ECLI:NL:RBOVE:2025:4945

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/08/326390/ HA ZA 24-486
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van echtscheidingsconvenant en verzoek tot medewerking aan notariële overdracht onroerend goed

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 23 juli 2025, zijn partijen ex-echtgenoten die een echtscheidingsconvenant hebben gesloten. De vrouw vordert in conventie de vernietiging van de bepalingen in het convenant die betrekking hebben op partneralimentatie, verrekening en verdeling. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:159 BW voor een wijziging van het nihilbeding en niet voldoende onderbouwd heeft dat zij bij de verdeling en verrekening voor meer dan een kwart is benadeeld. De man vordert in reconventie dat de vrouw meewerkt aan de notariële overdracht van het gemeenschappelijke onroerend goed. De rechtbank wijst deze vordering toe, omdat de vrouw gehouden is om mee te werken aan de notariële akte van verdeling zoals vastgelegd in het convenant. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Locatie Zwolle
team kanton en handelsrecht
zaaknummer: C/08/326390/ HA ZA 24-486
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Zoer,
en
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eiser in reconventie,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Voorberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 17 december 2024;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het journaalbericht van mr. Voorberg van 5 juni 2025 met producties;
- het e-mailbericht van mr. Zoer van 6 juni 2025;
- de brief van mr. Voorberg van 6 juni 2025, houdende toelichting op de producties.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juni 2025, waarbij partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig zijn geweest. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting besproken is. Vervolgens is vonnis bepaald. Het vonnis wordt heden bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 12 mei 2000 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Op basis daarvan bestond tussen hen alleen een gemeenschap ten aanzien van de eigen woning, iedere verdere gemeenschap was uitgesloten.
2.2.
Bij beschikking van 1 september 2021 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen
partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 7 januari 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
De voormalige echtelijke woning van partijen is gelegen aan de [adres]. De man heeft in 1998 het akkerbouwbedrijf ter plaatse overgenomen van zijn ouders. In 2013 zijn de man en de vrouw een vennootschap onder firma aangegaan, waarbij de man de juridische en economische eigendom van roerende zaken, de economische eigendom van suikerquotum, productierechten, bedrijfsgebouwen c.a. en (cultuur)grond en het gebruik en genot van de pachtrechten heeft ingebracht. De winstverhouding is bepaald op 90% voor de man en 10% voor de vrouw. De vrouw heeft (daarnaast) gewerkt in de zorg, de man heeft inkomsten gehad als zelfstandige.
2.4.
De man en de vrouw hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een door beiden op 22 december 2021 ondertekend convenant. Als peildatum is afgesproken de datum 1 mei 2021. In het convenant is onder meer het volgende opgenomen:
[…]
en verklaren voorts:
D. Als schriftelijke bescheiden zijn ingebracht:
a. De akte huwelijkse voorwaarden van 1 mei 2000 (…)
b. Jaarstukken van de ondernemingen
c. Gegevens omtrent inkomen en vermogen
Ieder van partijen is in de gelegenheid geweest van deze bescheiden kennis te nemen, en daarop te reageren.
(…)
F. Partijen zijn op deze wijze op een voor hen aanvaardbare wijze tot overeenstemming gekomen. (…)
Artikel 3 PARTNERALIMENTATIE
(…)
3.1
Zowel de man als de vrouw kunnen in hun eigen onderhoud voorzien en zien dan ook af van elk recht op partneralimentatie over en weer.
(…)
3.2.
De hierboven vermelde alimentatieregeling kan niet worden gewijzigd op grond van wijziging van omstandigheden, behoudens het bepaalde in artikel 1:159, lid 3 BW (…)
(…)
Artikel 5. DE AFREKENING VAN DE HUWELIJKSE VOORWAARDEN
Finaal verrekenbeding
Afrekening conform huwelijkse voorwaarden
5.1
Door de echtscheiding zullen de man en de vrouw in principe met elkaar dienen af te rekenen overeenkomstig hetgeen dienaangaande is bepaald in de akte huwelijkse voorwaarden. Partijen hebben echter jaarlijks niet verrekend, zij wijken dan ook af van wat er in de huwelijkse voorwaarden is beschreven. (…)
Finaal afrekening
5.2
De man en de vrouw hebben jaarlijks niet verrekend conform de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft alle jaarrekeningen van de onderneming en het taxatierapport van de woning ingezien. Partijen zijn op grond van deze cijfers tot de volgende overeenkomst gekomen.
De vrouw ontvangt tegen finale kwijting voor de overwaarde van de echtelijke woning, het spaargeld, haar aandeel in de onderneming, de erfenis van haar ouders, welke in de onderneming gestort is en de inboedel een bedrag van € 610.000 (…) dit is een fiscaal netto bedrag. De resterende inboedel hebben partijen reeds onderling verdeeld.
De saldi van de privébankrekeningen welke een persoonlijke tenaamstelling hebben worden geacht te zijn van de persoon op wiens naam deze staan.
5.3
Tussen de man en de vrouw dient ingevolge het finaal verrekenbeding en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2 te worden verrekend overeenkomstig het navolgende. (…)
Woning
5.8
a. De echtelijke woning (…) zal worden toebedeeld aan de man voor een bedrag van € 300.000.
(…)
d. De vrouw verbindt zich op eerste verzoek van de man medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van de notariële akte van verdeling ten overstaan van de notaris naar keuze van de man.
De partij die alsdan hiermede in gebreke is, is na behoorlijke ingebrekestelling op een termijn van ten minste tien (10) dagen is vereist, een direct opeisbare boete verschuldigd van € 50 per dag voor iedere dag dat hij/zij in gebreke blijft, onverminderd het recht van de andere partij de werkelijk geleden schade en nakoming te vorderen.
Artikel 7. VRIJWARING EN FINALE KWIJTING
(…)
7.2.
De man en de vrouw verklaren behoudens de uitvoering van dit convenant niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit welken hoofde dan ook en elkaar algeheel en finale kwijting te verlenen voor alle aanspraken die zij jegens elkaar geldend zouden kunnen maken.
7.3
De man en de vrouw verbinden zich geen ontbinding, nietigverklaring, vernietiging enz. van deze overeenkomst te zullen vorderen op welke grondslag dan ook, tenzij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om wie het van de man of de vrouw aangaat te houden aan nakoming van dit convenant. (…)”
2.5.
Bij brief van 30 september 2024 heeft de man de vrouw in gebreke gesteld in verband met het feit dat zij de notariële akte van verdeling, waarbij onder meer het aandeel van de vrouw in de eigendom van de voormalige echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld, niet wil tekenen. Aan de vrouw is een termijn van twee weken gegeven. Medewerking is uitgebleven.
in conventie
de vordering van de vrouw
3.1.
De vrouw vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat de vrouw niet gehouden is aan het nihilbeding met niet-wijzigingsbeding uit het convenant doordat deze bedingen worden vernietigd dan wel wordt bepaald dat de vrouw in redelijkheid niet hieraan gehouden mag worden, en bepaalt dat de vrouw alsnog met terugwerkende kracht tot 1 mei 2021 partneralimentatie van de man mag vorderen;
II. de artikelen 3.1, 3.2, 5.1 tot en met 5.3, 5.8 tot en met 5.15 en 7 van het convenant vernietigt;
III. de verrekening en verdeling tussen partijen opnieuw vaststelt;
IV. bepaalt dat het uitgangspunt voor de verrekening van ieders vennootschapsvermogen zal zijn de jaarrekening van de vennootschap onder firma per 30 april 2021;
V. bepaalt dat onafhankelijke taxateurs worden benoemd om de economische waarde van de bestanddelen van de vennootschap onder firma per 30 april 2021 te bepalen;
VI. bepaalt dat na de taxatie opdracht wordt gegeven aan een accountant om het eigen vermogen van iedere vennoot per 30 april 2021 en de latente fiscale claim vanwege de herwaardering naar economische waarde te berekenen;
VII. bepaalt dat de voormalige echtelijke woning door een onafhankelijke deskundige wordt getaxeerd naar de waarde het dichtst gelegen bij de feitelijke verdeling van de woning in rechte;
VIII. bepaalt dat de voormalige echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen;
IX. bepaalt dat aan de vrouw toekomt de helft van het totale te verrekenen en te verdelen vermogen, minus € 286.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening;
X. kosten rechtens.
partneralimentatie
3.2.
Volgens de vrouw is niet voldaan aan de in artikel 1:159 Burgerlijk Wetboek (BW) gestelde voorwaarden voor een geldig nihilbeding met niet-wijzigingsbeding tijdens een echtscheiding. Deze bedingen hadden moeten worden gemaakt vóór de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking om onder voormeld artikel te kunnen vallen.
verrekening en verdeling
3.3.
De vrouw stelt dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodieke verrekenbeding. Op grond van artikel 1:141, derde lid BW had er daarom een finale verrekening uitgevoerd moeten worden. Dat is niet gebeurd. Het vermogen van de man in de vennootschap onder firma, naar schatting een bedrag van circa € 2.500.000,-, is geheel buiten de verrekening gebleven. De in het convenant genoemde waarde van de woning was niet gebaseerd op een taxatie, maar op een schatting. Als gevolg van het niet correct uitvoeren van de verrekening is de vrouw benadeeld tot wel 75%. Op grond van artikel 3:196, derde lid BW in combinatie met de artikelen 3:44 en 6:248, tweede lid BW dienen de artikelen in het convenant die betrekking hebben op de verrekening en verdeling te worden vernietigd en dient alsnog verrekend en verdeeld te worden, aan de hand van de nog te verrichten taxaties.
De vrouw heeft niet geweten van de werkelijke waarde van alle te verrekenen bestanddelen en heeft de verrekening en verdeling niet te harer bate of schade aanvaard. De man en de mediator hebben bij de totstandkoming van het convenant bewust verzwegen dat zijn vermogen in de vennootschap onder firma ook onderdeel moest zijn van de verrekening. De vrouw is niet financieel onderlegd. De man heeft misbruik gemaakt van de omstandigheid dat de vrouw onder hoge druk stond omdat zij na twintig jaar huwelijk in scheiding lag en de boerderij moest verlaten. Ten slotte is sprake van dwaling: als de vrouw geweten had hoe de huwelijkse voorwaarden afgewikkeld hadden moeten worden, had zij nooit ingestemd met het convenant.
het verweer van de man
partneralimentatie
4.1.
Volgens de man moet de vrouw niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ter zake van het nihilbeding met niet-wijzigingsbeding, omdat een geschil hierover bij verzoekschrift en niet bij dagvaarding dient te worden ingeleid. Verder is geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 1:159, tweede lid BW, nu het convenant na de indiening van het verzoek tot echtscheiding tot stand is gekomen, zodat de bedingen niet (zijn) vervallen.
verrekening en verdeling
4.2.
De man stelt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij bij de verrekening en verdeling voor meer dan een kwart is benadeeld. Zij gaat er ten onrechte vanuit dat het hele vermogen van de vennootschap onder firma onder het te verrekenen vermogen valt. Het is weliswaar zo dat, als niet periodiek verrekend is, het bewijsvermoeden geldt dat al het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, maar tegenbewijs is mogelijk. De man heeft in 1998 het bedrijf van zijn ouders met inbegrip van de bedrijfsgebouwen overgenomen en in 1999 circa 22 hectare cultuurgrond gekocht. Nu dit voor de sluiting van het huwelijk is gebeurd, kan dit deel van het vermogen niet uit tijdens het huwelijk overgespaarde inkomsten zijn betaald. Daarmee valt de waardevermeerdering van de onroerende zaken ook buiten het te verrekenen en te verdelen vermogen. Slechts de tijdens het huwelijk gebouwde onroerende zaken zouden hier wel onder kunnen vallen, ware het niet dat deze grotendeels zijn betaald met geleend geld en met het geld verkregen uit een schenking en een schadevergoeding, en niet uit overgespaarde inkomsten. Ook als deze onroerende zaken wel zouden worden betrokken in de verrekening en verdeling, is de vrouw niet met meer dan een kwart benadeeld. Verder is van belang dat de vrouw door het ondertekenen van het convenant de verrekening en verdeling heeft aanvaard als bedoeld in artikel 3:196, vierde lid BW. De vrouw was via het mediationtraject bekend, althans had bekend kunnen zijn met de waarde van de te verdelen/te verrekenen vermogensbestanddelen. Tot slot heeft de man erop gewezen dat ingevolge artikel 3:199 BW de dwalingsbepalingen van artikel 6:228 e.v. BW niet van toepassing zijn op een verdeling.
in reconventie
de vordering van de man
5.1.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeelt om binnen twee maanden na betekening van het vonnis mee te werken aan de notariële overdracht van het onroerend goed, kadastraal bekend gemeente [locatie], met bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot levering indien de vrouw haar medewerking weigert, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw niet aan de veroordeling voldoet.
5.2.
De man heeft onder verwijzing naar artikel 5.8. onder d. van het convenant gesteld dat de vrouw gehouden is op eerste verzoek mee te werken aan de notariële akte van verdeling. De vrouw heeft echter tot op heden haar medewerking geweigerd.
het verweer van de vrouw
6. Volgens de vrouw bevat de notariële akte van verdeling die haar ter ondertekening is voorgelegd meer bepalingen dan alleen ter zake van de overdracht van haar aandeel in de woning aan de man. Ten aanzien van de overige genoemde onroerende zaken moeten nog verdere afspraken worden gemaakt. Bovendien moet de vrouw nog worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek van € 200.000,- bij ABN Amro Bank.

7.De beoordeling

in conventie
partneralimentatie
7.1.
Partijen zijn blijkens het convenant overeengekomen dat zij jegens elkaar geen aanspraak zullen maken op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud, het zogenaamde nihilbeding. Daaraan is gekoppeld een niet-wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 1:159, eerste lid BW.
7.2.
Ingevolge artikel 1:159, tweede lid BW vervalt een overeengekomen nihilbeding als de overeenkomst is aangegaan vóór de indiening van het verzoek tot echtscheiding, tenzij dit binnen drie maanden na de overeenkomst is ingediend. In dit geval is het convenant met het nihilbeding en niet-wijzigingsbeding echter tot stand gekomen nà indiening van het verzoek tot echtscheiding, zodat artikel 1:159, tweede lid BW niet van toepassing is.
7.3.
Krachtens artikel 1:159, derde lid BW kan een overeengekomen nihilbeding echter toch door de rechter worden gewijzigd als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker (hier: de vrouw) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. De vrouw heeft echter in deze procedure niet gesteld dat van een dergelijke ingrijpende wijziging van omstandigheden sprake is. Dat zij ten tijde van de totstandkoming niet wist dat zij aanspraak kon maken op partneralimentatie wil, nog daargelaten dat de man zulks heeft betwist, niet zeggen dat het feit dat zij dat nu wel weet een ingrijpende wijziging van
omstandighedenis. Bovendien heeft de vrouw niet onderbouwd dat sprake is van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de man de vrouw aan het beding zou houden.
7.4.
Wijziging van een nihilbeding dient verzocht en niet gevorderd te worden, zodat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden in haar vordering. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank daaraan echter voorbijgaan en de vorderingen van de vrouw sub I. en sub II. ten aanzien van de artikelen 3.1 en 3.2 van het convenant afwijzen.
verrekening en verdeling
7.5.
Het staat vast dat partijen tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het periodieke verrekenbeding dat is opgenomen in hun huwelijkse voorwaarden. Daarom geldt ex artikel 1:141, derde lid BW dat het bij het einde van het huwelijk van partijen aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, ongeacht aan wie van partijen dat vermogen toebehoort en uit wiens overgespaarde inkomsten dat vermogen is gevormd, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. De vrouw kan hier in beginsel volstaan met het stellen en aannemelijk maken dat de man op de peildatum bepaalde vermogensbestanddelen heeft. Het ligt dan op de weg van de man om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het op de peildatum aanwezige vermogen of bepaalde bestanddelen daarvan niet gevormd is/zijn uit hetgeen verrekend had moeten worden. Ten aanzien van de omvang (waarde) van de te verrekenen vermogensbestanddelen op de peildatum gelden de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Partijen hebben de peildatum bepaald op 1 mei 2021.
7.6.
In artikel 8, lid 1 onder a. van de huwelijkse voorwaarden staat dat onder inkomen wordt verstaan het begrip belastbaar inkomen als bedoeld in de wet IB 1964, verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premieheffing volksverzekeringen. Dat inkomen bestaat aldus uit de winst uit onderneming, zuivere inkomsten uit arbeid, zuivere inkomsten in de vorm van periodieke uitkeringen en verstrekkingen, minus toevoegingen aan en afnemingen van de oudedagsreserve, zelfstandigenaftrek en meewerkaftrek. Ingeval van winst uit onderneming als bedoeld in de wet IB 1964 stellen partijen, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast welk deel van de winst voor onttrekking aan de onderneming in aanmerking komt en aldus inkomen is als bedoeld onder a. (artikel 8, lid 1 onder b.). Gesteld noch gebleken is dat de man en de vrouw het voor onttrekking aan de onderneming in aanmerking te nemen bedrag hebben vastgesteld. Zuivere inkomsten uit vermogen worden niet als inkomen aangemerkt (artikel 8, lid 1 onder c.).
7.7.
Artikel 3:196, eerste lid BW, welk artikel ingevolge artikel 1:135, tweede lid BW van overeenkomstige toepassing is op de vermogensrechtelijke afwikkeling van huwelijkse voorwaarden waarbij een verrekenbeding is overeengekomen, bepaalt dat een verdeling vernietigbaar is wanneer een deelgenoot over de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard (artikel 3:196, vierde lid BW). De algemene regels omtrent dwaling (artikel 6:228 e.v. BW) zijn niet van toepassing op een verdeling. In beginsel kan ten aanzien van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW geen beroep worden gedaan op dwaling ter zake van hetgeen waarover werd getwist of waarover onzekerheid bestond.
7.8.
De vrouw heeft volgens het convenant in het kader van de verrekening en verdeling aanspraak op betaling van een bedrag van € 610.000,- ter zake van i) de overwaarde van de gezamenlijke, voormalige echtelijke woning, ii) het spaargeld, iii) haar aandeel in de onderneming, iv) de erfenis van haar ouders en v) de inboedel. De man en de vrouw houden de saldi op de rekeningen die op eigen naam zijn gesteld houden (deze zijn niet inbegrepen in voornoemd bedrag). De waarde van de woning is gesteld op € 300.000,-.
7.9.
Volgens de man heeft de vrouw door middel van het convenant de toedeling te harer bate of schade aanvaard, zodat de verdeling niet vernietigbaar is.
In dit kader is van belang of het convenant als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW moet worden aangemerkt.
7.10.
Ingevolge artikel 7:900 BW is een vaststellingsovereenkomst een overeenkomst die is gericht op beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Partijen binden zich daarbij jegens elkaar aan een vaststelling omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt, ook voor zover die toestand mocht afwijken van de tevoren tussen hen bestaande rechtstoestand. Niet vereist is dat partijen kunnen overzien waarvan zij afzien (ofwel: daar waar het geschil/ de onzekerheid precies betrekking op heeft).
7.11.
De rechtbank stelt vast dat partijen onder begeleiding van een mediator hebben gesproken over onder meer de financiële afwikkeling van hun scheiding. Bij de gezamenlijke woning zijn partijen uitgegaan van een waarde van € 300.000,- en, daarop gebaseerd, een aandeel van € 150.000,- van de vrouw. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij (alsnog) kan instemmen met deze waarde. Verder waren zij het erover eens dat de vrouw het bedrag van de erfenis van haar ouders, te weten € 125.000,-, terug zou krijgen. Aan de overige te verdelen goederen, te weten het spaargeld, de inboedel en de vennootschap onder firma, zijn geen specifieke bedragen gekoppeld. Dat de vrouw ter zake van de vennootschap onder firma een bedrag toekwam is in de gesprekken aan de orde geweest, zo blijkt ook uit het convenant, de omvang van dat bedrag is echter niet vastgesteld. Hoewel partijen van mening verschillen over hoe de gesprekken verlopen zijn, is wel duidelijk dat de gesprekken enkele maanden hebben geduurd, dat de jaarstukken van de vennootschap onder firma ingebracht zijn, dat de vrouw heeft verklaard daarvan kennis te hebben kunnen nemen, dat er diverse bedragen zijn genoemd en dat het uiteindelijk is ‘afgetikt’ op een door de vrouw in het kader van de scheiding te ontvangen bedrag van € 610.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee een einde gemaakt aan met name de onzekerheid/het geschil over het deel van de waarde van de vennootschap onder firma dat aan de vrouw zou toekomen: de posten ‘ woning’ en ‘erfenis ouders’ stonden immers vast (samen € 275.000,-) en de andere posten, te weten ‘inboedel’ (volgens de vrouw € 5.000,-) en ‘spaargeld’ (waaraan door de vrouw in deze procedure geen bedrag is gekoppeld: bepaald is wel dat partijen het spaargeld op hun eigen rekeningen houden en verklaard is dat dit spaargeld buiten het bedrag van € 610.000,- is gehouden) waren voor de vrouw inzichtelijk, althans hadden dat kunnen zijn. Dat betekent dat het bedrag waarop de vrouw wat betreft de vennootschap onder firma recht zou hebben kan worden geschat op een bedrag van € 610.000,- minus € 280.000,- is € 330.000,- minus spaargeld (omvang onbekend, maar exclusief het spaargeld op de eigen rekeningen). In het convenant staat verder dat partijen tijdens het huwelijk niet periodiek hebben verrekend en dat daarom een finale afrekening moet plaatsvinden. Dat de vrouw niet wist hoe het bedrag waarop zij inzake de vennootschap onder firma recht had moest worden berekend en ook geen finale afrekening conform artikel 1:141, eerste lid BW is opgesteld, doet er niet aan af dat de onzekerheid/het geschil daarover is afgekocht als onderdeel van het totaalbedrag. Het is immers niet noodzakelijk dat de vrouw kon overzien waar zij van afzag. Het convenant heeft dus naar het oordeel van de rechtbank als vaststellingsovereenkomst te gelden. Door die vaststellingsovereenkomst te sluiten, heeft de vrouw bewust het risico van benadeling aanvaard en de toedeling te harer bate of schade aanvaard (artikel 3:196 vierde lid BW), zodat zij niet op grond van het derde lid daarvan of dwaling vernietiging kan vorderen.
7.12.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de betwisting van de man en gezien de stukken en het verhandelde ter zitting, onvoldoende onderbouwd dat zij onder druk is gezet om het convenant te tekenen en dat de man in zoverre misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden waarin zij verkeerde.
Uiteraard zal de scheiding veel teweeg hebben gebracht bij de vrouw. Op het moment echter waarop de gesprekken zijn gestart, had de vrouw de boerderij al geruime tijd verlaten en had zij een verblijfplaats, inkomen en spaargeld (volgens eigen opgave meer dan € 100.000,-). De gesprekken hebben enkele maanden geduurd. Waarom zij eind december 2021 dan onder zodanige (tijds)druk stond dat zij zich gedwongen voelde om het convenant te tekenen, is onvoldoende feitelijk onderbouwd.
7.13.
Van bedrog is de rechtbank voorts niet gebleken. Het klopt dat niet blijkt dat tijdens de gesprekken over het convenant conform artikel 1:141, eerste lid BW een finale afrekening is gemaakt, ondanks het feit dat daarin de finale afrekening wel wordt benoemd. Dat de man de vrouw ter zake willens en wetens een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven of haar anderszins bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, blijkt echter niet.
7.14.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de verdeling en verrekening niet rechtens kan aantasten.
7.15.
De vrouw heeft ook niet voldoende feitelijk onderbouwd dat zij bij de verdeling en verrekening voor meer dan een kwart is benadeeld. Zoals hiervoor reeds overwogen was de omvang van de te verrekenen posten ‘woning’ en ‘erfenis ouders’ bekend. De vrouw heeft niet gesteld dat zij heeft gedwaald omtrent de waarde van de post ‘spaargeld’. Zij heeft aan die post geen bedrag gekoppeld, hetgeen wel op haar weg lag omdat de stelplicht ter zake bij haar ligt. De rechtbank gaat daarom uit van een waarde van nihil. De vrouw heeft evenmin de stelling betrokken dat zij heeft gedwaald over de omvang van de post ‘inboedel’. Gelet hierop kan de gestelde dwaling slechts de post ‘vennootschap onder firma’ breffen. Het aandeel van deze post in het totaal van € 610.000,- is € 330.000,- (zie 7.11. en 7.15.).
7.16.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:141, eerste lid BW moet worden vermoed dat het vermogen van de vennootschap onder firma op 1 mei 2021 is gevormd uit overgespaarde inkomsten, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit of (hier) de man kan aantonen dat het vermogen niet uit tijdens het huwelijk overgespaarde inkomsten is gevormd.
Vaststaat dat de man al beschikte over een deel van het vermogen in de vennootschap onder firma vóór de huwelijksdatum (dat is 12 mei 2000). Dat deel van zijn vermogen, alsmede de waardestijging daarvan is dus niet gevormd uit tijdens huwelijk overgespaarde inkomsten.
Uit de stukken blijkt dat de man vóór 12 mei 2000 al eigenaar was van het erf, gelegen aan de [adres], 22.39.92 hectare cultuurgrond, de bioloods en de domeinschuur. De boekwaarde daarvan op 30 april 2021 was € 1.407.556,-. Dit deel van de waarde van de vennootschap onder firma dient buiten de verrekening te blijven.
Na datum huwelijk zijn nog gebouwd/aangebracht een bewaarplaats (2006), kavelverharding (2007), erfverharding (2010), een bewaarplaats (2011), een droogwand (2013), een berging voor gereedschap en machines (2017/2018), ventilatie van de bewaarplaats (2018) en zonne-panelen (2020). De boekwaarde daarvan per 30 april 2021 is (€ 2.485.829,- (totale waarde van de materiële vaste activa) min € 1.407.556,- is ) € 1.078.273,-. Op dit bedrag strekt nog in mindering het in de bewaarplaats geïnvesteerde bedrag van de erfenis van de vrouw ad
€ 125.000,- (dit ontvangt zij volledig terug en is opgenomen in het bedrag van € 610.000,-), de schenking aan de man van zijn ouders ad € 35.000,- (van de € 45.000,- die is geschonken was € 10.000,- bestemd voor de woning) en de schadevergoeding van de man wegens ontbinding van de maatschap die in de bewaarplaats is geïnvesteerd ad € 121.390,-. Het gaat hier immers niet om overgespaarde inkomsten.
Aldus resteert aan vaste materiële activa ter zake van de bedrijfsgebouwen en -terreinen een in aanmerking te nemen bedrag van € 796.883,-. Gesteld noch gebleken is dat de overige activa en passiva wezenlijk verschillen van de situatie zoals die was bij de eenmanszaak van de man per datum huwelijk, zodat daarvan niet kan worden gezegd dat die zijn betaald uit overgespaarde inkomsten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gelden die zijn besteed aan vervanging van op datum huwelijk aanwezige gereedschappen, materialen en voorraden kosten van de gewone bedrijfsvoering zijn, ten laste van het resultaat van de onderneming zijn gebracht en geen inkomen als bedoeld in de akte huwelijkse voorwaarden zijn. Geen rekening wordt gehouden met de leningen voor de aanschaf van onroerende zaken, nu die aanschaf geen vervanging van bestaande activa betreft en de aflossing daarvan plaats zal hebben gevonden uit overgespaarde inkomsten. Alsdan kan de waarde van de vennootschap onder firma voor zover voortkomend uit overgespaarde inkomsten worden berekend op € 796.883,-. De vrouw heeft recht op de helft, dat is € 398.441,50. Zij heeft ontvangen € 330.000,-. De vrouw is dus niet met meer dan een kwart (1/4 van € 330.000,- is € 82.500,-) benadeeld.
7.17.
Gelet op al wat hiervoor is overwogen, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij wordt gehouden aan de verrekening en verdeling als vervat in het convenant (artikel 7.3. van het convenant en artikel 6:248, tweede lid BW).
7.18.
De conclusie uit het vorengaande is dat de vorderingen van de vrouw ter zake van de verrekening en verdeling dienen te worden afgewezen.
in reconventie
7.19.
In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de vrouw op eerste verzoek van de man medewerking moet verlenen aan het opmaken en ondertekenen van de notariële akte van verdeling, op straffe van een boete. Hiervoor is geoordeeld dat de verrekening en verdeling tussen partijen niet kan worden aangetast. Dat in de aan de vrouw voorgelegde akte wellicht meer onroerende zaken staan vermeld dan alleen de woning, betekent in het licht van het vorenstaande en het feit dat alle onroerende zaken behoudens de woning al eigendom zijn van de man alleen, niet dat zij haar medewerking mag weigeren. Gelet hierop zal de vordering van de man worden toegewezen. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat op de woning geen hypothecaire schuld meer rust (partijen zijn het daarover eens) en dat, voor zover er ten aanzien van de vordering van ABMN Amro Bank nog een hypotheek verstrekt is, die vordering alleen op naam van de man staat. Voor zover dat niet het geval is, zal de man de vrouw moeten laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal bepalen dat, als de vrouw niet binnen twee maanden na de dagtekening van dit vonnis haar medewerking verleent aan de levering, dit vonnis in de plaats treedt van die medewerking aan het transport van de akte van levering. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
in conventie en in reconventie
7.20.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
in reconventie
8.2.
veroordeelt de vrouw om binnen twee maanden na dagtekening van dit vonnis mee te werken aan de notariële overdracht van het onroerend goed, kadastraal bekend gemeente [locatie], met bepaling dat als de vrouw niet binnen deze termijn medewerking verleent aan de levering, dit vonnis in de plaats treedt van haar medewerking aan het transport van de akte van levering;
8.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
8.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 juli 2025.