ECLI:NL:RBOVE:2025:5020

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/08/324805 / HA ZA 24-457
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag door een rechtspersoon naar buitenlands recht in het kader van een onderaannemingsovereenkomst voor de bouw van datacenters

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Kroatische rechtspersoon, eiser, en een Nederlandse B.V., gedaagde, over een vordering tot betaling van een bedrag van € 321.869,40. Eiser vorderde betaling van gedaagde voor geleverde diensten in het kader van de bouw van twee datacenters, waarbij gedaagde als onderaannemer fungeerde. Gedaagde had een aantal facturen niet betaald en voerde als verweer aan dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen om bepaalde documenten te overleggen, wat volgens gedaagde haar betalingsverplichting zou rechtvaardigen om op te schorten. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat eiser tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat de vordering tot opschorting van de betaling niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De proceskosten werden begroot op € 13.280,72, die gedaagde ook moest betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/324805 / HA ZA 24-457
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiser],
te [vestigingsplaats 1] (Kroatië),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] (ook wel afgekort [eiser]),
advocaat: mr. H.R. Pleiter,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] (ook wel afgekort [gedaagde]),
advocaten: mrs. N.J.H. Leferink en M.M. Plaß.

1.De procedure

In de hoofdzaak en in het incident
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 november 2024
- de incidentele conclusie houdende een inzageverzoek van [gedaagde] van 5 maart 2025
- de conclusie van antwoord in het incident van 23 april 2025
- de brief waarin is meegedeeld dat een (gelijktijdige) mondelinge behandeling is bepaald in de hoofdzaak en in het incident
- de conclusie van antwoord van 11 juni 2025
- de op 27 juni 2025 ontvangen akte houdende aanvullende producties van [eiser].
1.2.
De mondelinge behandeling, waarbij beide partijen het woord hebben gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is als onderaannemer betrokken geweest bij de bouw van twee datacenters. Zij heeft [eiser] ingeschakeld om mankracht te leveren. De werkzaamheden aan het eerste project, door partijen ook wel aangeduid als FRA33, zijn gestart in
januari 2023. De werkzaamheden aan het tweede project (FRA27) zijn gestart in april 2023. Alle werkzaamheden zijn afgerond.
2.2.
Partijen hebben via (onder meer) WhatsApp contact onderhouden.
In de periode tussen 23 oktober 2023 en 17 januari 2024 zijn onder meer de volgende berichten verzonden:
([gedaagde] aan [eiser] op 23 oktober 2023)
(…) Another thing that I’m working on, and on which I will get an answer this week: I’m in the process of financing my business, because MX will not pay any invoice until the inspection has been completed and approved. (…)
([gedaagde] aan [eiser] op 6 november 2023)
12:52: (…) I have had a lot of conversations with the MX management last week and also new meetings this week. They mostly concern the water damage at FRA33, which is still not entirely cleared and whereby the MX management has issued a personal warning to me that they will send us a letter concerning damages claimed by Mercury. And, in addition to that, that financially everything has been put on hold concerning FRA33! (…)
12:53 I have seen you email regarding the info for invoices. I have a couple of meetings this afternoon and I will prepare PO’s this evening or tomorrow morning at the latest.
([eiser] aan [gedaagde] op 27 december 2023)
(...) Please, can you send me a PO for November...and please, do you have a final settlement with MX with approximate payment dates.
(Antwoord van [gedaagde] aan [eiser])
(…) At the moment, I can be very brief: MX cancelled the meeting about the final sum from their side because they ‘supposedly did not have an official number from our side’. (…)
([gedaagde] aan [eiser] op 17 januari 2024)
(…) Then I go to MX office to talk about what is going on.
According to them we first need to handover all kinds of documents before they release any funds and they want to continue any discussions on extra works.
(…)
What is the status on all the documents of the guys that have worked on 33 and 27?
We need ID, Work Permits, A1 certs, guarantee of pay of min salary etc. Can you send me those? Or are you having trouble getting them?
([eiser] aan [gedaagde] in antwoord daarop)
We have no problems with the documentation, but it is very difficult for us to collect it for the period of a year ago… they sent all the documentation whenever the guys came to the construction site… no one could even enter the construction site without those documents… like you know, we also had subcontracting companies on the construction site… those companies don’t bother with our requests for these documents because I paid their invoices a long time ago, so they don’t really have a motive to deliver them to us… it would help if I knew exactly for which people we need the documentations…
2.3.
[eiser] heeft als productie 3 bij dagvaarding zes Purchase Orders overgelegd;
  • 23.0039 d.d. 30 september 2023 voor FRA33 ten bedrage van € 73.755,00
  • 23.0040 d.d. 30 september 2023 voor FRA27 ten bedrage van € 39.070,00
  • 23.0041 d.d. 31 oktober 2023 voor FRA33 ten bedrage van € 61.826,40
  • 23.0042 d.d. 31 oktober 2023 voor FRA27 ten bedrage van € 39.464,00
  • 23.0043 d.d. 1 november 2023 voor FRA33 ten bedrage van € 130.000,00
  • 23.0044 d.d. 1 november 2023 voor FRA27 ten bedrage van € 40.000.
2.4.
Als productie 6 bij dagvaarding heeft zij zes facturen overgelegd:
  • 23.0039 d.d. 19 oktober 2023 ten bedrage van € 73.755,00
  • 23.0040 d.d. 19 oktober 2023 ten bedrage van € 39.070,00
  • 23.0041 d.d. 7 november 2023 ten bedrage van € 61.826,40
  • 23.0042 d.d. 7 november 2023 ten bedrage van € 39.464,00
  • 23.0043 d.d. 19 december 2023 ten bedrage van € 64.428,00
  • 23.0044 d.d. 19 december 2023 ten bedrage van € 53.038,00.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] van het met factuurnummer 23.0039 in rekening gebrachte bedrag € 9.692,00 betaald en had zij eerder € 20,00 te veel betaald.
2.5.
[gedaagde] heeft de rest van de haar met voormelde facturen in rekening gebrachte bedragen, ondanks aanmaning, onbetaald gelaten.

3.Het geschil

In het incident
3.1.
[gedaagde] vordert, samengevat, dat [eiser], op straffe van verbeurte van dwangsommen, wordt veroordeeld om binnen 48 uur na bekendmaking van dit vonnis afschrift te verstrekken van de volgende bescheiden:
  • Btw-identificatienummer van [eiser] in Duitsland
  • Kopie van de registratie van de uitgezonden (in de conclusie nader geïdentificeerde) werknemers bij de Bundesfinanzdirektion West, Finanzkontrolle Schwarzarbeit
  • A1-verklaring van het betreffende thuisland van al deze uitgezonden werknemers
  • Bewijs van betaling van het minimumloon aan al deze werknemers
  • Verklaring van geen bezwaar en registratiebevestiging van SOKA-Bau of bewijs van vrijstelling hiervan.
Verder vordert zij dat [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van dit incident.
3.2.
Volgens [eiser] moet het gevorderde worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
In de hoofdzaak
3.3.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van € 321.889,40, te vermeerderen met rente en kosten. Verder vordert zij een verklaring voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen en dat zij verplicht is de daardoor geleden schade (in de vorm van de hiervoor vermelde hoofdsom plus rente) te vergoeden.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van
[eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak
Rechtsmacht
4.1.
[eiser] is gevestigd in Kroatië, [gedaagde] in Nederland.
Deze rechtbank is, naar niet in geschil is, bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.2.
Gelet op de ter zitting gedane rechtskeuze voor Nederlands recht (ex artikel 3 van Verordening (EU) 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) is dit recht op de vordering van toepassing.
Opschorting?
4.3.
Volgens [gedaagde] mocht zij haar betalingsverplichting opschorten wegens het op de facturen ontbreken van (onder meer) een concrete urenverantwoording per medewerker. De interne urenadministratie waarnaar [eiser] in de dagvaarding verwijst, is door haar niet ontvangen of gecontroleerd, aldus [gedaagde] in punt 8 van haar conclusie van antwoord. Deze stelling bevreemdt. Even eerder, in punt 7 van haar conclusie van antwoord, heeft zij immers opgenomen:
Voor project FRA33: de urenregistratie diende te worden aangeleverd door de site supervisor van [gedaagde]. Deze heeft dat inderdaad gedaan, (...).
(...)
Voor project FRA27: de urenregistratie diende te worden aangeleverd door de site supervisor van [eiser]. (...) De (...) geregistreerde uren zijn doorgegeven aan de site supervisor van FRA33 en zijn daar zonder enige controle of verificatie verwerkt. (...)
4.4.
Verder wordt als volgt overwogen.
Uit de stellingen van partijen, in samenhang bezien met de door hen overgelegde stukken, kan worden opgemaakt dat aan het begin van elke maand een pro forma Purchase Order werd opgemaakt, met een “estimated amount” voor “labour on site”. Vervolgens stuurde [eiser] aan/na het eind van die maand informatie (in de vorm van een urenoverzicht met de in die maand ingezette werknemers, hun functie en het door hen gewerkte aantal uren), waarna [gedaagde], na goedkeuring (“verification”) een definitieve Purchase Order stuurde, op grond waarvan [eiser] factureerde aan [gedaagde].
Als voorbeeld (zie productie 13 [eiser]):
de Purchase Order met nummer 23.0041 d.d. 1 oktober 2023 vermeldt een bedrag van
€ 130.000,00 voor “Labour on site”, met de volgende mededeling:
This is an estimated amount. Correct amount to be determined at the last day of the month.
Op 6 november 2023 heeft [eiser], met het urenoverzicht als bijlage, aan [gedaagde] gemaild:
Information for invoices 10/23 is attached to the email. I would like your verification and the final amount of the PO and invoice.
Een (handgeschreven) bijlage vermeldt als totaalbedrag voor alle werknemers € 68.696,00 (gebaseerd op 240 uren voor “site supervisor”, 967 uren voor “pipe fitter” en 729 uren voor “pipe fitter-helper”), waarop een bedrag van € 6.869,60 (“discount” van 10%) in mindering is gebracht, resulterend in een bedrag van € 61.826,40. In het bijgevoegde urenoverzicht is per kalenderdag vermeld of en zo ja, door wie (naam medewerker en functie) is gewerkt, met het aantal gewerkte uren.
Op 7 november 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] gemaild (productie 14 [eiser]):
Please find attached the official PO’s for FRA27 and FRA33 for the month October.
De bijgevoegde Purchase Order met nummer 23.0041 d.d. 31 oktober 2023 vermeldt een bedrag van € 61.826,40.
Waarom, in weerwil van deze gang van zaken, [gedaagde] bevoegd zou zijn tot opschorting wegens het “ontbreken van een concrete urenverantwoording per medewerker” valt niet in te zien.
4.5.
Volgens [gedaagde] mocht zij haar betalingsverplichting ook opschorten “gelet op het structureel ontbreken van essentiële documenten die [eiser] op grond van wet- en regelgeving en de gemaakte afspraken had moeten aanleveren” (zie punt 30 van haar conclusie van antwoord). Ook dit betoog faalt, gelet op het navolgende.
4.6.
Een contractuele gehoudenheid voor [eiser] om [gedaagde] te voorzien van de door haar genoemde documenten (A1-verklaringen, ID-bewijzen, werkvergunningen en verklaringen inzake betaling van het minimumloon, zie punt 31 van de conclusie van antwoord) is gesteld noch gebleken.
Verder is niet komen vast te staan dat door het ontbreken van deze documenten [gedaagde] “feitelijk werd belemmerd in de verwerking en goedkeuring van de door [eiser] ingediende facturen” (eveneens punt 31 van haar conclusie van antwoord). Ondanks het (beweerdelijk) al sinds de start van beide projecten – respectievelijk januari en april 2023 – ontbreken van diverse documenten heeft [gedaagde] zich tot oktober 2023 geenszins belemmerd gevoeld om de in rekening gebrachte bedragen te voldoen.
4.7.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar beroep op opschorting ook nog gesteld dat [eiser] te veel uren in rekening heeft gebracht (“excessief declareren”, in de woorden van [gedaagde]) en dat zij in afwachting van de verantwoording c.q. de vaststelling van het daadwerkelijk gewerkte aantal uren daarvan niet hoeft te betalen.
Deze afwijking in uren heeft zij geconstateerd door de (eind december 2023 door haar ontvangen) gegevens van het GPLog-systeem van FRA33 te vergelijken met de door
[eiser] in rekening gebrachte uren, aldus [gedaagde]. Zij heeft naar eigen zeggen voor de maanden oktober en november 2023 van drie medewerkers van [eiser] ([naam 1], [naam 2] en [naam 3]) het aantal dagen vastgesteld waarop hun aanwezigheid op de projectlocatie is geregistreerd. Vervolgens is per dag het aantal geregistreerde uren berekend op basis van de tijdstippen van binnenkomst en vertrek, waarna de “gemiddelde dagelijkse aanwezigheid is vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop de betreffende medewerker aanwezig was”.
4.8.
De rechtbank merkt naar aanleiding van voormeld onderzoek van [gedaagde] allereerst op dat in de overgelegde GPLog-uitdraai in de maanden oktober en november 2023 geen medewerkers met de namen [naam 2] en [naam 3] voorkomen. Aan haar analyse kan (alleen daarom al) niet de door haar gewenste waarde worden gehecht.
4.9.
Verder wordt als volgt overwogen.
[gedaagde] is voor [naam 1] uitgegaan van een aantal “aanwezige dagen” (36) en heeft dit aantal vervolgens vermenigvuldigd met 10 (“want 10 uur per dag overeengekomen”) om te komen tot het (volgens haar) voor hem in rekening gebrachte aantal uren (360).
Dit aantal heeft zij vergeleken met de uitkomst van de som “gemiddeld aantal gewerkte uren per dag” × “aantal dagen aanwezig”; 8,2 × 36 = 295,2. [eiser] zou in het geval van [naam 1] dus (360 - 295,2 =) 64,8 uren te veel in rekening hebben gebracht.
Een en ander overtuigt niet. Allereerst is niet duidelijk hoe [gedaagde] is gekomen tot een gemiddelde dagelijkse aanwezigheid van 8,2 uren; zij zwijgt over de door haar gehanteerde formule en de gebruikte gegevens. Ook is niet duidelijk waarom zij het nodig achtte om tot dit gemiddelde te komen. Zij beschikte immers, met de uitdraai van het GPLog-systeem, over het daadwerkelijk geregistreerde aantal uren per medewerker per gewerkte dag. Verder valt niet in te zien waarom zij van een door haar berekend (36 × 10 = 360) aantal gefactureerde uren uitgaat en niet van het aantal uren dat blijkt uit het door [eiser] aangeleverde urenoverzicht. Daarbij wordt opgemerkt dat [gedaagde] bij haar berekening is uitgegaan van werkdagen van standaard 10 uur, terwijl op zaterdagen werkdagen van 7 uur waren afgesproken en uit de door [eiser] overgelegde urenoverzichten blijkt dat geregeld ook werkdagen van 14 uur werden genoteerd.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] “excessief heeft gedeclareerd”.
I
n het incident en in de hoofdzaak
4.10.
De volgende vraag is of [gedaagde] haar betalingsverplichting mag opschorten totdat [eiser] heeft voldaan aan de in het incident gevorderde afgifte van stukken. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.11.
Allereerst wordt opgemerkt dat [gedaagde]
in de hoofdzaakheeft gesteld dat zij “zonder deugdelijke A1-verklaringen, ID-bewijzen, werkvergunningen en verklaringen inzake betaling van het minimumloon” (punt 31 conclusie van antwoord) aanzienlijke juridische en financiële risico’s loopt jegens derden, zoals de opdrachtgever en de Duitse autoriteiten. Een nadere onderbouwing van deze risico’s (en hoe deze te voorkomen, althans te minimaliseren, met de hiervoor genoemde documenten) heeft zij niet gegeven.
In het incidentheeft zij niet alleen afschrift gevorderd van de hiervoor bedoelde A1-verklaringen en verklaringen (c.q. bewijzen) van betaling van het minimumloon aan de ingezette werknemers, maar ook van het btw-identificatienummer van [eiser] in Duitsland, een kopie van de registratie van diverse werknemers bij de “Bundesfinanzdirektion West, Finanzkontrolle Schwarzarbeit” en een verklaring van geen bezwaar en registratiebevestiging van SOKA-Bau of bewijs van vrijstelling hiervan. Afschriften van ID-bewijzen en werkvergunningen heeft zij in het incident niet opgevraagd.
In het incident
4.12.
Omdat de zaak al aanhangig was op het moment van het inwerkingtreden van het nieuwe bewijsrecht, blijft in de procedure bij de rechtbank het oude recht van toepassing [1] . Voor de vordering van [gedaagde] geldt dus artikel 843a (oud) Rv. Op grond van dit artikel moet de rechtbank beoordelen of [gedaagde] een rechtmatig belang heeft, of de verzochte bescheiden voldoende bepaald zijn, of zij betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [gedaagde] partij is en of de verzochte bescheiden ter beschikking staan van [eiser] of onder haar berusten.
Rechtmatig belang in verband met te verbeuren boetes?
4.13.
[gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat:
  • De buiten Duitsland gevestigde
  • De
  • Een buiten Duitsland gevestigde
4.14.
Vervolgens heeft zij gesteld dat, mocht [eiser] niet aan haar wettelijke verplichtingen hebben voldaan, haar ([eiser]) boetes kunnen worden opgelegd. Dit boeterisico bestaat volgens haar niet alleen voor [eiser] als werkgever, maar ook voor haar als opdrachtgever, waarbij zij heeft verwezen naar artikel 404 lid 1 SGB III (Drittes Buch Socialgesetzbuch), bij overtreding waarvan boetes kunnen worden opgelegd tot
€ 500.000,00 per overtreding ( artikel 404 lid 3 SGB III). Volgens [gedaagde] moet zij, om haar eigen risico’s op boetes te minimaliseren, kunnen aantonen dat zij voormelde stukken bij [eiser] heeft opgevraagd en dat zij daarop heeft mogen vertrouwen.
4.15.
In § 404 (1) van het Sozialgesetzbuch (SGB) Drittes Buch (III) staat:
Ordnungswidrig handelt, wer als Unternehmerin oder Unternehmer Dienst- oder Werkleistungen in erheblichem Umfang ausführen lässt, indem sie oder er eine andere Unternehmerin oder einen anderen Unternehmer beauftragt, von dem sie oder er weiß oder fahrlässig nicht weiß, dass diese oder dieser zür Erfüllung dieses Auftrags
entgegen § 284 Absatz 1 oder § 4a Absatz 5 Satz 1 des Aufenthaltgesetzes eine Ausländerin oder einen Ausländer beschäftigt oder
eine Nachunternehmerin oder einen Nachunternehmer einsetzt oder es zulässt, dass eine Nachunternehmerin oder ein Nachunternehmer tätig wird, die oder der entgegen § 284 Absatz 1 oder § 4a Absatz 5 Satz 1 des Aufenthaltgesetzes eine Ausländerin oder einen Ausländer beschäftigt.
In §artikel 404 (3) staat:
Die Ordnungswidrigkeit kann in den Fällen der Absätze 1 (...) mit einer Geldbuße bis zu fünfhunderttausend Euro, (...) geahndet werden.
4.16.
Dit artikel ziet (dus) op een verbod “Ausländer zu beschäftigen” in strijd met “§ 284 Absatz 1 oder § 4a Absatz 5 Satz 1 des Aufenthaltgesetzes”.
In § 284 (1) staat:
Soweit nach Maßgabe des Beitrittsvertrages eines Mitgliedstaates zur Europäischen Union abweichende Regelungen als Übergangsregelungen von der Arbeitnehmerfreizügigkeit anzuwenden sind, dürfen Staatsangehörige dieses Mitgliedstaates und ihre freizügigkeitsberechtigten Familienangehörigen eine Beschäftigung nur mit Genehmigung der Bundesagentur ausüben sowie von Arbeitgebern nur beschäftigt werden, wenn sie eine solche Genehmigung besitzen.
In §4a (5) staat onder meer:
Ein Ausländer darf nur beschäftigt oder mit anderen entgeltlichen Dienst- oder Werkleistungen beauftragt werden, wenn er einen Aufenthaltstitel besitzt und kein diesbezügliches Verbot oder keine diesbezügliche Beschränkung besteht. Ein Ausländer, der keinen Aufenthaltstitel besitzt, darf nur unter den Voraussetzungen des Absatzes 4 beschäftigt werden. Wer im Bundesgebiet einen Ausländer beschäftigt, muss
1.
prüfen, ob die Voraussetzungen nach Satz 1 oder Satz 2 vorliegen,
(...).
Over de hiervoor onder 4.13 genoemde verplichtingen (en de in verband met de niet-nakoming daarvan aan de werkgever (en mogelijke derden (aannemer, inlener) op te leggen sancties) gaat het niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde], wat er verder ook zij van door haar te lopen risico’s in verband met het (op basis van een overeenkomst van onderaanneming of van inlening) gebruik maken van buitenlandse werkkrachten, in deze procedure niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door haar genoemde stukken.
Rechtmatig belang in verband met eisen van Minimax GmbH (MX)?
4.17.
Volgens [gedaagde] heeft zij ook belang bij afgifte van de gevraagde stukken omdat MX zonder deze stukken niet betaalt. Dit betoog faalt.
Het had op haar weg gelegen om deze stelling, als door [eiser] betwist, nader te onderbouwen, hetgeen zij onvoldoende heeft gedaan. Hoewel uit de door [gedaagde] (pas) tijdens de mondelinge behandeling getoonde mail (van MX aan haar) kan worden opgemaakt dat MX niet van zins is het “eindbedrag” te betalen totdat bepaalde documenten zijn overgelegd, kan uit dit bericht niet worden opgemaakt op welk bedrag en op welke documenten wordt gedoeld.
4.18.
De conclusie is dan ook dat de vordering ex artikel 843a Rv wordt afgewezen.
In de hoofdzaak
4.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is er geen aanleiding om het beroep van [gedaagde] op opschorting in afwachting van de in het incident gevorderde (afgifte van) stukken toe te wijzen. De door [eiser] gevorderde hoofdsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 321.869,40 (de in het petitum gevorderde hoofdsom minus het onder 2.4 vermelde bedrag van € 20,00), te vermeerderen met de (niet afzonderlijk betwiste) wettelijke handelsrente.
De proceskosten
In de hoofdzaak en in het incident
4.20.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] in het incident worden begroot op
€ 921,00 aan salaris advocaat.
De proceskosten in de hoofdzaak worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.359,72
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 321.869,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
In het incident en in de hoofdzaak
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 13.280,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Artikel XIIA Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht