Op grond van het bepaalde in artikel 1:141, eerste lid BW moet worden vermoed dat het vermogen van de vennootschap onder firma op 1 mei 2021 is gevormd uit overgespaarde inkomsten, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit of (hier) de man kan aantonen dat het vermogen niet uit tijdens het huwelijk overgespaarde inkomsten is gevormd.
Vaststaat dat de man al beschikte over een deel van het vermogen in de vennootschap onder firma vóór de huwelijksdatum (dat is 12 mei 2000). Dat deel van zijn vermogen, alsmede de waardestijging daarvan is dus niet gevormd uit tijdens huwelijk overgespaarde inkomsten.
Uit de stukken blijkt dat de man vóór 12 mei 2000 al eigenaar was van het erf, gelegen aan de [adres], 22.39.92 hectare cultuurgrond, de bioloods en de domeinschuur. De boekwaarde daarvan op 30 april 2021 was € 1.407.556,-. Dit deel van de waarde van de vennootschap onder firma dient buiten de verrekening te blijven.
Na datum huwelijk zijn nog gebouwd/aangebracht een bewaarplaats (2006), kavelverharding (2007), erfverharding (2010), een bewaarplaats (2011), een droogwand (2013), een berging voor gereedschap en machines (2017/2018), ventilatie van de bewaarplaats (2018) en zonne-panelen (2020). De boekwaarde daarvan per 30 april 2021 is (€ 2.485.829,- (totale waarde van de materiële vaste activa) min € 1.407.556,- is ) € 1.078.273,-. Op dit bedrag strekt nog in mindering het in de bewaarplaats geïnvesteerde bedrag van de erfenis van de vrouw ad
€ 125.000,- (dit ontvangt zij volledig terug en is opgenomen in het bedrag van € 610.000,-), de schenking aan de man van zijn ouders ad € 35.000,- (van de € 45.000,- die is geschonken was € 10.000,- bestemd voor de woning) en de schadevergoeding van de man wegens ontbinding van de maatschap die in de bewaarplaats is geïnvesteerd ad € 121.390,-. Het gaat hier immers niet om overgespaarde inkomsten.
Aldus resteert aan vaste materiële activa ter zake van de bedrijfsgebouwen en -terreinen een in aanmerking te nemen bedrag van € 796.883,-. Gesteld noch gebleken is dat de overige activa en passiva wezenlijk verschillen van de situatie zoals die was bij de eenmanszaak van de man per datum huwelijk, zodat daarvan niet kan worden gezegd dat die zijn betaald uit overgespaarde inkomsten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gelden die zijn besteed aan vervanging van op datum huwelijk aanwezige gereedschappen, materialen en voorraden kosten van de gewone bedrijfsvoering zijn, ten laste van het resultaat van de onderneming zijn gebracht en geen inkomen als bedoeld in de akte huwelijkse voorwaarden zijn. Geen rekening wordt gehouden met de leningen voor de aanschaf van onroerende zaken, nu die aanschaf geen vervanging van bestaande activa betreft en de aflossing daarvan plaats zal hebben gevonden uit overgespaarde inkomsten. Alsdan kan de waarde van de vennootschap onder firma voor zover voortkomend uit overgespaarde inkomsten worden berekend op € 796.883,-. De vrouw heeft recht op de helft, dat is € 398.441,50. Zij heeft ontvangen € 330.000,-. De vrouw is dus niet met meer dan een kwart (1/4 van € 330.000,- is € 82.500,-) benadeeld.