ECLI:NL:RBOVE:2025:5252

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
ak_25_2040
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor permanente bewoning van recreatiewoning

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke zaak. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg is opgelegd voor het permanent bewonen van een recreatiewoning. De voorzieningenrechter heeft op 20 augustus 2025 de belangen van verzoekster en het college afgewogen. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij onder het persoonsgebonden overgangsrecht valt en dat handhaving onevenredig is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster geen aanspraak kan maken op het overgangsrecht en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen door de begunstigingstermijn te verlengen tot drie maanden na de uitspraak, maar heeft het verzoek voor het overige afgewezen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/2040

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg

(gemachtigde: L. Oebeles en P.H.J. de Jonge).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de door het college op 28 november 2024 aan [verzoekster] opgelegde last onder dwangsom voor het permanent bewonen van een recreatiewoning. [verzoekster] is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van [verzoekster] die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van [verzoekster] als volgt af.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe en verlengt de begunstigingstermijn tot drie maanden na datum van verzending van deze uitspraak. Voor het overige wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. Op 3 oktober 2023 heeft het college geconstateerd dat de heer [vader van verzoekster] (vader van verzoekster) niet meer ingeschreven stond op het adres [adres] .
4. Op 5 oktober 2023 heeft het college een controle uitgevoerd en geconstateerd dat de recreatiewoning [adres] op het recreatiepark [recreatiepark] permanent wordt bewoond door [verzoekster] .
5. Bij brief van 13 oktober 2023 heeft het college de ouders van [verzoekster] , en tevens eigenaars van het perceel [adres] , een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd om de illegale bewoning van het perceel te beëindigen.
6. In de periode eind 2023 en de eerste helft van 2024 hebben er meerdere gesprekken en contactmomenten plaatsgevonden tussen [verzoekster] en medewerkers van de gemeente Hardenberg om te kijken naar de mogelijkheden voor [verzoekster] om elders een woning te vinden.
7. Bij brief van 29 juli 2024 heeft het college bij [verzoekster] aangegeven wegens haar persoonlijke omstandigheden onder voorwaarden handhaving uit te stellen met een jaar. Een van de voorwaarden hield in dat [verzoekster] zich zou inschrijven op dewoningzoeker.nl en elke maand aan het college een overzicht zou verschaffen op welke woningen zij heeft gereageerd en wat de uitkomst daarvan was.
8. Bij brief van 27 september 2024 heeft het college aan [verzoekster] een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd, omdat zij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarde uit de brief van 29 juli 2024 om een overzicht te sturen op welke woningen zij heeft gereageerd in de maand augustus. In het voornemen is aan [verzoekster] de mogelijkheid geboden een zienswijze in te dienen. Hier heeft zij geen gebruik van gemaakt.
9. Bij besluit van 28 november 2024 (verzonden op 2 december 2024) heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd om de permanente bewoning van de recreatiewoning [adres] te beëindigen binnen vier maanden na verzending van het besluit (de begunstigingstermijn). Als de overtreding na vier maanden niet beëindigd is, verbeurt zij een dwangsom van € 2.500,- per maand met een maximum van € 10.000,-.
10. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom.
11. Bij besluit van 14 januari 2025 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
12. Bij besluit van 1 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom gehandhaafd.
13. [verzoekster] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
14. Het college heeft op 31 juli 2025 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
15. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoekster] , vergezeld door haar moeder, de gemachtigde van [verzoekster] en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] spoedeisend belang heeft bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. Het college heeft dit ook niet betwist.
De beoordeling
17. [verzoekster] stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van een overtreding, omdat zij onder het persoonsgebonden overgangsrecht van het oude bestemmingsplan valt. Secundair stelt zij zich op het standpunt dat, indien er wel sprake zou zijn van een overtreding, handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Als argumenten daarvoor voert zij aan dat zij een kwetsbaar persoon is, de minister aan de gemeenten heeft verzocht handhaving van permanente bewoning van recreatiewoningen te staken en er een integrale aanpak ontbreekt van handhaving of revitalisering van recreatieparken binnen de gemeente Hardenberg. Ook heeft het college zich onvoldoende ingespannen om [verzoekster] te ondersteunen in haar zoektocht naar vervangende huisvesting, waarbij zij haar dieren kan behouden.
Het overgangsrecht
18. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan [verzoekster] geen aanspraak maken op het persoonsgebonden overgangsrecht en was het college daarom bevoegd om tot handhaving over te gaan. Hij overweegt hiertoe als volgt.
19. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2607), is het aan degene die zich op het overgangsrecht beroept, de feiten en omstandigheden, waarop dat berust, aannemelijk te maken. [verzoekster] heeft verklaard zo’n anderhalf jaar niet te hebben gewoond in de woning [adres] van circa november 2016 tot en met april 2018. In die periode woonde zij feitelijk in bij haar vriend. In die periode stond zij ook niet in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] . Dat [verzoekster] verklaart zich niet te hebben uitgeschreven op het adres maakt niet dat het college niet uit mocht gaan van de juistheid van de gegevens van de BRP. Bovendien is niet de formele inschrijving doorslaggevend voor de vraag waar iemand woont maar de plaats waar iemand feitelijk hoofdverblijf heeft. Voor zover er al sprake was van een persoonsgebonden overgangsrecht is dat komen te vervallen omdat zij langer dan een jaar feitelijk de woning niet heeft bewoond.
De evenredigheid
20. Uit de door [verzoekster] geschetste omstandigheden ziet de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel geen grond om te concluderen dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
21. Niet in geschil is dat permanente bewoning van de recreatiewoning in beginsel in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan, die inmiddels integraal onderdeel zijn geworden van het omgevingsplan. Het college heeft bovendien een beginselplicht tot handhaving. Een last onder dwangsom, een herstelsanctie die tot doel heeft om een overtreding te beëindigen, is een geschikt en noodzakelijk middel om dat doel te bereiken. Het college heeft [verzoekster] vanaf het eerste voornemen een eind te maken aan de niet toegestane permanente bewoning voldoende tijd geboden om alternatieve woonruimte te vinden. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat [verzoekster] zich voldoende heeft ingespannen om te kunnen voldoen aan de opgelegde last. Zo kan zij de mogelijkheden in haar sociale netwerk om elders te verblijven verder onderzoeken, zoals bijvoorbeeld bij haar moeder. Dat daar de consequenties aan vast zitten zoals dat haar recht op bijstand wijzigt en dat zij (tijdelijk) afstand moet doen van (enkele) dieren, is voor de voorzieningenrechter niet van doorslaggevende betekenis. Dat sprake is van een dusdanig ernstige psychische aandoening dat handhaving om die reden onevenredig zou zijn, heeft [verzoekster] noch in bezwaar, noch in beroep afdoende onderbouwd.
Weliswaar heeft de minister de gemeenten opgeroepen om vooralsnog niet op te treden tegen illegale permanente bewoning van recreatiewoningen maar terecht is namens het college opgemerkt dat de minister hier niet over gaat. Namens het college is aangegeven dat specifiek voor het park waar het hier om gaat, [recreatiepark], er alle aanleiding is om wel op te treden, gelet op de zeer slechte situatie daar. Namens [verzoekster] is aangevoerd dat zij niet begrijpt waarom er alleen tegen haar wordt opgetreden terwijl er nog een integrale aanpak in ontwikkeling is, maar het college heeft voldoende onderbouwd dat waar mogelijk ook tegen anderen op wordt opgetreden. Alleen is daarbij wel maatwerk geboden, bijvoorbeeld als er sprake is van jonge kinderen.
22. Het college heeft op 31 juli 2025 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na uitspraak van de voorzieningenrechter. Gelet op de situatie van [verzoekster] en dat zij meer tijd nodig zal hebben om orde op zaken te stellen voor haar dieren, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een langere begunstigingstermijn vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en verlengt de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder dwangsom van 28 november 2024 tot drie maanden na datum van verzending van deze uitspraak. Het verzoek wordt voor het overige afgewezen.
24. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verlengt de begunstigingstermijn van het besluit van 28 november 2024 tot drie maanden na datum van verzending van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek voor het overige af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan [verzoekster] moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan [verzoekster] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.