3.3Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 september 2023 omstreeks 21:36 uur vindt op de Europalaan (N740) in Delden, in de bocht gelegen vlak na de Sint Annabrug, een eenzijdig verkeersongeval plaats met een Porsche. De bestuurder van de Porsche is verdachte. Zijn buurman ( [slachtoffer 1] ) zit als bijrijder naast hem en loopt ten gevolge van het ongeval letsel op.
Verdachte en [slachtoffer 1] kwamen samen terug van het feest ‘ [feest] ’ in [plaats] en reden over de Bentelosestraat en de daaropvolgende Europalaan in de richting van Delden. De weg bestaat uit een rijbaan met één rijstrook per rijrichting. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van tachtig kilometer per uur. Verdachte rijdt vaker op deze weg en is ter plaatse goed bekend.
Aan de hand van camerabeelden is onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee verdachte op de Bentelosestraat en de Europalaan reed. Hieruit blijkt dat verdachte gedurende een traject van minstens 2500 meter de toegestane maximumsnelheid fors heeft overschreden. Ter hoogte van de Bentelosestraat [nummer 1] (het [bedrijf 1] ), gelegen op 2500 meter voor de plaats van het ongeval, heeft verdachte gereden met een gemiddeld indicatieve snelheid van 160 kilometer per uur. Ter hoogte van de Bentelosestraat [nummer 2] ( [bedrijf 2] ), gelegen op 1200 meter voor de plaats van het ongeval, heeft verdachte gereden met een snelheid gelegen tussen de 205 en 308 kilometer per uur. Ter hoogte van het tankstation heeft verdachte vervolgens – met een snelheid van aldus minimaal 205 kilometer per uur – een touringcar ingehaald. Op ruim honderd meter voor de plaats van het ongeval, reed verdachte met een gemiddeld indicatieve snelheid gelegen tussen de 142 en 162 kilometer per uur. In de bocht gelegen vlak na de Sint Annabrug is verdachte vervolgens, als gevolg van het met een te hoge snelheid nemen van de bocht, de controle over de Porsche verloren. De auto is over de gehele rijbaan geslipt, de lucht in gelanceerd en vervolgens met hoge snelheid meerdere keren om zijn eigen as gedraaid. De Porsche is uiteindelijk, vanuit zijn rijrichting bezien, rechts van de rijbaan en het daar gelegen fietspad tegen een boom tot stilstand gekomen. Ten tijde van het ongeval waren er meerdere fietsers aanwezig op de vrijliggende fietspaden die zich ter hoogte van de Sint Annabrug aan weerskanten van de rijbaan bevinden. Voorafgaand aan het ongeval, op 375 meter voor de brug, is verdachte twee waarschuwingsborden gepasseerd die waarschuwden voor opspattend grind (J25) en slipgevaar (J20). Deze stonden aan weerskanten van de rijbaan.
Op 17 september 2023 om 00:05 uur, ongeveer tweeënhalf uur na het ongeval, is bloed bij verdachte afgenomen. Hieruit bleek dat verdachte op dat moment 0,48 milligram per milliliter bloed aan alcohol (ethanol) in zijn bloed had.
Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer 1] een incomplete hoge dwarslaesie opgelopen. Uit medische stukken blijkt dat sprake is van verlamming, sensibiliteitsstoornissen, verminderde coördinatie van armen, handen, benen en voeten en mictie- en defecatiestoornissen. Hierdoor is [slachtoffer 1] in het dagelijks leven nagenoeg volledig afhankelijk geworden van de zorg van anderen en van hulpmiddelen zoals een rolstoel en een tillift. De verwachting is dat hier in de toekomst blijvend sprake van zal zijn.
Schuld in de zin van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW1994
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994. Een enkel moment van onoplettendheid, is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder de feiten en omstandigheden, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW1994. Verdachte heeft over een langere afstand, op een rijbaan met slechts één rijstrook per rijrichting, met snelheden gereden van meer dan de dubbele toegestane maximumsnelheid. Verdachte is bij vertrek bij het feest in Bentelo volgens diverse getuigen hard weggereden en heeft dit rijgedrag op de nabij gelegen Bentelosestraat voortgezet. Getuigen hebben verklaard dat het op de Bentelosestraat direct ‘vol gas ging’, en dat ze dachten dat de Porsche eruit zou vliegen bij de verderop gelegen slinger. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien op de snelheidsmeter van de auto dat verdachte op een bepaald moment ongeveer 240 kilometer per uur reed. Op de Bentelosestraat heeft verdachte op enig moment met een forse snelheid een touringcar ingehaald. De chauffeur van deze touringcar heeft verklaard dat hij het gevoel had dat hij werd ingehaald door [naam 3] , zo hard reed de Porsche. Getuige [getuige 1] die stond te tanken bij het tankstation beschreef dat het klonk als een accelererende raceauto.
Verdachte was naar eigen zeggen goed bekend met de verkeerssituatie en het wegverloop van de Bentelosestraat/Europalaan en heeft ter plaatse gereden met veel hogere snelheden dan ter plaatse toegestaan en verantwoord zijn. Als gevolg daarvan heeft het ongeval kunnen plaatsvinden. Door het met een veel te hoge snelheid nemen van de bocht na de Sint Annabrug, heeft verdachte zijn auto niet onder controle kunnen houden waardoor de auto in een slip is geraakt en uiteindelijk – na meerdere keren over de kop te zijn gegaan – rechts naast de rijbaan tegen een boom tot stilstand is gekomen. Tijdens het slippen is verdachte met zijn auto over het rechts gelegen fietspad gegaan. Op dit fietspad, alsook het fietspad aan de andere zijde van de rijbaan, fietsten ten tijde van het ongeval een of meerdere personen die ook betrokken hadden kunnen raken.
De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat verdachte op het moment van het veroorzaken van het ongeval verkeerde in de toestand zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW1994. Bij verdachte is tweeëneenhalf uur na het ongeval bloed afgenomen. Hij had blijkens het bloedonderzoek op dat moment een alcoholpromillage van 0,48 milligram alcohol per milliliter bloed in zijn bloed, hetgeen maar net onder de geldende grenswaarde van 0,50 milligram ligt. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol na verloop van tijd wordt afgebroken door het lichaam. Daarmee kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het ongeval een alcoholpromillage van meer dan 0,48 milligram in zijn bloed moet hebben gehad, wat neerkomt op een (strafbaar) promillage boven de grenswaarde van 0,50 milligram. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid kan verminderen, desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting verklaard daarvan ook op de hoogte te zijn.
Een bewezenverklaring van artikel 6 WVW1994 vereist een dubbel causaal verband. Naast het reeds besproken causale verband tussen de verweten gedraging van verdachte en het ongeval dient er ook een causaal verband te bestaan tussen het ongeval en het letsel van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan zonder meer sprake.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat beide inzittenden van de Porsche ten tijde van het ongeval geen veiligheidsgordel droegen. De rechtbank stelt zich nu de vraag of het letsel van [slachtoffer 1] redelijkerwijs aan verdachte valt toe te rekenen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Doordat verdachte de auto niet onder controle had, raakte de auto van de weg en belandde tegen een boom. De omstandigheid dat het ongeval mogelijk minder schadelijke gevolgen voor [slachtoffer 1] zou kunnen hebben gehad als hij een autogordel had gedragen, doet niet af aan het feit dat het letsel een gevolg is van het door verdachte veroorzaakte ongeval (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AD5285). De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de schuld is aan te merken als roekeloosheid. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW1994 in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW1994, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW1994 kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Artikel 5a WVW1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Voor de vaststelling of daarvan sprake is moet gekeken worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
a. De verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte over een langer traject (tussen Bentelo-Delden), voorafgaand en ten tijde van het ongeval, de maximaal toegestane snelheid zeer fors heeft overschreden. Daarnaast heeft verdachte met een fors hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan een autobus gevaarlijk ingehaald en verkeerde hij in de toestand zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid WVW1994. Verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a, eerste lid onder b en g en tweede lid WVW1994.
b. In ernstige mate
Er is sprake van het schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, namelijk: een langdurige snelheidsovertreding van meer dan twee keer de toegestane maximumsnelheid, gevaarlijk inhalen en rijden onder invloed van alcohol. Het gaat hier om drie van de in artikel 5a WVW1994 genoemde gedragingen. Met deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
c. Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW1994 moet het opzet van de verdachte zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Indien vast komt te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en verdachte dus onaanvaardbare risico’s heeft genomen, levert dit gedrag per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op.
De rechtbank is van oordeel dat de forse overschrijding van de maximum toegestane snelheid, het gevaarlijke inhaalgedrag en het rijden onder invloed van alcohol, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d. Gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank acht het in zijn algemeenheid voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] ernstig letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat door het verkeersgedrag van verdachte gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of zelfs voor het leven van anderen.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW1994. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
[slachtoffer 1] heeft ten gevolge van het ongeluk een incomplete hoge dwarslaesie opgelopen en kampt tot op heden met verlamming, sensibiliteitsstoornissen, verminderde coördinatie van zijn armen, handen, benen en voeten en mictie- en defecatiestoornissen. [slachtoffer 1] heeft op de intensive care gelegen en is daarna opgenomen geweest op de [locatie] waar hij een intensief, klinisch revalidatieprogramma heeft gevolgd. De verwachting is dat in de toekomst sprake zal blijven van forse lichamelijke beperkingen en rolstoelafhankelijkheid. Hierdoor is [slachtoffer 1] nagenoeg volledig afhankelijk geraakt van de hulp van anderen. Gezien het blijvende ernstige letsel en de verdere fysieke en maatschappelijke gevolgen voor [slachtoffer 1] , stelt de rechtbank vast dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.