Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de akte overlegging producties van 18 juni 2025 van de zijde van [gedaagde] ,
3.De verdere beoordeling
“Hij ( [eiser] , toevoeging rechtbank) geeft aan vanwege het gebrek aan vertrouwen bij [naam 3] te stoppen bij [naam 3] .”Maar uit deze mededeling volgt naar het oordeel van de rechtbank slechts dat [eiser] zal stoppen bij [gedaagde] en niet noodzakelijkerwijs dat [eiser] daar zelf ook mee heeft ingestemd. Integendeel. De zinsnede “
vanwege het gebrek aan vertrouwen bij [naam 3]” lijkt eerder te impliceren dat het stoppen op initiatief van [gedaagde] is geweest, dan andersom. De meest recente verklaring van [naam 2] biedt evenmin voldoende feitelijke aanknopingspunten voor het oordeel dat [eiser] heeft ingestemd met de beëindiging van zijn opdracht. Weliswaar blijk uit zijn tweede verklaring – die inhoudelijk grotendeels overeenstemt met zijn eerdere verklaring – dat [eiser] [naam 2] een hand heeft gegeven en hem heeft medegedeeld dat hij per direct zou stoppen, maar uit deze gedragingen en handelingen volgt volgens de rechtbank niet dat [eiser] ook daadwerkelijk met de beëindiging heeft ingestemd. Ook als [eiser] het niet eens was met de beëindiging, zou hij zijn collega immers nog de hand kunnen schudden en hem kunnen mededelen dat hij per direct zou stoppen. [gedaagde] heeft met deze verklaringen dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Overeenkomst op of omstreeks 2 oktober 2024 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Haar verweer faalt.
indien nodig” (dus niet zondermeer) als ontbindingsverklaring moet worden beschouwd en dat het in dit geval niet mogelijk is om zowel op grond van nakoming als op grond van ontbinding de vordering toe te wijzen, omdat ontbinding een nakomingsvordering uitsluit en visa versa.