ECLI:NL:RBOVE:2025:5240

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
ak_25_2144_mu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met omgevingsvergunning voor woningbouw

Op 19 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een groep verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen. De vergunning, verleend op 13 februari 2025, betrof het afwijken van regels van het omgevingsplan voor de bouw van een woning en een schuur aan een specifiek adres. De verzoekers waren van mening dat de vergunning ten onrechte was verleend en vroegen de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat de bouw zou worden geschorst.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij de gemachtigden van de verzoekers, het college en de vergunninghouder aanwezig waren. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van onomkeerbare gevolgen, aangezien de vergunninghouder had verklaard te willen wachten met de bouw van de woning, maar wel de schuur wilde realiseren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het gebruik van de vergunningen geen onomkeerbare gevolgen met zich meebracht.

De uitspraak benadrukte dat de vergunninghouder zich bewust was van de risico's van het bouwen van de schuur voordat de omgevingsvergunning onherroepelijk was. De voorzieningenrechter wees erop dat, indien de vergunning in hoger beroep niet stand zou houden, de vergunninghouder de schuur zou moeten afbreken. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding en dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/2144
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers] e.a., uit [woonplaats 1] , verzoekers

(gemachtigde: E. Nijhuis),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen

(gemachtigde: L. Aveskamp).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [de vergunninghouder] uit [woonplaats 2] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.C. Vijfhuizen).

Inleiding

1. Bij besluit van 13 februari 2025 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het afwijken van regels van het omgevingsplan voor het bouwen van een woning en een schuur aan de [adres] .
1.1.
Het door verzoekers tegen de omgevingsvergunning gemaakte bezwaar heeft het college bij bestreden besluit van 30 juli 2025 ongegrond verklaard.
1.2.
Verzoekers hebben tegen het besluit van 30 juli 2025 beroep ingesteld bij de rechtbank en hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij is kennelijk beoogd om niet alleen de vergunning van 13 februari 2025 te schorsen maar ook de onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleende vergunning van 7 mei 2025.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoekers] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
.Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Motivering

Procesbelang
3. In deze zaak doet zich de bijzonderheid voor dat met betrekking tot hetzelfde bouwplan (de bouw van een woning met schuur aan de [adres]) twee vergunningen zijn verleend. In reactie op het verzoekschrift is namens vergunninghouder aangegeven dat het verzoek zich enkel lijkt te richten tegen de vergunning van 13 februari 2025. Eventuele schorsing van dat besluit zou geen gevolgen hebben voor de op 7 mei 2025 verleende vergunning onder de Wabo. Daarmee zou vergunninghouder nog altijd een titel hebben om te kunnen bouwen en om die reden ontbreekt het procesbelang bij de gevraagde schorsing van de vergunning van 13 februari 2025. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers gelet op de bewoordingen van het verzoekschrift van 8 augustus 2025 verzocht om beide vergunningen te schorsen zodat vergunninghouder niet wordt gevolgd in het standpunt dat er geen procesbelang is.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, nu aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hij overweegt daartoe als volgt.
5. In de regel zal er geen sprake zijn van een spoedeisend belang als het gebruik dat wordt gemaakt van de vergunningen geen onomkeerbare gevolgen heeft. Dat zou mogelijk anders zijn als vergunninghouder geen enkel redelijk belang zou hebben bij dat gebruik. In dit geval is dat niet zo omdat, zoals ter zitting is besproken, dat belang in ieder geval is gelegen in het wind- en waterdicht maken van de schuur.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van onomkeerbare gevolgen. De vergunninghouder heeft verklaard tijdens het beroep tegen de omgevingsvergunning te wachten met het bouwen van de woning, maar wel de schuur te willen realiseren. Het bouwen van de schuur, terwijl de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is geworden, is volledig voor eigen rekening en risico van de vergunninghouder. Indien blijkt dat de omgevingsvergunning in (hoger) beroep niet stand kan houden, moet de vergunninghouder de schuur weer afbreken om de oude situatie te herstellen. Vergunninghouder is zich hier ook van bewust zo is ter zitting gebleken. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat door het bouwen van de schuur een onherstelbare situatie ontstaat die niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Uit overgelegde foto’s blijkt bovendien dat de schuur inmiddels voor een groot deel al gerealiseerd is en eventuele schorsing van de vergunningen die situatie niet ongedaan kan maken.
7. Daarmee is er geen spoedeisend belang om tot schorsing over te gaan. Daartoe zou dan alleen nog aanleiding kunnen zijn als er geen discussie kan zijn dat de vergunningen ten onrechte zijn verleend. Mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken is daarvan hier geen sprake.
8. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025 door
mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.