ECLI:NL:RBOVE:2025:5201

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
ak_24_3947
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar met betrekking tot rechtstoegankelijkheid en rechtsbijstandverlening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Justitie en Veiligheid op zijn bezwaar tegen een brief van 12 juli 2024. Eiser had eerder verzocht om hulp bij het verkrijgen van rechtstoegankelijkheid en fungerende rechtsbijstandverlening. De minister antwoordde echter dat hij niets voor eiser kon doen en dat toekomstige brieven over dit onderwerp niet meer beantwoord zouden worden. Eiser maakte bezwaar tegen deze brief en stelde de minister in gebreke wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 29 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de minister vertegenwoordigd was door mr. P.M. Timmer Arends.

De rechtbank oordeelde dat de minister geen besluit had genomen op het bezwaar van eiser, waardoor de beslistermijn was verstreken. Eiser had de minister schriftelijk in gebreke gesteld en meer dan twee weken gewacht voordat hij beroep instelde. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen niet tijdig beslissen was voldaan. De rechtbank verwierp het verweer van de minister dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de minister geen beslissing had genomen op het bezwaar van eiser. De rechtbank oordeelde dat de brief van de minister van 12 juli 2024 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit en verklaarde het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank gelastte de minister om het griffierecht aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, in aanwezigheid van griffier mr. P.J.H. Bijleveld, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

1.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar tegen verweerders brief van 12 juli 2024.
1.2
Verweerder heeft verweer gevoerd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Namens verweerder was mr. P.M. Timmer Arends bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
2.1
Bij brief van 4 juli 2024 heeft eiser verweerder gevraagd om, kort gezegd, hem te helpen bij het krijgen van ‘rechtstoegankelijkheid’. Eiser wil graag ‘fungerende rechtsbijstandverlening’ en hij vraagt verweerder om hem daarbij te helpen. Daarbij wijst hij onder meer op artikel 24, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand en op stukken van, aan of over het Hof van Discipline en verschillende dekens van ordes van advocaten.
2.2
Bij brief van 12 juli 2024 heeft verweerder op eisers brief van 4 juli 2024 geantwoord. Hierin schrijft verweerder:

Uw bovengenoemde brief inclusief bijlagen heb ik in goede orde ontvangen. Ik begrijp hieruit dat u terugkomt om een zaak die u eerder aan de orde stelde.
Bij eerdere brieven van 21 april 2023 en 15 juni 2023 hebt u reeds uitgebreid antwoord ontvangen. Aangezien ik niets voor u kan doen en de correspondentie tot een herhaling van zetten leidt, lijkt het mij niet langer zinvol dat u over deze zaak blijft schrijven. Toekomstige brieven over dit onderwerp zal ik dan ook voor kennisgeving aannemen en niet meer beantwoorden.’
2.3
Hiertegen heeft eiser per brief van 19 augustus 2024 bezwaar gemaakt.
2.4
Op 8 oktober 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Vervolgens heeft hij op 11 november 2024 het beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld. Eiser vraagt de rechtbank om verweerder op te dragen een beslissing op zijn bezwaar te nemen.
Beoordeling van het beroep
Het beroep niet tijdig beslissen
3.1
Artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
3.2
Verweerder heeft nog geen besluit genomen op het bezwaar van eiser. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn daarvoor is verstreken en dat eiser verweerder na het verlopen van de beslistermijn schriftelijk in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Daarna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser het beroep niet tijdig beslissen bij de rechtbank heeft ingediend. Aan de criteria uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voor het instellen van het beroep niet tijdig beslissen is dus voldaan.
3.3
In het verweerschrift van 23 januari 2025 heeft verweerder gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 17 december 2024 op het beroep van eiser met zaaknummer ZWO 24/2474. In het aanvullend stuk van 13 februari 2025 heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2023 op het beroep met zaaknummer ARN 23/1097. Onder verwijzing naar deze uitspraken heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het onderhavige beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat volgt de rechtbank niet. Zowel in de door verweerder genoemde uitspraak van 17 december 2024 als die van 24 november 2023 heeft de rechtbank een reactie van de betreffende verweerder op het ingediende bezwaar aangemerkt als een besluit op bezwaar. In zoverre verschillen die zaken van het onderhavige beroep, omdat verweerder in dit geval niet heeft gereageerd op het bezwaar van eiser en dus geen sprake is van een besluit op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder op eisers bezwaar van 19 augustus 2024 moeten reageren, door daarop een besluit te nemen. Dat het bezwaar is gericht tegen een brief die geen besluit in de zin van 1:3, eerste lid, van de Awb is, zoals verweerder heeft gesteld, maakt dat niet anders. In dat geval had het op de weg van verweerder gelegen om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5267).
3.4
Voor zover verweerder in het verweerschrift heeft aangevoerd dat eisers brief van 19 augustus 2024 geen bezwaar tegen de brief van 12 juli 2024 is, volgt de rechtbank dat ook niet. In die brief staat duidelijk en expliciet dat eiser bezwaar maakt tegen de ‘beslissing’ van 12 juli 2024.
3.5
Ter zitting heeft verweerder gewezen op de uitspraak van deze rechtbank in de zaak van eiser met procedurenummer ZWO 24/3989. In die zaak had eiser echter een beroep niet tijdig beslissen ingediend tegen het niet beslissen door verweerder op een verzoek van hem dat geen aanvraag was als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Omdat de reactie van de minister op dat verzoek geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kon opleveren, kwam de rechtbank in die zaak tot de conclusie dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep niet tijdig beslissen van eiser. In de onderhavige zaak zou de beslissing van verweerder op het bezwaar van eiser wel een besluit in de zin van de Awb hebben opgeleverd (namelijk een besluit op bezwaar, waartegen eiser beroep bij de bestuursrechter had kunnen instellen). De rechtbank is daarom wel bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige beroep niet tijdig beslissen.
3.6
Voor het aannemen van misbruik van recht in dit geval, zoals verweerder ter zitting heeft gevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tussenconclusie
4. Omdat verweerder nog geen beslissing heeft genomen op eisers bezwaar van
19 augustus 2024, is het beroep niet tijdig beslissen gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal de rechtbank daarom vernietigen.
Zelf in de zaak voorzien
5.1
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder niet op te dragen om een beslissing op bezwaar te nemen, maar zal in dit geval een andere voorziening treffen op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en zelf in de zaak voorzien. De reden daarvoor is dat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van de bezwaarprocedure.
5.2
Zoals de rechtbank in de door verweerder genoemde uitspraak van 17 december 2024 namelijk al oordeelde, zijn tuchtrechtelijke bevoegdheden van de dekens, de Raden van Discipline en van het Hof van Discipline gebaseerd op de Advocatenwet. Die wet laat verweerder geen ruimte om in individuele zaken tussenbeide te komen. In de zaak waarop de uitspraak van 17 december 2024 ziet was weliswaar de minister voor Rechtsbescherming de verweerder, maar wat in die zaak is geoordeeld over de bevoegdheid van die minister om te interveniëren in individuele zaken, geldt ook voor de minister van Justitie en Veiligheid. Gelet hierop, is de inhoud van verweerders brief van 12 juli 2024 niet gericht op het wel of niet gebruik maken van een wettelijke bevoegdheid, maar slechts een mededeling van feitelijke aard. Die brief bevat dan ook geen beslissing die is gericht op rechtsgevolg en is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het bezwaar moet daarom kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep niet tijdig beslissen is gegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6.2
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser tegen verweerders brief van 12 juli 2024;
  • verklaart het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.