ECLI:NL:RBOVE:2025:4892

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
ak_25_646
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring omtrent het Gedrag voor medewerker alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 23 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van medewerker alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV) behandeld. Eiser had op 3 april 2024 een aanvraag ingediend voor een VOG bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Haaksbergen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het objectieve criterium, omdat eiser in het verleden veroordeeld was voor een drugsdelict en er een risico bestond dat kwetsbare personen, waarvoor eiser verantwoordelijk zou zijn, in aanraking zouden komen met criminele activiteiten. Eiser was van mening dat zijn persoonlijke belangen zwaarder wogen dan de risico's voor de samenleving en dat hij recht had op de VOG op basis van het subjectieve criterium.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium. De rechtbank benadrukt dat het belang van bescherming van de samenleving in dit geval zwaarder weegt dan de gevolgen van de weigering van de VOG voor eiser. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn persoonlijke omstandigheden en de positieve beoordelingen van de reclassering, in overweging genomen, maar concludeert dat de staatssecretaris voldoende gewicht heeft mogen toekennen aan het risico voor de samenleving. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/646

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (JUSTIS COVOG), de staatssecretaris.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor de functie van medewerker alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: AMV) bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA) in Haaksbergen. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en is van mening dat hij een VOG zou moeten krijgen op grond van het subjectieve criterium. Hij voert daartoe aan dat het belang dat eiser heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium, omdat het belang van bescherming van de samenleving in dit geval zwaarder weegt dan de gevolgen van de weigering van de VOG voor eiser. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 3 april 2024 een aanvraag ingediend voor een VOG.
2.1.
Bij brief van 19 april 2024 heeft de staatssecretaris laten weten voornemens te zijn deze aanvraag af te wijzen. Eiser heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
2.2.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 23 augustus 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit van 19 december 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig, bijgestaan door mr. J. Karstens, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Touwen.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
3. Eiser heeft op 3 april 2024 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van medewerker AMV bij het COA in Haaksbergen. Op deze functie is het algemene screeningsprofiel met de risicoprofielen informatie, geld, diensten en personen van toepassing.
3.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser onder meer getoetst aan de relevante artikelen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (gepubliceerd in Staatscourant 2024, nr.18554; hierna: de beleidsregels).
3.2.
In de beleidsregels is onder meer het volgende bepaald over de terugkijktermijn die de staatssecretaris hanteert bij de beoordeling van aanvragen voor een VOG.
  • De beoordeling van de aanvraag vindt in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS);
  • Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden bij de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag betrokken;
  • Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Waarom weigert de staatssecretaris de VOG aan eiser te verlenen?
4. Aan de weigering van de VOG heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat eiser op 24 maart 2020 door een rechtbank in Duitsland is veroordeeld wegens “Beihilfe zum unerlaubten bandenmäβigen Handeltreiben mit Betäubungsmitteln in nicht geringer Menge” (een drugsdelict) tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 9 maanden met bijzondere voorwaarden. Op 28 januari 2021 is de straf in Nederland omgezet naar een gevangenisstraf voor de duur van 2101 dagen. Bij beslissing van 15 februari 2024 is eiser per 24 maart 2024 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 701 dagen. De proeftijd is van kracht tot 23 februari 2026. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het JDS ten aanzien van eiser strafbare feiten aangetroffen uit de periode 2006 tot en met 2011 vanwege geweldsdelicten, het overtreden van de Wet wapens en munitie, gijzeling en vernieling.
4.1.
Bij de weigering van de VOG heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het risico bestaat dat de kwetsbare personen waarvoor eiser tijdens zijn werk verantwoordelijk is te maken krijgen met drugs en met criminele activiteiten die horen bij drugs. Dit vormt een risico voor de samenleving, dit criterium staat in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg en wordt in de beleidsregels het objectieve criterium genoemd.
4.2.
Een aanvraag voor een VOG moet daarnaast worden getoetst aan het subjectieve criterium. Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. De staatssecretaris is van mening dat de gevraagde VOG in dit geval niet op grond van het subjectieve criterium moet worden verleend. Volgens de staatssecretaris weegt het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving in dit geval zwaarder dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van een VOG.
Beoordeling van het beroep
Is voldaan aan het objectieve criterium?
5. De staatssecretaris heeft in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de staatssecretaris in redelijkheid de VOG heeft kunnen weigeren. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dat heeft kunnen doen. Hieronder licht zij toe hoe zij tot dit oordeel komt, daarbij wordt het standpunt van eiser betrokken.
5.1.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat er een risico bestaat voor de samenleving als eiser de strafbare feiten herhaalt. Als medewerker AMV bij het COA is eiser verantwoordelijk voor de gezondheid en veiligheid van kwetsbare personen. Er bestaat het risico dat deze personen onder eisers begeleiding te maken krijgen met drugs. Op basis hiervan concludeert de staatssecretaris dat in dit geval wordt voldaan aan het objectieve criterium. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij niet bestrijdt dat aan het objectieve criterium voldaan wordt. De rechtbank ziet (dan) ook geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan het objectieve criterium is voldaan.
Heeft de staatssecretaris het subjectieve criterium in redelijkheid toegepast?
5.2.
In paragraaf 3.1.4.1 van de beleidsregels staat dat het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn: de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. In het geval dat de staatssecretaris, na weging van de omstandigheden van het geval, niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
5.3.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en dat de VOG op grond van het subjectieve criterium aan hem had moeten worden afgegeven. De staatssecretaris heeft ten onrechte niet meegewogen dat de strafbare feiten uit het JDS erg oud (2006 tot en met 2011) zijn en dat de tijd tussen die feiten en de recentere veroordeling dermate groot zijn dat deze niet tot afwijzing van de VOG kunnen leiden. Ook voert eiser aan dat niet in het bestreden besluit naar voren is gekomen waarom het standpunt van de staatssecretaris afwijkt van dat van de reclassering. Na zijn vervroegde invrijheidsstelling heeft eiser een reclasseringstraject gevolgd. Eiser heeft een rapport hiervan overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser verantwoordelijkheid heeft genomen voor de strafbare feiten en dat hij volgens de reclassering een zeer geschikte jeugdwerker zou kunnen zijn. Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris geen oog heeft gehad voor het feit dat het recidiverisico door de omstandigheden verder ingeperkt wordt. Ten eerste hanteert het COA een vier-ogenprincipe, bij het contact met een minderjarige vreemdeling zijn altijd twee medewerkers aanwezig. Ten tweede heeft eiser gedurende zijn opleiding allerlei certificaten behaald die het risico verder beperken. Ten derde zit eiser nog steeds in zijn proeftijd en is er dus ook vanuit het strafrechtelijk kader toezicht op hem.
5.4.
Wat betreft de strafbare feiten uit het JDS uit 2006 tot en met 2011 overweegt de rechtbank het volgende. De staatssecretaris heeft op grond van de beleidsregels geconcludeerd dat aan het objectieve criterium werd voldaan en vervolgens heeft de staatssecretaris verder gekeken naar andere justitiële informatie. Op grond van de beleidsregels is daar geen tijdslimiet aan verbonden. Op grond van paragraaf 3.3.1 van de beleidsregels komt aan deze strafbare feiten, die buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. In dit geval heeft de staatssecretaris deze feiten ook niet zelfstandig bij de beoordeling betrokken, de ‘oude’ strafbare feiten zijn immers geen zelfstandige grond voor afwijzing van de VOG, maar betrokken in de belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in dit kader gewicht mogen toekennen aan het feit dat sprake is van meer strafbare feiten in het verleden en daarop ook de conclusie mogen baseren dat sprake is van een groter risico dat eiser opnieuw met justitie in aanraking komt.
5.5.
Ook komt in het bestreden besluit voldoende naar voren waarom het standpunt van de staatssecretaris afwijkt van dat van de reclassering. Hoewel de reclassering een positief advies over eiser heeft gegeven, is de staatssecretaris vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en taak, met behulp van de beleidsregels, bevoegd om te beoordelen of er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven om de VOG toch af te geven. Daarbij geldt dat het de verantwoordelijkheid en taak van de staatssecretaris is om de samenleving zoveel mogelijk te beschermen tegen het uit het objectieve criterium voortvloeiende risico. Uit het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het recidiverisico niet alleen heeft gekeken naar de persoonlijke ontwikkeling en positieve stappen die eiser sinds zijn veroordeling heeft gezet, maar ook naar de ernst van het strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld, de omstandigheden van het geval en de tijd die is verstreken sinds het laatste justitiecontact. In dit kader kan de rechtbank de staatssecretaris volgen in zijn standpunt, dat doorslaggevend gewicht toekomt aan het feit dat het laatste justitiecontact nog zo kort geleden is en eiser nog in zijn proeftijd zit. Op grond daarvan heeft de staatssecretaris kunnen concluderen dat niet nu al met voldoende zekerheid kan worden gezegd dat als eiser geheel zonder voorwaarden, toezicht en begeleiding functioneert, de kans op herhaling zo klein is, dat het verantwoord is om aan eiser een VOG af te geven.
5.6.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
5.7.
Verder voert eiser aan dat zijn zwaarwegende persoonlijke belangen onvoldoende in het bestreden besluit zijn meegewogen en dat de weigering om aan hem een VOG te verlenen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zo heeft de staatssecretaris niet meegewogen dat eiser en zijn gezin gedupeerden van de toeslagenaffaire zijn. Zij zaten in financieel moeilijke omstandigheden en vreesden voor de gevolgen daarvan voor hun gezin. Eiser zag destijds geen andere uitweg dan zich medeplichtig maken aan het drugsdelict waarvoor hij uiteindelijk veroordeeld is. Verder betekent weigering van de VOG voor eiser niet alleen verlies van werk maar ook van zijn opleiding ‘persoonlijk begeleider maatschappelijke zorg’. Daarbij heeft niet alleen eiser een zwaarwegend belang bij afgifte van de VOG, dat geldt ook voor zijn gezin dat grotendeels financieel afhankelijk is van hem. Daar komt nog bij dat de afgifte van de VOG ook een maatschappelijk belang dient, het COA kampt immers met grote personeelstekorten. Het COA is zeer tevreden over het presteren van eiser, omdat hij zes talen spreekt is hij breed inzetbaar en door zijn levenservaring kan hij goed omgaan met AMV’ers. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser verslagen van functioneringsgesprekken overgelegd.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de persoonlijke belangen van eiser voldoende in het betreden besluit heeft meegewogen en het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De staatssecretaris heeft de financieel moeilijke omstandigheden meegewogen, maar ook mogen concluderen dat financieel moeilijke omstandigheden nog geen rechtvaardiging zijn voor strafbare feiten. Dat eiser en zijn gezin gedupeerden zijn van de toeslagenaffaire en nu hulp krijgen, maakt daarom nog niet dat het recidiverisico nu al zodanig is weggenomen, dat de belangen van eiser bij afgifte van een VOG prevaleren. Daarbij heeft de staatssecretaris ook mogen betrekken dat eiser veroordeeld is voor een ernstig strafbaar feit, de veroordeling nog maar kort geleden is en eiser nog in zijn proeftijd zit. De rechtbank realiseert zich dat de weigering van de VOG ingrijpende gevolgen heeft voor eiser. Toch heeft de staatssecretaris het belang van bescherming van de maatschappij tegen het risico dat de AMV’ers met wie eiser werkt in aanraking komen met drugs, naar het oordeel van de rechtbank, mogen laten prevaleren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium.
5.9.
Hoewel de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, benadrukt de rechtbank dat het positief is dat eiser verantwoordelijkheid neemt voor zijn fouten, zijn opleiding doorloopt met goed gevolg en erg goede beoordelingen krijgt van de reclassering en van het COA met betrekking tot zijn functioneren. Het feit dat de staatssecretaris op dit moment mag weigeren om een VOG af te geven aan eiser, wil niet zeggen dat een VOG ook voor de toekomst uitgesloten is. Op dit moment heeft het strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld nog maar kort geleden plaatsgevonden en zit eiser nog in zijn proeftijd, maar hoe langer eiser op de huidige voet doorgaat, hoe meer dit in het voordeel van eiser zal gaan wegen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A.G. Bulte, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
de rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.