ECLI:NL:RBOVE:2025:5149

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
11655714 \ CV EXPL 25-676
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaand saldo en bijkomende kosten in een zakelijke overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V. (ICS) en een gedaagde partij. ICS vorderde betaling van een openstaand saldo van € 677,16, bestaande uit een hoofdsom van € 548,95, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had een zakelijke creditcard van ICS in gebruik, maar betwistte de bijkomende kosten en stelde dat zij niet op de hoogte was van de betalingsachterstand omdat herinneringen naar een oud adres waren gestuurd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had voldaan aan haar verplichting om een adreswijziging door te geven en dat zij voldoende op de hoogte had kunnen zijn van de openstaande bedragen door de maandelijkse rekeningafschriften. De kantonrechter heeft de vordering van ICS toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De kantonrechter merkte op dat de gedaagde zich voor een betalingsregeling tot ICS moest wenden, aangezien hij niet bevoegd was om een regeling op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11655714 \ CV EXPL 25-676
Vonnis van 5 augustus 2025
in de zaak van
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
te Diemen,
eisende partij,
hierna te noemen: ICS,
gemachtigde: Jongejan & Wisseborn,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 april 2025,
- de conclusie van antwoord van 6 mei 2025,
- de conclusie van repliek van 10 juni 2025,
- de conclusie van dupliek van 8 juli 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

Wat wil ICS?

2.1.
ICS heeft bij dagvaarding betaling gevorderd van [gedaagde] van een bedrag van
€ 677,16 (bestaande uit € 548,95 aan hoofdsom, € 28,58 aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 8 april 2025 en € 99,63 aan buitengerechtelijke incassokosten (incl. BTW)). Daarnaast vordert ICS betaling van de wettelijke handelsrente over de openstaande achterstand. Omdat betaling, ondanks aanmaning, uitbleef, is ICS deze procedure gestart en vraagt zij tevens [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
ICS legt daartoe, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Door ICS is aan [gedaagde] een zakelijke creditcard in bruikleen verstrekt, waarmee [gedaagde] in staat is gesteld opnames en/of bestellingen te doen. De door [gedaagde] met de creditcard gedane bestedingen worden door ICS weergegeven op een rekeningafschrift en deze worden maandelijks aan [gedaagde] verstrekt. Verder heeft ICS naar voren gebracht dat het volledig openstaande saldo binnen veertien dagen (bij automatische incasso) of eenentwintig dagen (bij handmatige betaling) ná de datum van het rekeningafschrift ineens dient te worden terugbetaald aan ICS. [gedaagde] heeft het opeisbare saldo van € 548,95 niet (op tijd) betaald en moet daarom ook de bijkomende kosten betalen.
Wat vindt [gedaagde]?
2.2.
[gedaagde] heeft, samengevat, naar voren gebracht dat zij het openstaande saldo wil betalen, maar [gedaagde] is het niet eens met de bijkomende kosten. Volgens [gedaagde] was zij niet op de hoogte van de achterstand, omdat zij geen herinneringen heeft ontvangen totdat zij de dagvaarding ontving. De herinnering die bij de dagvaarding is overgelegd is naar haar oude adres gestuurd. [gedaagde] heeft geen adreswijziging doorgegeven aan ICS, maar zij vindt dat de deurwaarder haar correcte adres uit het GBA had moeten halen, aldus [gedaagde].

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter overweegt dat niet in geschil is dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten waar de algemene voorwaarden van ICS op van toepassing zijn. Door ICS is aangevoerd, en dit is door [gedaagde] niet weersproken, dat sprake is van een zakelijke overeenkomst.
De hoofdsom
3.2.
Aangezien [gedaagde] erkent het openstaande saldo te moeten betalen, maar dat nog niet heeft gedaan, zal de kantonrechter de hoofdsom van € 548,95 toewijzen.
3.3.
De kern van het verweer van [gedaagde] ziet op de door ICS gevorderde wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.4.
In reactie op het verweer van [gedaagde] op de bijkomende kosten heeft ICS naar voren gebracht dat zij in haar voorwaarden (artikel 4.6) heeft opgenomen dat [gedaagde] zelf een adreswijziging dient door te geven aan ICS en dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Het niet ontvangen van herinneringen is te wijten aan de nalatigheid van [gedaagde] zelf, aldus ICS. Daarnaast heeft ICS [gedaagde] ook gebeld op haar mobiele nummer en is [gedaagde] ook aangeschreven op haar e-mailadres. Tot slot is bij het bekend worden van het nieuwe adres van [gedaagde] nogmaals een aanmaning naar haar gestuurd en ook hier heeft [gedaagde] niet op gereageerd, aldus ICS. Volgens ICS heeft [gedaagde] dan ook voldoende kansen gehad omdat de achterstand te betalen.
3.5.
[gedaagde] heeft hierop nog naar voren gebracht dat zij na ontvangst van de dagvaarding wel een aanmaning heeft ontvangen, maar omdat [gedaagde] de dagvaarding al had ontvangen, heeft zij hierop niet meer gereageerd. Verder heeft [gedaagde] betwist dat zij is gebeld door ICS of e-mailberichten over de achterstand heeft ontvangen.
3.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij de maandelijkse overzichten van ICS waarop het openstaande saldo staat, heeft ontvangen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] wist althans had kunnen / moeten weten dat er nog een openstaand saldo was en zij dit nog moest betalen. Te meer ook omdat [gedaagde] zelf de creditcard heeft gebruikt. Dat [gedaagde] zegt geen herinnering(en) te hebben ontvangen van het openstaande saldo is volgens de kantonrechter aan het handelen van [gedaagde] zelf te wijten, nu zij geen adreswijziging heeft doorgegeven terwijl dit volgens de algemene voorwaarden wel haar verplichting was. Het is niet ICS of de deurwaarder die daarvoor verantwoordelijk is. Daar komt nog bij dat de deurwaarder op 7 april 2025 wel een herinnering heeft gestuurd naar het huidige adres, waarvan [gedaagde] zegt deze pas te hebben ontvangen nadat de dagvaarding (van 14 april 2025) in de brievenbus lag. Ondanks de aanmaning en de dagvaarding liet [gedaagde] het na contact op te nemen met de deurwaarder en/of (deel)betalingen te verrichten, terwijl dit wel op haar weg lag. Ten slotte weegt de kantonrechter mee dat er ook herinneringen per e-mail zijn gestuurd, waarvan goed denkbaar is dat deze in de spam e-mailbox van [gedaagde] terecht zijn gekomen en waarvan zij heeft gezegd deze niet te hebben gecontroleerd. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, slaagt het verweer van [gedaagde] tegen de bijkomende kosten niet.
Wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
ICS heeft de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW gevorderd. Vaststaat dat [gedaagde] het openstaande saldo niet op tijd heeft betaald, zodat zij de wettelijke handelsrente eveneens verschuldigd is. Dat betekent dat de kantonrechter de wettelijke handelsrente zal toewijzen.
3.8.
Verder vordert ICS een bedrag van € 99,63 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Tussen partijen is sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in de wet. Artikel 6:96 lid 4 BW bepaalt dat de buitengerechtelijke kosten zonder aanmaning verschuldigd zijn vanaf de dag volgende op de dag waarop de overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Omdat de betaaltermijn reeds geruime tijd was verstreken, zijn de buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor Incassokosten bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
3.9.
Omdat betaling uitbleef, is de kantonrechter van oordeel dat ICS in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De informatiekosten worden (gedeeltelijk) afgewezen, nu de vordering op dit punt niet in overeenstemming is met de landelijk gehanteerde kosten op basis van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, hetzij van het Reglement Digitaal Beslagregister voor Gerechtsdeurwaarders.
De kosten aan de zijde van ICS worden begroot op:
- dagvaarding € 149,71
- griffierecht € 340,00
- salaris gemachtigde € 270,00 (2 punten x tarief € 135,00)
- nakosten
€ 67,50Totaal € 827,21.
Betalingsregeling
3.10.
Ten slotte merkt de kantonrechter nog het volgende op. [gedaagde] vraagt om een betalingsregeling. De kantonrechter komt niet de bevoegdheid toe een regeling op te leggen. Voor het treffen van een betalingsregeling moet [gedaagde] zich wenden tot (de gemachtigde van) ICS. Opgemerkt wordt dat (de gemachtigde van) ICS niet verplicht kan worden met [gedaagde] een betalingsregeling te treffen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ICS te betalen een bedrag van € 677,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 548,95, met ingang van 9 april 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 827,21, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025. (ak)