ECLI:NL:RBOVE:2025:4901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11780034 \ CV EXPL 25-1967
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming door Stichting WBO Wonen

In deze zaak vordert Stichting WBO Wonen (hierna: WBO) ontbinding van de huurovereenkomst met gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2], ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand. De kantonrechter heeft op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak, waarin WBO stelt dat er een huurachterstand is ontstaan van € 3.492,40 tot 1 juli 2025. Gedaagde [gedaagde 1] erkent de betalingsachterstand, maar verzet zich tegen de ontbinding en ontruiming, verwijzend naar persoonlijke en financiële omstandigheden. Gedaagde [gedaagde 2] is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand vaststaat en dat gedaagden in verzuim zijn geraakt. De rechter heeft een voorwaardelijke ontbinding en ontruiming toegewezen, waarbij [gedaagde 1] de woning moet verlaten als zij de betalingsregeling niet nakomt. De kosten van de procedure zijn begroot op € 1.417,86, die gedaagden hoofdelijk moeten betalen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 11780034 \ CV EXPL 25-1967
Vonnis van 22 juli 2025
in de zaak van
de stichting
STICHTING WBO WONEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Oldenzaal,
eisende partij, hierna te noemen WBO,
gemachtigde: Groothuis Ligtermoet & Nijhuis,
tegen

1.[gedaagde 1], wonende te [woonplaats 1],

gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde 2],
gedaagde partij sub 1 verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 16 en 18 juni 2025;
- het tegen gedaagde partij sub 2 verleende verstek;
- de mondelinge conclusie van antwoord van gedaagde partij sub 1;
- de door de griffier gemaakte aantekeningen van de op 8 juli 2025 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen WBO en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestaat (of heeft bestaan) een huurovereenkomst met betrekking tot de woning met aanhorigheden aan het adres [adres 1] en een huurovereenkomst met betrekking tot de garage, staande en gelegen aan de [adres 2]. Uit hoofde van deze overeenkomsten dient maandelijks, bij vooruitbetaling, een huurbedrag van respectievelijk
€ 832,18 en € 54,56 te worden voldaan.
2.2.
Er is een achterstand ontstaan in de betaling van de huurpenningen.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
WBO vordert - samengevat - de tussen partijen bestaande huurovereenkomsten op de gronden als vermeld in de dagvaarding te ontbinden, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot ontruiming van het gehuurde, betaling van achterstallige huurpenningen alsmede de maandelijks verschuldigde huurverplichtingen tot aan het tijdstip waarop de huurovereenkomsten worden ontbonden, alsmede een bedrag gelijk aan de huurpenningen voor elke maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven het gehuurde te ontruimen en ter vrije algemene beschikking van de WBO te stellen vanaf het tijdstip waarop de huurovereenkomsten zijn ontbonden tot de datum van ontruiming, één en ander vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten als gespecificeerd bij dagvaarding.
3.2.
WBO legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in verzuim zijn met tijdige betaling van de verschuldigde huurpenningen. Tot 1 juli 2025 was sprake van een totale huurachterstand van € 3.492,40. WBO heeft zich als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoodzaakt gezien haar vordering ter incasso uit handen te geven aan haar gemachtigde. De kosten daarvoor bedragen € 311,99 en komen evenals de tot 10 juni 2025 berekende wettelijke rente van 17,59, voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hierop € 1.000,00 in mindering voldaan.
3.3.
Het verweer
[gedaagde 1] erkent de betalingsachterstand maar is het niet eens met de gevorderde ontbinding en ontruiming. [gedaagde 1] voert aan dat zij vanwege haar persoonlijke en financiële omstandigheden niet in staat is geweest de achterstallige huurpenningen te voldoen. [gedaagde 1] heeft inmiddels hulp gezocht via het ROZ en heeft met hulp van haar huidige partner een regeling getroffen met WBO.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 2] is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet in de procedure verschenen. Tegen [gedaagde 2] is daarom verstek verleend. Omdat [gedaagde 1] wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tussen alle partijen één vonnis op tegenspraak gewezen. Dit betekent dat [gedaagde 2], in het geval hij het niet eens is met dit vonnis, daartegen niet in verzet kan komen, maar in hoger beroep kan gaan.
4.2.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of in de overeenkomst en/of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de gevorderde hoofdsom, de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en/of de gevorderde vergoeding van rente, die zodanig afwijken van de wettelijke regelingen dat de consument daardoor aanzienlijk wordt benadeeld en door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is niet het geval.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Nu [gedaagde 1] de verschuldigdheid van de door WBO gestelde huurachterstand, namelijk € 3.492,40 berekend tot 1 juli 2025, erkent, staat deze achterstand vast en zal deze worden toegewezen.
4.4.
Vaststaat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig hebben betaald en hierdoor in verzuim zijn geraakt. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de nadien in rekening gebrachte rente daarom eveneens verschuldigd.
4.5.
[gedaagde 2] heeft inmiddels de huurovereenkomsten opgezegd en het gehuurde verlaten zodat er geen grond meer bestaat voor veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van de maandelijkse huurverplichting vanaf 1 juli 2025.
4.6.
WBO heeft een bedrag van € 311,99 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. WBO heeft aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.7.
WBO en [gedaagde 1] zijn het eens over het volgende:
de betalingsachterstand tot 1 juli 2025 inclusief rente en buitengerechtelijke kosten bedraagt € 2.821,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.492,40. vanaf 10 juni 2025 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde 1] zal die betalingsachterstand en de proceskosten aan WBO betalen in maandelijkse termijnen van € 1.000,00 ingaande 1 augustus 2025;
[gedaagde 1] zal de nieuwe huurtermijnen m.i.v. juli 2025 tijdig en volledig betalen.
WBO wijzigt haar vordering tot wat [gedaagde 1] volgens deze afspraken verschuldigd is en verzoekt de gevorderde ontbinding en ontruiming voorwaardelijk uit te spreken. [gedaagde 1] verzet zich niet tegen toewijzing daarvan.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat een tekortkoming van voldoende gewicht de andere partij het recht geeft op ontbinding van de overeenkomst. [1] De betalingsachterstand van [gedaagde 1] is van zodanige omvang, dat deze de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in beginsel rechtvaardigt.
4.9.
Gelet op het woonbelang van [gedaagde 1] en de door Welbions en [gedaagde 1] overeengekomen betalingsregeling zal de kantonrechter een voorwaardelijke ontbinding en ontruiming toewijzen.
4.10.
Dat betekent kort gezegd dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld om de woning te verlaten als huurder binnen één jaar:
- de betalingsregeling niet nakomt; of
- de lopende huur niet tijdig of volledig betaalt.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van WBO worden begroot op:
dagvaarding € 292,86
griffierecht € 514,00
salaris gemachtigde € 476,00 (2 punten x tarief € 238,00)
nasalaris
€ 135,00
totaal € 1.417,86

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan WBO te betalen een bedrag van € 2.821,98 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juni 2025 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten begroot op € 1.417,86;
5.3.
ontbindt de huurovereenkomsten tussen WBO en [gedaagde 1] met betrekking tot de woning aan de [adres 1] en de garage aan de [adres 2] en veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 1] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van WBO te stellen, indien en zodra binnen één jaar na heden aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- [gedaagde 1] betaalt niet of niet tijdig de maandelijkse termijnen van
€ 1.000,00, met ingang van 1 augustus 2025 totdat de hiervoor (onder 5.1 genoemde) betalingsachterstand en (onder 5.2 genoemde) proceskosten volledig zijn betaald;
- [gedaagde 1] betaalt niet of niet tijdig de maandelijkse huur.
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag gelijk aan de geldende huurprijs als vergoeding voor voortgezet gebruik voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] de woning vanaf de eventuele ontbinding in gebruik heeft tot en met de dag van ontruiming;
5.5.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

Voetnoten

1.Vgl. art. 6:265 BW en o.m. ECLI:NL:HR:2018:1810.