ECLI:NL:RBOVE:2025:4947

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/08/333890 / KG ZA 25-118
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gezamenlijke woning na echtscheiding met minderjarige kinderen

In deze zaak is het huwelijk van eiser en gedaagde ontbonden. Eiser vordert ontruiming van de gezamenlijke woning, waarin gedaagde met hun drie minderjarige kinderen woont. Eiser heeft eerder een machtiging gekregen om de woning te verkopen, maar gedaagde werkt niet mee aan het verkoopproces. Gedaagde stelt dat zijn belang om met de kinderen in de woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van eiser om haar deel van de overwaarde te realiseren. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft en dat haar belang om de woning te verkopen zwaarder weegt dan de belangen van gedaagde en de kinderen. De ontruiming wordt toegewezen, maar gedaagde krijgt drie maanden de tijd om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vordering tot ontruiming toe, maar de gevorderde sterke arm en dwangsom worden afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/333890 / KG ZA 25-118
Vonnis in kort geding van 24 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. L.L. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 juni 2025 met producties 1 – 19,
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2025, waarbij de heer [naam 1] aan de zijde van [gedaagde] is verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.

2.De zaak in het kort

2.1.
Het huwelijk van [eiser] en [gedaagde] is ontbonden. Zij hebben nog een gezamenlijke woning waar [gedaagde] met de drie minderjarige kinderen van partijen in woont. In een eerdere kortgedingprocedure heeft de voorzieningenrechter [eiser] een machtiging verleend zodat zij de woning kan verkopen. In deze procedure vordert [eiser] ontruiming van de woning omdat [gedaagde] niet meewerkt aan het verkoopproces door elk voorstel van de makelaar voor een datum van bezichtiging of kijkdag af te wijzen. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat het belang van hemzelf en de drie kinderen om in de woning te blijven wonen, zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om te beschikken over haar deel van de overwaarde van de woning.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft en dat het belang van [eiser] om de woning te verkopen in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van [gedaagde] en de drie kinderen om in de woning te kunnen blijven wonen. Dit betekent dat de gevorderde ontruiming van de woning wordt toegewezen, maar de voorzieningenrechter geeft [gedaagde] daar wat meer tijd voor en bepaalt dat de woning uiterlijk drie maanden na dit vonnis moet zijn ontruimd.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 25 maart 2002 in Denekamp met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Zij zijn ouders van drie minderjarige kinderen. In de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat de woning gelegen aan de [adres] en de daarop gevestigde hypothecaire geldlening(en), tot de beperkte gemeenschap van goederen tussen partijen behoren.
3.2.
Bij beschikking van 13 december 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 17 januari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Dinkelland.
3.3.
[eiser] heeft de woning begin november 2021 verlaten. [gedaagde] woont samen met de drie kinderen in de woning.
3.4.
Bij beschikking van 10 april 2024 is er – zeer kort gezegd – met betrekking tot de woning beslist dat deze (onder nadere bepalingen en voorwaarden) aan [gedaagde] wordt toebedeeld tegen een waarde van € 715.000,00, onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] binnen drie maanden na 10 april 2024 wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid en de woning binnen drie maanden na 10 april 2024 aan [gedaagde] wordt geleverd. Als deze opschortende voorwaarde niet wordt vervuld, moet de woning worden verkocht aan (een) derde(n). In de beschikking zijn ook een aantal voorwaarden/bepalingen opgenomen in geval verkoop van de woning aan (een) derde(n) aan de orde is. Tegen deze beschikking hebben partijen geen hoger beroep ingesteld.
3.5.
[gedaagde] is er niet in geslaagd de woning over te nemen binnen de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn en de daarbij in acht te nemen voorwaarden/bepalingen.
3.6.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 19 december 2024 is [eiser] gemachtigd om alles te doen wat noodzakelijk is om te komen tot verkoop en levering van de woning, waaronder het (mede) namens [gedaagde] ondertekenen van de verkoopovereenkomst en het vertegenwoordigen van [gedaagde] bij het notariële transport, de leveringsakte en de financiële afwikkeling van de woning, voor zover de verkoopprijs naar het oordeel van de makelaar marktconform is. In dat vonnis is ook bepaald dat [gedaagde] medewerking moet verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, zoals het verlenen van toegang tot de woning aan de makelaar en de gelegenheid bieden voor bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat dit vonnis in kort geding op grond van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de plaats treedt van alles wat [gedaagde] moet doen.
3.7.
[bedrijf] (hierna: de makelaar) is ingeschakeld om de verkoop van de woning ter hand te nemen. De woning is nog steeds niet verkocht.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en te verlaten, desnoods met bijstand van de sterke arm op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft op dit punt aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 50.000,00. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning in goede staat op te leveren en voor zover de woning niet in goede staat wordt opgeleverd, hij wordt veroordeeld in de volledige kosten van herstel. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW en kosten. Tot slot vordert [eiser] dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dit betekent dat zij de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.

5.De beoordeling

[eiser] heeft een spoedeisend belang
5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt ([eiser]) hierbij zoveel spoed heeft dat zij de uitkomst van een bodemprocedure niet hoeft af te wachten.
5.2.
Het is inmiddels vijftien maanden geleden sinds in de echtscheidingsprocedure is beslist dat de woning als onderdeel van de beperkte gemeenschap van goederen tussen [eiser] en [gedaagde] zou worden overgedragen en [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat ze in financiële problemen komt door de oplopende kosten en het niet kunnen beschikken over haar deel van de overwaarde van de woning. De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in haar vordering en dat deze inhoudelijk kan worden beoordelen.
[gedaagde] moet de woning ontruimen
5.3.
[eiser] vordert ontruiming van de woning. Zij onderbouwt dit met de stelling dat [gedaagde] niet meewerkt aan het verkoopproces van de woning door elk voorstel van de makelaar voor een datum van bezichtiging of kijkdag af te wijzen. De makelaar, de heer [naam 2], heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij samen met zijn collega’s zelfs bereid zou zijn om eventueel buiten kantoortijden bezichtigingen in te plannen en deze zoveel mogelijk te clusteren als [gedaagde] met een datumvoorstel zou komen. Op die manier ondervindt [gedaagde] zo min mogelijk hinder van de bezichtigingen of kijkdagen en krijgen potentiële kopers toch de tijd om de woning te bekijken.
5.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft naar voren gebracht dat hij in verband met zijn werkzaamheden en het respecteren van het gezinsleven geen toestemming heeft gegeven voor de bezichtigingen of kijkdagen die [naam 2] heeft voorgesteld. [gedaagde] heeft inmiddels door middel van financiële hulp van zijn broer de middelen om [eiser] uit te kopen. Het traject bij de bank dat daarbij moet worden doorlopen, zou ongeveer zes weken nemen. [gedaagde] vindt het heel onredelijk dat hij met de drie zonen de woning zou moeten verlaten. Hij combineert zijn werk met de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderen lijden onder deze situatie en een eventuele ontruiming. Dit belang moet zwaarder wegen dan het belang van [eiser] om te beschikken over haar deel van de overwaarde van de woning.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden gedwongen de woning te verlaten waarvan hij en [eiser] eigenaar zijn. Partijen hebben er samen gewoond, maar [eiser] heeft de woning in 2021 verlaten en wil deze nu verkopen. [gedaagde] wil met de minderjarige kinderen van partijen in de woning blijven wonen. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] in dit kader een beroep doet op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Deze artikelen waarborgen het beschermde belang bij gezins- en privéleven, waaronder het woonbelang [1] , en het belang van de minderjarige kinderen die in de woning wonen. De belangen van de minderjarige kinderen vormen een eerste overweging bij het nemen van een maatregel over de woonsituatie van partijen (artikel 3 IVRK). Dit betekent dat de voorzieningenrechter de belangen van de kinderen moet meewegen in haar oordeel. [2] Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de oudste zoon (16 jaar) na de zomervakantie in [plaats 1] naar het mbo gaat en thuis blijft wonen. De middelste zoon (14 jaar) zal in [plaats 2] naar de mavo gaan en de jongste zoon (13 jaar) zal in [plaats 2] naar het praktijkonderwijs gaan. De minderjarige kinderen hebben geen contact met [eiser] en wonen bij [gedaagde]. Het behouden van de gezinsomgeving is daarmee een belangrijke factor waar de voorzieningenrechter rekening mee houdt bij de belangenafweging.
5.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ontruiming van de woning een vergaande maatregel is en dat geldt zeker nu [gedaagde] daar niet alleen woont, maar dat de minderjarige kinderen van partijen bij hem wonen. Om te beoordelen of [gedaagde] de woning gedwongen moet verlaten, moet naast het belang van [eiser] om te beschikken over haar aandeel in de woning het woonbelang van [gedaagde] worden afgewogen. De belangen van [gedaagde] om met de drie zonen in de woning te mogen blijven wonen wegen zwaar. Dit betekent evenwel niet dat nooit tot ontruiming overgegaan zou mogen worden. De vordering van [eiser] kan worden toegewezen als (i) het belang van [eiser] zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] en (ii) dit belang de gevraagde voorziening – ontruiming – rechtvaardigt. De vraag is of dat nu al het geval is en de voorzieningenrechter vindt van wel op grond van het volgende.
5.7.
In de eerste plaats heeft [gedaagde] sinds de laatste beschikking die in de echtscheidingsprocedure is gegeven op 10 april 2024, ruim vijftien maanden tijd gehad om de woning over te nemen en [eiser] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat is tot nu toe niet gelukt. Daar komt bij dat in kort geding van 19 december 2024 is geconstateerd dat [gedaagde] de woning niet kon overnemen en dat hij geen medewerking heeft verleend aan het verkoopproces van de woning. In dat vonnis is [eiser] gemachtigd om de woning te verkopen en te leveren. Nog steeds is niet gebleken dat [gedaagde] zijn medewerking verleent aan het verkoopproces. [gedaagde] heeft erkend op de voorgestelde data niet mee te willen werken. Hij heeft ook geen data aan de makelaar doorgegeven waarop de bezichtigingen of kijkdagen wel mogelijk waren. Bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] vermeldt dat desnoods bezichtigingen na 20.00 uur of op zondag kunnen plaatsvinden. Maar dat heeft hij nooit aan de makelaar laten weten hetgeen wel op zijn weg ligt als hij wil kenbaar maken dat hij mee wil werken. Bij de belangenafweging neemt de voorzieningenrechter daarnaast mee dat [gedaagde] na het vonnis in kort geding al zes maanden tijd heeft gekregen om zijn bereidheid te tonen om mee te werken aan het verkoopproces. En dit betekent dat het belang van [gedaagde] en met name het belang van de minderjarige kinderen om in de woning te blijven wonen, niet langer als argument kan worden gebruikt om de verkoop van de woning tegen te houden. [gedaagde] had erop bedacht moeten zijn dat als hij de woning niet kon overnemen deze vroeger of later zou worden verkocht. Bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat hij tussen nu en zes weken de financiering rond kan krijgen. De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om anders te beslissen gelet op de vele kansen die [gedaagde] heeft gehad.
5.8.
Dat er een acute noodtoestand ontstaat voor de minderjarige kinderen als gevolg van de ontruiming, is niet gebleken. [gedaagde] heeft niet onderbouwd noch aannemelijk gemaakt dat hij en de kinderen als gevolg van de ontruiming op straat komen te staan en er is ook geen reden om aan te nemen dat één of meer van de kinderen van [gedaagde] gescheiden zal worden. De voorzieningenrechter neemt daarbij in overweging dat [gedaagde] ter zitting heeft aangegeven over voldoende financiële middelen te beschikken en dat [gedaagde] samen met zijn broer in Deurningen ook onroerend goed bezit. Bovendien kan [gedaagde] in geval van verkoop van de woning over zijn aandeel beschikken dat hij vervolgens kan besteden aan (het vinden van) een nieuwe woning. Een echtscheiding brengt vaak met zich mee dat beide partijen moeten verhuizen waardoor de woonsituatie ook voor de kinderen wijzigt. Hoewel dit onrustig kan zijn, is niet gebleken dat het belang van de kinderen hieraan in de weg zou staan.
5.9.
De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen.
De ontruimingstermijn
5.10.
De ontruimingstermijn zal worden bepaald op drie maanden na betekening van dit vonnis. Deze termijn is langer dan de gevorderde twee weken die de voorzieningenrechter erg kort vindt. Met drie maanden acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat [gedaagde] en de kinderen voldoende tijd te hebben om elders geschikte woonruimte te vinden. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de ontruimingstermijn geldt voor zover [gedaagde] op dat moment nog in de woning woont. Indien de verkoop en levering van de woning al eerder plaatsheeft, zal hij de woning uiteraard voor het moment van levering moeten verlaten.
De gevorderde sterke arm wordt afgewezen
5.11.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overbodig is.
De dwangsom
5.12.
De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming heeft [eiser] reeds een titel om zelf, via de weg van reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan. [eiser] heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is.
De woning in goede staat opleveren
5.13.
[eiser] vordert tot slot dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning in goede staat op leveren en voor zover hij dit niet doet, hij de volledige kosten van herstel draagt. De voorzieningenrechter wijst dit deel van de vordering af. [eiser] heeft namelijk niet onderbouwd wat ‘in goede staat’ is, zodat dit deel van de vordering onvoldoende bepaald is.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
Dit vonnis zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten worden gecompenseerd
5.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te [plaats 3] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser],
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:25.
2.Committee on the Rights of the Children,