ECLI:NL:RBOVE:2025:4995

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/08/291895 / FA RK 23-391
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling kinderalimentatie in een samengesteld gezin met een tekort aan draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 juli 2025 een beschikking gegeven inzake kinderalimentatie in een samengesteld gezin. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Mercanoglu, verzocht om een bijdrage van de vader, vertegenwoordigd door mr. I. Akkaya, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, [minderjarige 1]. De rechtbank had eerder op 17 juli 2023 een voorlopige alimentatie vastgesteld op € 600,- per maand, maar de moeder verzocht om een verhoging naar minimaal € 740,- per maand, gebaseerd op recente inkomensgegevens.

De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders en de nieuwe partner van de vader in overweging genomen. De vader heeft een netto besteedbaar inkomen van € 4.740,- per maand, terwijl de moeder een WIA-uitkering ontvangt van € 2.044,- bruto per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van [minderjarige 1] op € 984,- per maand is, terwijl de behoefte van de nieuwe partner van de vader, die ook onderhoudsplichtig is voor een ander kind, op € 797,- per maand is vastgesteld.

Na het berekenen van de draagkracht van beide ouders, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de vader € 685,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De rechtbank heeft ook een zorgkorting van € 96,- per maand toegepast, omdat de vader zorg draagt voor [minderjarige 1] op basis van een afgesproken zorgregeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen over de zorgregeling zijn aangehouden tot een volgende zitting op 24 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht
locatie Almelo
zaaknummer: C/08/291895 / FA RK 23-391
Beschikking van 22 juli 2025
in de zaak van:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. I. Mercanoglu, (voorheen mr. M.C. Buntsma)
tegen
[de vader] ,
verder te noemen: de vader
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. I. Akkaya.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 19 februari 2024 een tussenbeschikking gegeven.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Akkaya, binnengekomen op 26 februari 2024;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Akkaya, binnengekomen op 19 april 2024;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Akkaya, binnengekomen op 16 mei 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Mercanoglu, binnengekomen op 16 mei 2024;
  • het F9-formulier van mr. Mercanoglu, binnengekomen op 24 juni 2024;
  • het F9-formulier van mr. Mercanoglu, binnengekomen op 11 februari 2025;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Akkaya, binnengekomen op 26 februari 2025;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Mercanoglu, binnengekomen op 28 april 2025;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Akkaya, binnengekomen op 28 april 2025;
  • het F9-formulier (met bijlage) van mr. Akkaya, binnengekomen op 20 juni 2025;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Mercanoglu, binnengekomen op 23 juni 202;
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Akkaya, binnengekomen op 23 juni 2025, en
  • het F9-formulier (met bijlagen) van mr. Mercanoglu, binnengekomen op 27 juni 2025.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 30 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
Na de mondelinge behandeling kwam op 10 juli 2025 een rolbericht van mr. Akkaya binnen met daarin een wijziging/vermeerdering van de verzoeken in de omgangszaak.
Op 11 juli 2025 kwam een bericht van mr. Mercanoglu binnen dat partijen over de kinderalimentatie niet tot overeenstemming zijn gekomen.

2.De verdere beoordeling

Vooraf

2.1.
De rechtbank dient nog te beslissen op het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader met ingang van 29 januari 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (verder: kinderalimentatie) van [minderjarige 1] (geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2021, verder: [minderjarige 1] ) zal voldoen van minimaal € 740,- per maand, en/of zoveel meer als in goede justitie wordt berekend en bepaald op basis van recente inkomensgegevens.
2.2.
De rechtbank heeft op 17 juli 2023 een beschikking gegeven waarbij – onder andere - de door de vader te betalen kinderalimentatie voorlopig is vastgesteld op € 600,- (zeshonderdeuro) per maand met ingang van datum beschikking en voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De rechtbank heeft op 19 februari 2024 een beschikking gegeven waarbij een voorlopige zorgregeling tussen vader en [minderjarige 1] is vastgesteld. Iedere verdere beslissing over de zorgregeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is aangehouden. De inhoud van deze beslissingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
De kinderalimentatie
2.3.
De rechtbank zal beslissen dat de vader met ingang van de datum van deze beschikking € 685,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. De bijbehorende berekeningen zijn in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
De ingangsdatum
2.4.
De rechtbank moet eerst beslissen op welk moment de kinderalimentatie ingaat. [1] . Eerder spraken partijen af dat de vader voorlopig € 600,- per maand overmaakt naar moeder. Door de wettelijke indexering [2] is dit bedrag verhoogd naar € 637,20. Dat bedrag betaalt de vader op dit moment aan de moeder en hij is bij met betalen. Daarom stelt de rechtbank de ingangsdatum van de nieuwe kinderalimentatie vast op de datum van deze beschikking.
Meerdere onderhoudsverplichtingen
2.5.
De vader is onderhoudsplichtig voor al zijn kinderen, dus ook voor [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2025, die bij hem en zijn nieuwe partner woont.
2.6.
De rechtbank moet de draagkracht van een ouder die onderhoudsplichtig is voor meer dan een kind, over die kinderen verdelen. Hoeveel een kind kost hangt samen met het bedrag dat de ouders te besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Wat een kind kost noemt de rechtbank verder: de behoefte.
De behoefte van [minderjarige 2]
2.7.
De rechtbank heeft geen (financiële) informatie van de partner van vader. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het arbeidscontract van zijn partner is geëindigd en dat zij momenteel geen werk heeft. Daarvoor werkte zij als logistiek medewerker. Hij schat haar inkomen op € 1.800,- bruto per maand. Daartegen is door de moeder geen verweer gevoerd zodat de rechtbank met dit inkomen van de partner van vader rekening zal houden bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de nieuwe partner.
Voor de berekening van het NBI van vader gaat de rechtbank uit van een gemiddeld resultaat uit onderneming over de jaren 2021 tot en met 2023 van € 84.603,- per jaar. Meer recente stukken ontbreken. Het NBI van de vader bedraagt € 4.740,- per maand.
Het netto gezinsinkomen bedraagt € 6.540,-. Daar moeten de kosten die vader nu betaalt voor [minderjarige 1] van € 637,- nog vanaf, waardoor er een bedrag van € 5.903,- overblijft. De behoefte van [minderjarige 2] komt daarmee op € 797,- per maand.
De behoefte van [minderjarige 1]
2.8.
De rechtbank past de fiscale tarieven van 2023 toe. Zowel mr. Akkaya als mr. Mercanoglu rekenen met een netto gezinsinkomen van € 6.000,-, zodat de rechtbank daar ook vanuit gaat. Gelet op de behoeftetabel komt de behoefte van [minderjarige 1] daarmee op € 870,- in 2023 en geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] € 984,- per maand.
De draagkracht van de ouders
2.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Daarbij gaat de rechtbank uit van de tarieven van 2025 omdat de kinderalimentatie in 2025 ingaat.
De draagkracht van de moeder
2.10.
De moeder heeft een WIA uitkering. Haar uitkering bedraagt € 2.044,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag van 8%. Zij heeft recht op de algemene heffingskorting, maar niet op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Daarnaast heeft moeder een kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) van € 5.900,- per jaar (KGB). Haar NBI bedraagt € 2.164,- per maand.
2.11.
Vervolgens berekent de rechtbank welk deel van het NBI beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] . Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de ‘draagkrachtformule’ van de Expertgroep Alimentatie. Volgens die formule is de draagkracht van de moeder € 144,- per maand.
De draagkracht van de vader
2.12.
De rechtbank gaat uit van een gemiddeld jaarinkomen van € 84.603,- en het NBI van de vader bedraagt € 4.740,- per maand (zie 2.7). Zijn draagkracht is € 1.406,- per maand.
De draagkracht van de nieuwe partner van de vader
2.13.
Het NBI van de nieuwe partner van de man is lager dan € 1.875 (zie 2.7) en daarom is haar draagkracht volgens de draagkrachttabel 2025 € 25,- per maand.
Draagkrachttekort
2.14.
Deze berekeningen leiden tot het volgende overzicht:
draagkracht
behoefte
moeder
vader
NP
totaal
€ 144
€ 1.406
€ 25
€ 1.575
kind 1
€ 984
€ 144
€ 840
kind 2
€ 797
€ 772
€ 25
totaal
€ 1.781
€ -206
Uit dit overzicht volgt dat de vader – na aftrek van wat de moeder en zijn nieuwe partner kunnen bijdragen in de behoefte van respectievelijk [minderjarige 1] en [minderjarige 2] - € 206,- tekort komt om volledig in de resterende behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien. De moeder, de vader en de nieuwe partner van de vader moeten dus ieder tot de grens van hun draagkracht bijdragen. De rechtbank verdeelt het tekort gelijk over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgens de hoofdregel van Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314. Er is geen regel in de wet of in de jurisprudentie van de Hoge Raad dat een ouder die onderhoudsplichtig is voor kinderen uit twee of meer relaties een groter deel van zijn draagkracht zou moeten aanwenden dan een ouder met evenveel kinderen uit een relatie.
Aldus dient de vader (€ 840 – € 103 =) € 737,- van de behoefte van [minderjarige 1] te dragen en € 669,- van de behoefte van [minderjarige 2] .
Zorgkorting
2.15.
De rechtbank moet nog een beslissing nemen over de definitieve zorgregeling. De zorgregeling wordt 24 juli 2025 verder besproken op een voortgezette mondelinge behandeling. Op de dagen dat de vader voor [minderjarige 1] zorgt maakt hij daarvoor kosten. Voor zover daartegenover een besparing staat bij de moeder, voldoet de vader in nature aan zijn onderhoudsverplichting en daarmee houdt de rechtbank rekening door de kinderalimentatie te verlagen met de zogenoemde zorgkorting.
De rechtbank ziet – nu een definitieve beslissing over de zorgregeling nog niet genomen is - aanleiding om voor de zorgkorting uit te gaan van de zorgregeling zoals deze op dit moment is afgesproken en ook loopt: eenmaal per twee weken is [minderjarige 1] bij de vader. Daarbij hoort een zorgkortingspercentage van 15%. De zorgkorting bedraagt daarmee € 148,-. Nu sprake is van een tekort aan draagkracht volgt de rechtbank de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen, dus – afgerond - € 52,- per maand. Dit betekent dat de zorgkorting beperkt is tot € 96,- per maand. Bij de huidige stand van dient de vader (€ 737,- -/- € 52,- =) € 685,- per maand aan kinderalimentatie te betalen.
De rechtbank acht partijen in staat om bij een uitbreiding van de zorgregeling zelf het toepasselijke zorgkortingspercentage te bepalen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.

3.De beslissing

3.1.
beslist dat de vader met ingang van heden een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] van € 685,- per maand moet betalen aan de moeder;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie;
3.4.
houdt elke nadere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan tot de zitting van
24 juli 2025 om 11:15 uur, tot het bijwonen van welke zitting de belanghebbenden die een afschrift van deze beschikking ontvangen hierdoor worden opgeroepen.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. J.B. de Groot in tegenwoordigheid van mr. S. ten Thije-Blokvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 1:402a BW