ECLI:NL:RBOVE:2025:4944

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/08/299165 / HA ZA 23-260
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over gebreken aan dakoverstekken en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot gebreken aan de dakoverstekken van een woning. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 9 april 2025 het verzoek van eisers om een deskundige in te schakelen afgewezen. Gedaagden hebben vervolgens verzocht om terug te komen op bindende eindbeslissingen die in een eerder tussenvonnis zijn genomen. De rechtbank heeft in dit vonnis geoordeeld dat de bindende eindbeslissingen over de gebreken aan het dak van de oorspronkelijke woning en de dakoverstekken berusten op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de conclusie van de deskundige overgenomen dat het dak van de oorspronkelijke woning geen gebreken vertoont, en dat de gebreken aan de dakoverstekken wel degelijk aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan. De rechtbank heeft de schade begroot op € 15.700,-, bestaande uit herstelkosten voor de gebreken aan de dakoverstekken en de schuifpui. Gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft de veroordeling hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat iedere gedaagde kan worden gedwongen het volledige bedrag te betalen. Het vonnis is uitgesproken op 23 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/299165 / HA ZA 23-260
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2],
advocaat: mr. R.L. Murk,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 3],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 4],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
advocaat: mr. J.J.M. Pinners.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 april 2025;
- de akte van [eiser 1] en [eiser 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Tussenvonnis 9 april 2025
2.1.
In het tussenvonnis van 9 april 2025 heeft de rechtbank het verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] afgewezen om de deskundige de opdracht te geven de dakoverstekken van de oorspronkelijke woning alsnog te onderzoeken. Verder heeft de rechtbank [eiser 1] en [eiser 2] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op het verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om terug te komen op bindende eindbeslissingen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich bij akte van 21 mei 2025 uitgelaten.
Terugkomen op bindende eindbeslissingen
2.2.
In de akte na deskundigenbericht hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de rechtbank verzocht om terug te komen op de bindende eindbeslissingen, die zij genomen heeft in het tussenvonnis van 10 april 2024 onder r.o. 5.15., 5.16. en 5.20. Zij verzoeken de rechtbank om terug te komen op:
De beslissing dat het dak van de oorspronkelijke woning gebreken vertoont;
De beslissing dat de gebreken aan de dakoverstekken aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan;
De beslissing dat de gebreken aan de dakoverstekken ten tijde van de overdracht van de woning al aanwezig waren.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren daartoe aan dat deze bindende eindbeslissingen berusten op feitelijk onjuistheden, omdat de rechtbankdeskundige – anders dan de partijdeskundigen Top Expertise en Nedon van [eiser 1] en [eiser 2] – in zijn rapport concludeert dat het dak van de oorspronkelijke woning geen gebreken vertoont. Ook volgt volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit het rapport van de rechtbankdeskundige dat de gebreken aan de dakoverstekken niet aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan.
2.4.
In beginsel komt de rechtbank niet terug op in een tussenvonnis genomen bindende eindbeslissingen. Indien echter blijkt dat een eerder door de rechtbank gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechtbank, met inachtneming van hoor en wederhoor, terug kan komen op die bindende eindbeslissing om te voorkomen dat er op ondeugdelijke grondslag einduitspraak wordt gedaan. [1]
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben bij akte van 21 mei 2025 gereageerd op het verzoek en concluderen - samengevat - dat het verzoek moet worden afgewezen omdat geen van de bindende eindbeslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
2.6.
De rechtbank ziet aanleiding terug te komen op de bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis van 10 april 2024 onder r.o. 5.15., 5.16. en 5.20. dat het dak van de oorspronkelijke woning gebreken vertoont, dat die gebreken aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan en dat die aanwezig waren ten tijde van de overdracht van de woning, omdat die bindende eindbeslissingen gebaseerd zijn op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank licht dat als volgt toe.
2.7.
De deskundige beantwoordt op pagina 22 t/m 24 van het rapport de vraag of het dak van de oorspronkelijke woning gebreken vertoont en betrekt daarin ook de bevindingen en conclusies van Top Expertise en Nedon. Ten eerste concludeert de deskundige, in afwijking van het rapport van Top Expertise, dat er geen isolatieplaten met verschillende diktes zijn toegepast. De deskundige schrijft daarover op pagina 23 van het rapport
: “Op één locatie (positie 2) heeft [naam] geconstateerd dat de bovenzijde van de aangrenzende isolatieplaten enkele millimeters in hoogteligging verschillen. Het is eerder waarschijnlijk dat op deze locatie de isolatieplaten aan de onderzijde niet goed aansluiten (en daardoor ook niet aan de bovenzijde) dan dat sprake is van ongelijke isolatiedikten. Evenmin is gebleken dat dit zich structureel voordoet.(…)”Verder concludeert de deskundige dat er geen sprake is van vocht in de constructie. De deskundige schrijft daarover op pagina 23 van het rapport:
“Volgens Top Expertise zal het verschil in isolatiedikte tevens leiden tot condensatieproblemen in de constructie. Echter noch uit de insnijding die tijdens de tweede inspectie is gemaakt, noch uit de eerdere insnijdingen die door [naam] zijn gemaakt blijkt dat sprake is (geweest) van vocht in de constructie. (…) ”Tot slot concludeert de deskundige dat Top Expertise er ten onrechte vanuit is gegaan dat het dak van de oorspronkelijke woning in hout is uitgevoerd. De deskundige schrijft daarover op pagina 23 van het rapport:
“Doordat deze daken zijn uitgevoerd in Siporex cellenbeton kan er bij deze daken geen sprake zijn van houtaantasting.”De deskundige komt daarom op pagina 23 van het rapport tot de volgende eindconclusie:
“Er zijn evenmin andere gebreken aan het dak geconstateerd, waarmee de eindconclusie is dat het dak van de oorspronkelijke woning geen gebreken vertoont.”
2.8.
De rechtbank neemt de conclusie van de rechtbankdeskundige ten aanzien van het dak van de oorspronkelijke woning over. Dat betekent dat de bindende eindbeslissing van de rechtbank dat het dak van de oorspronkelijke woning gebreken vertoont, gebaseerd is op een onjuiste feitelijke grondslag. Daarmee zijn ook de bindende eindbeslissingen dat die gebreken aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan en dat die gebreken aanwezig waren ten tijde van de overdracht van de woning, gebaseerd op feitelijke onjuistheden. De rechtbank komt tot het eindoordeel dat het dak van de oorspronkelijke woning geen gebreken vertoont en dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] ten aanzien van het dak van de oorspronkelijke woning worden afgewezen.
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzoeken de rechtbank ook om terug te komen op het bindende eindoordeel dat de gebreken aan de dakoverstekken aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan. Zij voeren daartoe aan dat de door de deskundige geconstateerde gebreken een beperkte omvang hebben en dat [eiser 1] en [eiser 2] op een voldoende veilige manier in de woning kunnen wonen zonder dat het woongenot wordt aangetast.
2.10.
De rechtbank komt niet terug op de bindende eindbeslissing dat de gebreken aan de dakoverstekken aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan en licht dat als volgt toe. Uit het rapport van de deskundige volgt ten eerste dat er sprake is van gebreken aan een gedeelte van de dakoverstekken. De deskundige schrijft daarover op pagina 25 van het rapport:
“Tijdens het onderzoek is op twee locaties geconstateerd dat het hout van de nieuwe dakoverstekken van het dak van de oorspronkelijke woning in ernstige mate door houtrot is aangetast”.Dat er sprake is van een gebrek aan de dakoverstekken wordt als zodanig ook niet door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwist. Wel betwisten zij dat dit gebrek aan het normaal gebruik van de woning in de weg staat.
2.11.
De rechtbank volgt hen daarin niet. De deskundige concludeert op pagina 25 van het rapport dat aan noordgevel van de oorspronkelijke woning circa drie meter van het dakoverstek is aangetast en aan de westgevel circa twee meter. Dat betekent dat een aanzienlijk deel van het dakoverstek is aangetast. Die plekken zijn, zoals hiervoor onder 2.10. is overwogen, ook in ernstige mate aangetast. Op de vraag waar de gebreken aan de dakoverstekken uit bestaan antwoordt de deskundige op pagina 25 van het rapport het volgende:
“De gebreken bestaan uit aantasting van delen van het hout van het dakoverstek. Dit betreft zowel de houten frames die de draagconstructie van het dakoverstek vormen, als delen van het dakbeschot en delen van het regelwerk. De draagconstructie van het dakoverstek is op deze delen aangetast.”Omdat de draagconstructie van de dakoverstekken is aangetast, kunnen de dakoverstekken door het gebrek - zoals de rechtbank al in het tussenvonnis van 10 april 2024 onder r.o. 5.15. heeft overwogen - een gevaar voor de gezondheid opleveren en ook het woongenot van [eiser 1] en [eiser 2] in wezenlijke mate aantasten. De gebreken staan dus aan het normaal gebruik van de woning in de weg. De rechtbank zal daarom niet terugkomen op de bindende eindbeslissing.
2.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzoeken de rechtbank tot slot om terug te komen op de bindende eindbeslissing dat de gebreken aan de dakoverstekken al aanwezig waren ten tijde van de overdracht van de woning. De deskundige beantwoordt de vraag wanneer de gebreken zijn ontstaan, op pagina 27 van het rapport als volgt:
“Midden 2021 is een paneel van het dakoverstek verwijderd en is ernstige aantasting van het achterliggende hout geconstateerd. De aantasting moet op dat moment zeker al enkele jaren gaande zijn geweest. Levering van de woning heeft plaatsgevonden op 24 maart 2020. De aantasting was toen zeker al in een gevorderd stadium.(…)”De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en zal het verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om terug te komen op de bindende eindbeslissing daarom afwijzen.
Schade
2.13.
Omdat de rechtbank niet terugkomt op de bindende eindbeslissingen dat de gebreken aan de dakoverstekken aan het normaal gebruik van de woning in de weg staan en dat die gebreken ook al aanwezig waren ten tijde van de overdracht van de woning, komt de rechtbank toe aan de vraag wat de kosten van herstel van die gebreken zijn.
2.14.
De deskundige begroot op pagina 28 van het rapport de kosten voor herstel van de gebreken aan de dakoverstekken op € 12.200,-. Dat de herstelkosten een bedrag
van € 12.200,- belopen wordt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook niet betwist. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige daarom over. Over de gebreken aan de schuifpui heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 10 april 2024 al beslist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de kosten van het herstel van die gebreken dienen te vergoeden. In r.o. 5.27. van genoemd vonnis zijn deze kosten begroot op € 3.500,-. Dat betekent dat de totale schade op € 15.700,- wordt begroot en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld deze schade aan [eiser 1] en [eiser 2] te vergoeden.
Wettelijke rente
2.15.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen vergoeding van de wettelijke rente over de geleden schade vanaf 24 maart 2020, de levering van de woning, omdat de woning op dat moment geschikt had moeten zijn voor normaal gebruik. De rechtbank volgt hen daarin niet. Op grond van artikel 6:119 lid 1 BW is de schuldeiser de wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de hij in verzuim is geweest. Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW treedt verzuim in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijk termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. [eiser 1] en [eiser 2] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brief van 28 december 2020 in gebreke gesteld met betrekking tot de schuifpui en hen een termijn van acht dagen gegeven om de gebreken te herstellen. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat niet hebben gedaan, zijn zij op 5 januari 2021 in verzuim geraakt. Zij zijn daarom vanaf 5 januari 2021 de wettelijke rente verschuldigd over de kosten van herstel van de schuifpui van € 3.500,-. [eiser 1] en [eiser 2] hebben bij brief van 3 juni 2021 nieuwe gebreken gemeld, waaronder de gebreken aan de dakoverstekken en hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot 25 juni 2021 in de gelegenheid gesteld die gebreken te herstellen. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat niet hebben gedaan zijn zij op 25 juni 2021 in verzuim geraakt. Zij zijn daarom vanaf 25 juni 2021 de wettelijke rente verschuldigd over de kosten van herstel van de dakoverstekken van € 12.200,-.
Schadestaatprocedure
2.16.
De rechtbank zal de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure afwijzen omdat de rechtbank de schade ex artikel 611 Rv in dit vonnis heeft begroot.
Proceskosten
2.17.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn slechts gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om hen niet in de proceskosten te veroordelen, doch wel om bij het vaststellen van de hoogte van de te vergoeden proceskosten tarief II van het liquidatietarief toe te passen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
2.277,00
- kosten deskundige
5.808,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.928,57
2.18.
De rechtbank wijst partijen erop dat de griffier griffierecht kan naheffen, indien - zoals in het onderhavige geval - veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd maar de rechtbank de schade direct begroot. Het eventueel door [eiser 1] en [eiser 2] bij te betalen griffierecht valt onder de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv en komt dus ook ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijkheid
2.20.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eiser 1] en [eiser 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst d.d. 13 november 2019, althans dat de woning door de gebreken aan de schuifpui en de dakoverstekken niet de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik van de woning nodig zijn, en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser 1] en [eiser 2] lijden en/of hebben geleden als gevolg van deze tekortkoming,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van een schadevergoeding van € 15.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.500,- met ingang van 5 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, en over een bedrag van € 12.200,- met ingang van 25 juni 2021 tot de dag van de volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van € 9.928,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2461 en Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800)