ECLI:NL:RBOVE:2025:5200

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
ak_24_4002_V
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 14 augustus 2025, wordt het verzet van de opposant behandeld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank op 8 mei 2025. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de opposant het verschuldigde griffierecht van € 187,- niet tijdig had betaald. De opposant was niet aanwezig op de zitting van 29 juli 2025, waar het verzet werd behandeld, en ook de verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand, was niet vertegenwoordigd.

De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren terecht was. De rechtbank concludeert dat de opposant in verzuim is geweest door het griffierecht niet op tijd te betalen. De rechtbank wijst erop dat de opposant meerdere keren is gewezen op de betalingsverplichting en dat hij niet heeft aangetoond dat hij het griffierecht niet kon betalen. De rechtbank stelt vast dat de opposant in andere zaken wel het griffierecht heeft betaald, wat zijn stelling dat hij slechts € 51,- verschuldigd zou zijn, ondermijnt.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4002 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], uit [woonplaats], opposant [1] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2025 in het geding tussen
opposant
en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder.

Inleiding

1.1
Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2025. In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposant met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
De rechtbank heeft het verzet op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Opposant was niet bij zitting aanwezig en ook namens verweerder is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 8 mei 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van opposant
3.1
In november en december 2023 heeft opposant bij verweerder meerdere verzoeken ingediend tot handhaving en nakoming van toevoegingen die aan hem zijn verleend op grond van artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Per brief van 14 december 2023 heeft verweerder hierop gereageerd en aangegeven dat hij geen bemoeienis heeft met de wijze waarop een zaak wordt behandeld en welke werkzaamheden een advocaat daarin moet verrichten. Ook heeft verweerder opposant in de brief van 14 december 2023 verwezen naar de website van de Nederlandse Orde van Advocaten.
3.2
Opposant heeft bezwaar gemaakt tegen verweerders brief van 14 december 2023. Bij besluit van 25 juni 2024 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is de brief van 14 december 2023 namelijk niet gericht op rechtsgevolg. Die brief is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en daartegen kan om die reden geen bezwaar worden gemaakt, aldus verweerder.
3.3
Tegen het besluit op bezwaar van 25 juni 2024 heeft opposant bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Oost-Brabant. Op 11 november 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep ter behandeling naar deze rechtbank doorgestuurd.
De uitspraak van 8 mei 2025
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht, omdat opposant het verschuldigde griffierecht niet op tijd heeft betaald en voor dit verzuim geen verontschuldiging is gebleken.
Het verzet
5. Opposant voert in verzet aan dat deze rechtbank onbevoegd is van het beroep kennis te nemen en de behandeling van het beroep dient te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam of naar een andere rechtbank die bevoegd is. Daarnaast is hij van mening dat hij voor de behandeling van het beroep een griffierecht van € 51,- is verschuldigd en niet van € 187,-. Daarbij heeft opposant gemotiveerd gesteld dat hij op 20 november 2024 al € 51,- aan griffierecht heeft betaald.
Beoordeling van het verzet6.1 Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6.2
Zoals ook is vermeld in de uitspraak van 8 mei 2025, zijn in het beroep met zaaknummer ZWO 24/4002 aan opposant drie griffierechtbrieven gestuurd. Die brieven hebben als dagtekening 22 november 2024, 21 december 2024 en 20 februari 2025. De laatste twee griffierechtbrieven zijn per aangetekende post naar opposant gestuurd. In deze brieven is steeds vermeld dat het griffierecht € 187,- bedraagt en dat opposant dat binnen vier weken na de dagtekening van de desbetreffende brief moet betalen.
6.3
Verder heeft de rechtbank opposant, in reactie op zijn stelling dat deze rechtbank niet bevoegd is om het beroep te behandelen, per brief van 14 januari 2025 gewezen op artikel 8:7, tweede lid, van de Awb. Specifiek heeft de rechtbank opposant gewezen op de daarin opgenomen bepaling dat, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan dan genoemd in het eerste lid van dat artikel, bevoegd is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft.
6.4
Vaststaat dat opposant het in rekening gebrachte griffierecht van € 187,- niet - en dus ook niet tijdig - heeft betaald. Om aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep toe te komen had opposant dat wel moeten doen.
6.5
Verder stelt de rechtbank vast dat opposant niet of nauwelijks heeft gereageerd op de griffierechtbrieven van 22 november 2024, 21 december 2024 en 20 februari 2025. Alleen in het aanvullend beroepschrift van 20 december 2024 heeft opposant over het verschuldigde griffierecht zonder nadere uitleg gesteld dat voor zaken vanuit rechtsbijstand een griffierecht van € 51,- geldt. Hij heeft niet gesteld, laat staan aangetoond, dat hij het griffierecht van € 187,- niet kon betalen en het is de rechtbank ambtshalve bekend dat opposant in andere beroepszaken bij deze rechtbank wel € 187,- aan griffierecht heeft betaald. Ook heeft opposant bijvoorbeeld geen verzoek gedaan om vrijstelling van betaling van het griffierecht dat hem in deze zaak in rekening is gebracht.
6.6
De rechtbank ziet in wat opposant in verzet aanvoert dan ook geen aanleiding om de uitspraak van 8 mei 2025 onjuist te achten. Opposant is drie keer de gelegenheid gegeven om voor de behandeling van zijn beroep het griffierecht te betalen dat daarvoor volgens de rechtbank is verschuldigd. Omdat opposant dit niet (tijdig) heeft gedaan, heeft de rechtbank terecht afgezien van een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Bij die inhoudelijke beoordeling had opposant naar voren kunnen brengen dat en waarom volgens hem het griffierecht in dit geval niet € 187,- bedraagt, maar € 51,-. Om dat te kunnen doen, diende hij echter wel eerst het bedrag van € 187,- te betalen. Nu hij dat niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat het beroep terecht zonder zitting niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht van € 187,-. Dat opposant op 20 november 2024 € 51,- aan griffierecht heeft betaald in de zaak SHE 24/3837 (het zaaknummer dat het beroep van opposant bij de rechtbank Oost-Brabant had), maakt dit niet anders. Daarmee is in de zaak ZWO 24/4002 nog steeds niet tijdig het volledige bedrag van € 187,- voldaan.
6.7
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat zij van oordeel is dat het beroep niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in hoofdstuk II van de Wrb [3] en dat daarom de hoofdregel uit artikel 8:7, tweede lid, van de Awb van toepassing is. De rechtbank is daarom nog steeds van oordeel dat zij bevoegd was om uitspraak te doen op het beroep van opposant.

Conclusie en gevolgen

7. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 mei 2025 is gedaan. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 8, derde lid, van bijlage 2 van de Awb (de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak).