9.De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2 (ten aanzien van het eerste gedachtestreepje)
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2 (ten aanzien van het tweede en derde gedachtestreepje)
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter 	kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld, meldt bij de Reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich diagnostisch laat onderzoeken en aansluitend laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1985, en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1987, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich niet ophoudt in de [adres 2] en in de [adres 3] , zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
vordering [slachtoffer 1] (feit 3)
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 2.000,--;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 527,53 (bestaande uit € 27,53 materiële schade en € 500,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van             € 527,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte  verplicht is ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 527,53 (zegge: vijfhonderdzevenentwintig euro en drieënvijftig cent
), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 10 (tien) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 750,-- (materiële schade) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding
vordering [slachtoffer 2] (feit 3)
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 2.000,--;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,-- (bestaande uit  immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte  verplicht is ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro
), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 10 (tien) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025189449. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 augustus 2025, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2025, pagina 26-27;
Het proces-verbaal van onderzoek wapen van 30 april 2025, pagina 157-158;
Het proces-verbaal van onderzoek wapen van 30 april 2025, pagina 165;
Het (losbladig) proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2025, met proces-verbaalnummer PL0600-2025189425-55.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 augustus 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2025 ben ik naar de woning van [slachtoffer 2] in [plaats] gereden om een conflict met [slachtoffer 1] uit te praten. Ik had mijn revolver in mijn auto liggen. De revolver was geladen. Toen ik bij de woning aankwam, kwamen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar mijn auto toe. Ik pakte de revolver en stapte, met de revolver in mijn hand, uit de auto. Het klopt dat ik met de revolver heb gezwaaid, in de richting van [slachtoffer 1] . Ik maakte een beweging met het pistool in de richting van [slachtoffer 1] en ook in de richting van [slachtoffer 2] . Daarna hield ik de hand waarin ik de revolver had omhoog. Toen is de revolver afgegaan.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 28 april 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 38:
Ik wilde op 24 april 2025 met [verdachte] praten. Hij was met de auto. [verdachte] stapte uit. Ik zag dat hij een pistool vast had. Hij richtte het pistool eerst op [slachtoffer 2] . Daarna richtte hij op mij.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 29 april 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 43:
U vraagt mij of ik een getuigenverklaring wil afleggen over het incident wat op 25 april 2025 (de rechtbank leest: 24 april 2025), aan de [adres 3] heeft plaatsgevonden. Ik zag [verdachte] in eerste instantie in de auto zitten maar hij was er ook zo weer uit. [verdachte] richtte iets op mij. Ik zag namelijk dat hij zijn arm strekte in mijn richting.