van wat namens haar door [naam], casemanager GTPA bij de politie-eenheid Oost-Nederland, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergeven, op neer dat de verdachte op 9 april 2024 in Zwolle
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, door in zijn auto, terwijl hij dronken was, op hen af te rijden (
primair), dan wel heeft geprobeerd hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair), dan wel door zijn rijgedrag opzettelijk levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt (
meer subsidiair);
feit 2:onder invloed van 590 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht een personenauto heeft bestuurd (
primair), dan wel onder invloed van alcohol (al dan niet in combinatie met een andere stof die de rechtvaardigheid vermindert) een personenauto heeft bestuurd (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Zwolle, op de Wijheseweg, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
opzettelijk van het leven te beroven, terwijl hij verkeerde in kennelijke staat
van dronkenschap, met een door hem bestuurde auto door/langs een afzetting is
gereden, hij geen vaart heeft geminderd, dan wel zijn snelheid niet aan de
verkeerssituatie ter plaatse heeft aangepast en op die [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Zwolle, op de Wijheseweg, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl hij verkeerde in
kennelijke staat van dronkenschap, met een door hem bestuurde auto door/langs
een afzetting is gereden, hij geen vaart heeft geminderd, dan wel zijn snelheid niet
aan de verkeerssituatie ter plaatse heeft aangepast en op die [slachtoffer 1], [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3] is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Zwolle, als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Wijheseweg,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van
de Wegenverkeerswet 1994 en/of
terwijl het donker was,
niet is gestopt voor een aldaar, door de politie, middels hun
(politie/dienst)voertuigen, opgeworpen (weg)blokkade/(weg)versperring, maar
deze, al dan niet met hoge snelheid, heeft gepasseerd en/of
zijn snelheid niet of onvoldoende aan de verkeerssituatie heeft aangepast en/of niet
of onvoldoende heeft geremd en/of
is afgereden op een of meerdere kwetsbare verkeersdeelnemers/voetgangers ([slachtoffer 1]
, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]), waardoor een of meerdere (van de
eerdergenoemde) kwetsbare verkeersdeelnemers/voetgangers moesten uitwijken
en/of aan de kant/opzij moesten springen om aanrijdingen te voorkomen en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en
Verkeerstekens 1990 de snelheid van de door hem bestuurde voertuig niet zodanig
heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een ander stilstaand voertuig, en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich
opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in
ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
feit 2
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Zwolle, als bestuurder van een motorrijtuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
590 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter
uitgeademde lucht bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Zwolle, als bestuurder van een voertuig,
(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik
daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest
worden geacht.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde is volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal van het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Poging doodslag dan wel zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het strafdossier en de behandeling op de zitting er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om vast te kunnen stellen dat verdachte op 9 april 2024 in Zwolle opzet had, evenmin in voorwaardelijke zin, op de dood van, dan wel om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel?
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op zowel het schenden van de verkeersregels als het in ernstige mate schenden van die regels. Indien vast komt te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan en verdachte dus onaanvaardbare risico’s heeft genomen, levert dit gedrag per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het strafdossier en de behandeling op de zitting vast dat verdachte in de nacht van 9 april 2024 onder invloed van alcohol als bestuurder van een personenauto over de Wijheseweg in Zwolle heeft gereden. Hij heeft een (gedeeltelijke) wegafzetting gepasseerd en is met een snelheid van tussen de 47 en 53 kilometer per uur tegen een reeds verongelukte zwarte Mercedes aangereden. De verbalisant [slachtoffer 1], de ambulancebroeder [slachtoffer 3] en de persfotograaf [slachtoffer 2] moesten wegduiken om te voorkomen dat zij zouden worden geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat de Wijheseweg niet van verkeersverlichting is voorzien. Hij heeft tussen de 60 en 70 kilometer per uur gereden op een weg waar 80 kilometer per uur is toegestaan. Verdachte heeft de wegafzetting niet gezien. Ook heeft hij de verongelukte Mercedes en de personen daaromheen niet gezien, omdat verdachte naar eigen zeggen door verstralers van een sleepwagen werd verblind.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende zijn voor de vaststelling dat verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Dit brengt met zich dat het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [1] komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde overtreden van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft dit feit bekend. Tijdens de zitting is door verdachte of zijn raadsman geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden - overeenkomstig artikel 359,derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering - met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2025;
het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2024 (pagina 20);
een schriftelijk bescheid, inhoudende een resultaat van een ademonderzoek van 10 april 2024.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 2 primair
hij op 9 april 2024 te Zwolle als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 590 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 8 en 176 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2 primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds is ingenomen geweest, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf en een rijontzegging die qua de duur gelijk is aan de periode dat het rijbewijs reeds ingehouden is geweest.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op de openbare weg besturen van een personenauto, terwijl hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (590 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht). Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken, met schade, letsel of soms zelfs de dood tot gevolg. Met zijn gedrag heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en niet alleen zijn eigen veiligheid maar ook die van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt in de vorm van een aanrijding met een ander (verongelukt) voertuig, waarbij omstanders moesten wegduiken om te voorkomen dat zij zouden worden geraakt. Voor verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk risicovol gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder, in 2017, voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Tactus Zwolle van 29 april 2025. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat verdachte ter terechtzitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verteld.
Verdachte is een 60-jarige man met een eigen woning en is werkzaam in de technische dienstverlening. Hij heeft geen schulden. Verdachte heeft na het incident op 9 april 2024 hulp gezocht bij Tactus Verslavingszorg. Vanwege een (ernstige) alcoholverslaving heeft hij gedurende zes maanden op vrijwillige basis een ambulante behandeling ondergaan. Tijdens deze behandeling is verdachte abstinent geworden en heeft hij handvatten gekregen in de vorm van een signalerings- en preventieplan. Alhoewel verdachte tot op heden abstinent is gebleven, sluit hij niet uit dat hij op termijn tijdens bijzondere aangelegenheden eens alcohol gaat drinken.
De strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het rijden onder invloed van alcohol in een motorrijtuig als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke geldboete van € 650,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor een periode van drie maanden. Dit oriëntatiepunt ziet op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk feit. Verdachte is al eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Daar komt bij dat hij onder invloed van alcohol een verkeerongeval heeft veroorzaakt, wat eveneens strafverzwarend doorwerkt. De oplegging van een geldboete is daarom niet op zijn plaats. Een taakstraf en een langere ontzegging van de rijbevoegdheid zijn aangewezen. De rechtbank acht het positief dat verdachte zelf hulp heeft gezocht voor zijn alcoholverslaving en nadien abstinent is gebleven. Toch baart het de rechtbank wel enige zorgen dat verdachte voor de toekomst niet uitsluit weer alcohol te gaan drinken. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat het Openbaar Ministerie het rijbewijs van verdachte reeds voor een periode van zes maanden, van 10 april 2024 tot en met 7 oktober 2024, heeft ingehouden.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een taakstraf van twintig uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden, met aftrek van de duur dat het rijbewijs reeds is ingehouden geweest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel moet verdachte ervan weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

7.De vordering van de benadeelde partij

De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van € 650,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt integraal van het onder feit 1 ten laste gelegde vrijgesproken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ook bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen, die ten aanzien van de vordering zijn gemaakt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2 primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
20 (twintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
  • beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging;
  • bepaalt dat van deze ontzegging een gedeelte van
de vordering van de benadeelde partij
- bepaalt dat de
benadeelde partijten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen, die ten aanzien van de vordering zijn gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. A.A. Jacobs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Struik, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
Buiten staat
Mr. Jacobs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland van 10 juni 2024, met dossiernummer PL0600-2024162092. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.