Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/324078 / HA ZA 24-434
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
1.[partij A 1] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
hierna te noemen: [partij A 1],
2.
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
2.
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
te Den Haag,
hierna te noemen: Nationale Nederlanden,
eisende partijen in de hoofdzaak,
gedaagde partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [partij A],
advocaat: mr. V.R. Pool,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[partij B 1],
te [vestigingsplaats 2] (Polen),
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [partij B 1],
advocaat: mr. V.C. Hofman,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[partij B 2],
te [vestigingsplaats 3] (Polen),
gedaagde partij in de hoofdzaak,
geen partij in het incident,
(nog) niet verschenen in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [partij B 2],
hierna samen te noemen: [partij B]
1.De zaak in het kort
1.1.
[partij A 1] heeft [partij B 1] ingeschakeld, omdat zij goederen van Deventer naar Polen wilde laten vervoeren. [partij B 1] heeft vervolgens een derde partij de opdracht gegeven om de goederen te vervoeren. Vervolgens is de vracht verdwenen. [partij A] vordert van [partij B] schadevergoeding voor het verdwijnen van de vracht.
1.2.
In incident vordert [partij B 1] onder meer dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De rechtbank wijst deze vordering toe. De rechtbank is van oordeel dat het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: CMR-verdrag) niet van toepassing is op de overeenkomst tussen [partij A 1] en [partij B 1] en de rechtbank haar bevoegdheid dus niet aan dit verdrag kan ontlenen. Op grond van artikel 4 EEX-verordening is de rechtbank in Polen bevoegd over dit geschil te oordelen.
1.3.
De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd en veroordeelt [partij A] in de proceskosten.
2.De procedure
2.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding;
- de akte overlegging producties;
- de incidentele conclusie houdende excepties van onbevoegdheid en vrijwaring;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, tevens akte referte in het vrijwaringsincident;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, tevens akte referte in het vrijwaringsincident;
- de akte in het bevoegdheidsincident van [partij B 1].
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
3.De feiten
3.1.
[partij A 1] is een groothandel in producten voor de voedingsmiddelenindustrie. Nationale Nederlanden is de verzekeraar van [partij A 1].
3.2.
Op 9 mei 2022 stuurde [partij B 1] de volgende e-mail aan [partij A 1]:
“Good morning!
I am (…) [partij B 1] – Logistics Company from Poland. We are organizing transport around Europe (…) full truck and part loads too. Frigo trucks and taulieners too – as you wish.
I will do my best to find the best truck for You.
(…)”
3.3.
Per e-mail van diezelfde dag stuurde de heer [naam] van [partij A 1] de e-mail van [partij B 1] intern door in de organisatie van [partij A 1]. Daarbij stuurde hij de volgende tekst:
“Below I am sending you the contact details of the Polish forwarder who will help us with deliveries to Poland. (…)”
3.4.
Diezelfde dag vroeg [partij A 1] per e-mail het eerste vervoer aan bij [partij B 1]. Ook daarna heeft [partij A 1] meerdere keren [partij B 1] ingeschakeld in verband met transporten naar Polen.
3.5.
[partij B 1] heeft veertien facturen overgelegd, daterend van juni t/m augustus 2022 en januari t/m april 2023. Op al die facturen staat bij de omschrijving van de werkzaamheden:
“Forwarding service according to the order (…)”
3.6.
Op 26 april 2023 heeft de volgende mailwisseling plaatsgevonden tussen [partij A 1] en [partij B 1]:
[partij A 1] (8.43 uur):
“We will have a shipment ready next Monday to the address below. At what price can you offer us (…)? This is about 21 block pallets, net weight 24,170 kg. (…)”
[partij B 1] (8.44 uur):
“Im checking my options will let you know asap!”
[partij A 1] (13.40 uur):
“(…) do you have an offer for me yet?”
[partij B 1] (13.47 uur):
“unfortunately not yet, i am working on it. (…)”
“unfortunately not yet, i am working on it. (…)”
[partij A 1] (13.56 uur):
“I have an offer already from our forwarder which we normally use for Germany (€ 1.123,-). I must decide by the end of today. (…)”
[partij B 1] (14.02 uur):
“Oh understand, just wanted to check lower price.
At the moment I have 1050€, loading Thursday morning with delivery Friday around 14:00-15:00. (…) Can we do it?”
[partij A 1] (14.16 uur):
“Yes, thanks, you can do it, hereby my agreement.”
3.7.
[partij B 1] heeft vervolgens de vennootschap naar buitenlands recht [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) ingeschakeld om de vracht te vervoeren.
3.8.
De zending is op of omstreeks 4 mei 2023 in Deventer geladen door [bedrijf].
3.9.
Per e-mail van 5 mei 2023 schrijft [partij A 1] aan [partij B 1]:
“Did you manage to deliver this shipment successfully?”
3.10.
Op 8 mei 2023 schrijft [partij B 1] aan [partij A 1]:
“
unfortunately, it seems that our suspicions have come true and most likely the goods have been stolen by the carrier (…).”
unfortunately, it seems that our suspicions have come true and most likely the goods have been stolen by the carrier (…).”
4.Het geschil
Hoofdzaak
4.1.
[partij A] vordert veroordeling van [partij B] tot betaling van:
een bedrag van € 143.088,77, te vermeerderen met de samengestelde CMR-rente;
de buitengerechtelijke incassokosten;
de vertaalkosten;
e proceskosten (inclusief nakosten), vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[partij A] stelt dat [partij B 1] aansprakelijk is voor het verlies van de zending. [partij A] spreekt [partij B 2] aan als aansprakelijkheidsverzekeraar van [partij B 1].
Incident
4.3.
[partij B 1] vordert in incident:
primair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart in de hoofdzaak kennis te nemen;
subsidiair, voor het geval de rechtbank zich in de hoofdzaak niet onbevoegd verklaart, dat het [partij B 1] wordt toegestaan [partij B 2] en [bedrijf] (de vervoerder) in vrijwaring op te roepen;
[partij A] hoofdelijk in de kosten van de incidenten (inclusief nakosten) te veroordelen, vermeerderd met de wettelijke rente;
voor het geval de incidentele vorderingen van [partij B 1] zouden worden afgewezen: dat de rechtbank zal oordelen dat tussentijds hoger beroep van het te wijzen tussenvonnis is toegestaan.
Stellingen [partij B 1]
4.4.
[partij B 1] voert daartoe aan dat de Poolse rechtbank bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. [partij B 1] verwijst hiervoor naar artikel 4 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-verordening).
De bevoegdheid van onderhavige rechtbank kan niet worden gebaseerd op het CMR-verdrag, omdat tussen partijen geen vervoersovereenkomst is gesloten zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 CMR-verdrag. [partij B 1] is een expediteurskantoor dat zich uitsluitend richt op het doen vervoeren. Dat was voor [partij A 1] ook vanaf het begin van de samenwerking duidelijk. Volgens [partij B 1] moet op basis van het Poolse recht worden beoordeeld of sprake is van een overeenkomst tot vervoer of een overeenkomst tot expeditie.
4.5.
[partij B 1] voert ter onderbouwing van haar stelling dat geen sprake is van een vervoersovereenkomst (maar van een expediteursovereenkomst) onder meer het volgende aan:
- [partij B 1] richt zich alleen op het doen vervoeren. Naar de buitenwereld presenteert zij zich ook als zodanig. Zo staat op haar website onder meer dat zij transporten ‘organiseert’ en dat zij werkt met ‘geselecteerde vervoerders op basis van langdurige contacten’.
- [partij B 1] heeft geen eigen transportmaterieel.
- Weliswaar staat [partij B 1] in het Poolse handelsregister geregistreerd in de categorie ‘goederenvervoer over de weg’, maar dat komt omdat voor expediteurs geen aparte registratiecode bestaat.
- [partij B 1] en [partij A 1] zijn met elkaar in contact gekomen, omdat [partij A 1] een expediteur zocht.
- Uit de mailwisseling tussen [partij B 1] en [partij A 1] van 9 mei 2022 blijkt dat [partij B 1] zich bij [partij A 1] heeft geïntroduceerd als expediteur, en [partij A 1] dit ook zo heeft begrepen. [partij A 1] stuurt immers de introductiemail van [partij B 1] binnen de organisatie van [partij A 1] door met de tekst dat zij de contactgegevens van de Poolse expediteur stuurt.
- Op iedere factuur die [partij A 1] van [partij B 1] heeft ontvangen, staat als omschrijving dat het gaat om “
- [partij A 1] is een aanzienlijk bedrijf dat regelmatig goederen naar (buitenlandse) afnemers verstuurt. [partij A 1] mag daarom bekend worden verondersteld met het (juridische) verschil tussen vervoerder en expediteur.
- Bij de opdracht van 26 april 2023 mailde [partij B 1] haar opties te checken en het duurde een halve dag voordat [partij B 1] een aanbieding had. Een vervoerder heeft eigen vrachttarieven en kan dus sneller een prijs afgeven.
- De mailberichten van 5 en 8 mei 2023 zijn van na de totstandkoming van de overeenkomst op 26 april 2023 en moeten dan ook buiten beschouwing worden gelaten bij de kwalificatie van de overeenkomst.
4.6.
Tot slot wil [partij B 1] dat als zou worden geoordeeld dat de rechtbank in dit geschil wel bevoegd is, zij [partij B 2] en [bedrijf] in vrijwaring mag oproepen. Zij voert daartoe aan dat [partij B 2] verzekeringsdekking moet verlenen. Bovendien kan de aansprakelijkheid worden verlegd naar [bedrijf], omdat [bedrijf] de vracht heeft vervoerd.
Verweer [partij A]
4.7.
[partij A] voert als verweer dat de onderhavige rechtbank op basis van het CMR-verdrag bevoegd in de hoofdzaak te oordelen. De overeenkomst tussen [partij A 1] en [partij B 1] valt immers onder de definitie van artikel 1 lid 1 CMR-verdrag: ‘overeenkomst voor het vervoer van goederen over de weg’. Dit begrip moet volgens [partij A 1] autonoom worden uitgelegd. Ook uitbesteed vervoer valt onder het CMR-verdrag.
4.8.
Ter onderbouwing van de stelling dat de overeenkomst als vervoersovereenkomst – zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 CMR-verdrag – moet worden aangemerkt, voert [partij A] het volgende aan:
- Op de website van [partij B 1] staat dat zij zowel vervoersdiensten als expediteursdiensten aanbiedt. Op de website staat immers onder meer: “
- [partij B 1] staat in het handelsregister met ‘goederenvervoer over de weg’ geregistreerd.
- [partij B 1] heeft een vervoerdersaansprakelijkheidverzekering.
- [partij B 1] heeft nooit medegedeeld als expediteur te willen optreden.
- [partij A 1] heeft telkens alleen vervoeropdrachten gegeven aan [partij B 1].
- [partij B 1] heeft de general Polish forwarding terms 2010 niet van toepassing verklaard, die normaliter door Poolse expediteurs van toepassing worden verklaard.
- [partij B 1] rekent een all-in prijs.
- [partij A 1] ging ervan uit dat [partij B 1] een vervoersverplichting had. Dit blijkt uit een e-mail van 5 mei 2023 waarin [partij A 1] aan [partij B 1] schrijft: “
4.9.
Slechts als het autonoom toepassen van het CMR-verdrag geen antwoord geeft op de vraag of de rechtbank bevoegd is, moet de vraag of sprake is van een vervoersovereenkomst worden beantwoord naar Pools recht. Naar Pools recht is het onder meer noodzakelijk dat sprake is van aanvullende diensten om van een overeenkomst tot expeditie te kunnen spreken.
4.10.
[partij A] refereert zich in het vrijwaringsincident aan het oordeel van de rechtbank.
5.De beoordeling
Bevoegdheid
5.1.
Beoordeeld moet worden of de rechtbank bevoegd is om van de vordering(en) van [partij A] kennis te nemen.
-
juridisch kader
juridisch kader
5.2.
Beide partijen hebben hun woonplaats in een EU-lidstaat, zodat de bevoegdheid in beginsel op basis van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (verder: EEX-verordening) moet worden bepaald. Op basis van artikel 4 van de EEX-verordening geldt dat de rechtbank in het land bevoegd is waar de gedaagde partij woonplaats heeft.
5.3.
Het CMR-verdrag is echter een bijzonder verdrag in de zin van artikel 71 EEX-verordening en gaat, indien van toepassing, voor op de bevoegdheidsregeling van EEX-verordening.
5.4.
Indien de overeenkomst tussen partijen onder het CMR-verdrag valt, geldt artikel 31 lid 1 CMR-verdrag:
“Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door eiser (…) worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:
(…)
b) de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen; zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht”.
5.5.
Als het CMR-verdrag van toepassing is, is de onderhavige rechtbank op grond van artikel 31 lid 1 CMR-verdrag bevoegd om van dit geschil kennis te nemen, omdat de goederen in Deventer (Nederland) in ontvangst zijn genomen. Als het CRM-verdrag niet van toepassing is, is de Poolse rechter op grond van artikel 4 EEX-verordening bevoegd over het geschil in de hoofdzaak te oordelen.
5.6.
Het CMR-verdrag is alleen van toepassing als de tussen [partij A 1] en [partij B 1] gesloten overeenkomst valt onder de definitie van artikel 1 lid 1 van het CMR-verdrag. In dit artikel staat:
“Dit Verdrag is van toepassing op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één een bij het Verdrag partij zijnde land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen.”
5.7.
Het moet dus gaan om een overeenkomst voor het vervoer van goederen. Onder artikel 1 lid 1 CMR-verdrag valt ook de situatie dat een hoofdvervoerder het vervoer uitbesteed aan een ondervervoerder. Het CMR-verdrag is niet van toepassing als [partij B 1] ‘slechts’ de opdracht had om als expediteur een vervoerder voor het transport te regelen.
5.8.
De vraag is hoe artikel 1 lid 1 CMR-verdrag moet worden uitgelegd. Verdragen moeten autonoom worden uitgelegd. Op grond van artikel 31 en 32 van het Weens Verdragenverdrag moeten die worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Voor de uitleg van het CMR-verdrag kan geen gebruik worden gemaakt van de wordingsgeschiedenis van het verdrag omdat geen verslag of documentatie van de voorbereidende werkzaamheden is gepubliceerd of anderszins voor publieke inzage beschikbaar is.
-
kwalificatie
kwalificatie
5.9.
Bij de beoordeling of de overeenkomst tussen [partij A 1] en [partij B 1] een vervoersovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 CMR-verdrag, betreft, worden alle feiten en omstandigheden meegewogen. Omstandigheden die meer wijzen op een overeenkomst tot expeditie in plaats van tot vervoer, zijn onder meer dat [partij A 1] niet heeft betwist dat partijen met elkaar in contact zijn gekomen doordat [partij A 1] een expediteur zocht. In de eerste e-mail aan [partij A 1] schrijft [partij B 1] bovendien “
We are organizing transport (..)”en “
I will do my best to find the best truck for You.”. De rechtbank legt dit zo uit dat [partij B 1] vervoer organiseert en in opdracht van [partij A 1] op zoek gaat naar vervoersmogelijkheden. [partij B 1] verricht het vervoer dus niet zelf en kan dit ook niet, omdat zij volgens haar onbetwiste stelling geen transportmaterieel heeft. Ook stuurde de heer [naam] van [partij A 1] na het eerste contact met [partij B 1] de voorstelmail van [partij B 1] binnen zijn organisatie door met de begeleidende tekst dat hij de contactgegevens van de Poolse ‘forwarder’ (lees: expediteur) doorstuurt. Bij aanvang van de overeenkomst heeft [partij B 1] zich dus voldoende duidelijk als expediteur gepresenteerd en [partij A 1] lijkt daar ook vanaf het begin van de overeenkomst tussen partijen vanuit te zijn gegaan.
We are organizing transport (..)”en “
I will do my best to find the best truck for You.”. De rechtbank legt dit zo uit dat [partij B 1] vervoer organiseert en in opdracht van [partij A 1] op zoek gaat naar vervoersmogelijkheden. [partij B 1] verricht het vervoer dus niet zelf en kan dit ook niet, omdat zij volgens haar onbetwiste stelling geen transportmaterieel heeft. Ook stuurde de heer [naam] van [partij A 1] na het eerste contact met [partij B 1] de voorstelmail van [partij B 1] binnen zijn organisatie door met de begeleidende tekst dat hij de contactgegevens van de Poolse ‘forwarder’ (lees: expediteur) doorstuurt. Bij aanvang van de overeenkomst heeft [partij B 1] zich dus voldoende duidelijk als expediteur gepresenteerd en [partij A 1] lijkt daar ook vanaf het begin van de overeenkomst tussen partijen vanuit te zijn gegaan.
5.10.
Weliswaar staat op de website niet duidelijk dat [partij B 1] alleen expediteursdiensten verricht en hanteert [partij B 1] een all-inprijs waarbij niet apart een expediteurscommissie werd berekend, hetgeen gangbaarder is bij een vervoersovereenkomst dan bij een expediteursovereenkomst. Daar staat echter tegenover dat bij de prijzen op de facturen als omschrijving van de werkzaamheden expliciet staat dat het gaat om expeditiediensten: “
forwarding service according tot the order”. Vóór de opdracht van 26 april 2023 had [partij A 1] al diverse keren facturen van [partij B 1] ontvangen voor andere transporten. Zij had dan ook voor het geven van die opdracht uit de facturen kunnen afleiden dat [partij B 1] expeditiewerkzaamheden aan haar aanbood. Dat [partij B 1] bij opdracht, en zo ook bij de opdracht van 26 april 2023, niet onmiddellijk vervoer kon toezeggen en een prijs kon afgeven, wijst ook meer richting een expeditieopdracht dan een verplichting tot het verrichten van vervoer.
forwarding service according tot the order”. Vóór de opdracht van 26 april 2023 had [partij A 1] al diverse keren facturen van [partij B 1] ontvangen voor andere transporten. Zij had dan ook voor het geven van die opdracht uit de facturen kunnen afleiden dat [partij B 1] expeditiewerkzaamheden aan haar aanbood. Dat [partij B 1] bij opdracht, en zo ook bij de opdracht van 26 april 2023, niet onmiddellijk vervoer kon toezeggen en een prijs kon afgeven, wijst ook meer richting een expeditieopdracht dan een verplichting tot het verrichten van vervoer.
5.11.
Dat [partij A 1] uitging van een vervoersovereenkomst, kan de rechtbank onvoldoende afleiden uit de e-mail van 5 mei 2023 waarin [partij A 1] aan [partij B 1] schrijft: “
Did you manage to deliver this shipment successfully?”. Dat [partij B 1] bovendien de general Polish forwaring terms niet van toepassing heeft verklaard op de overeenkomst, doet de rechtbank ook niet anders beslissen. Dat dit gangbaar zou zijn, zoals [partij A 1] stelt, maakt het immers nog niet noodzakelijk om te kunnen spreken van een overeenkomst tot het verrichten van expediteursdiensten.
Did you manage to deliver this shipment successfully?”. Dat [partij B 1] bovendien de general Polish forwaring terms niet van toepassing heeft verklaard op de overeenkomst, doet de rechtbank ook niet anders beslissen. Dat dit gangbaar zou zijn, zoals [partij A 1] stelt, maakt het immers nog niet noodzakelijk om te kunnen spreken van een overeenkomst tot het verrichten van expediteursdiensten.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd de conclusie rechtvaardigen dat [partij B 1] optrad als expediteur en het transport voor [partij A 1] organiseerde door een vervoerder te regelen. [partij B 1] heeft zich, ook bij aanvang van de overeenkomst, voldoende duidelijk als expediteur aan [partij A 1] gepresenteerd. De tussen partijen gesloten overeenkomst valt dan ook buiten de definitie genoemd in artikel 1 lid 1 van het CMR-verdrag. Dit verdrag is dus niet van toepassing. De bevoegde rechter moet daarom op grond van de EEX-verordening worden aangewezen. Op basis daarvan is de Poolse rechtbank bevoegd over dit geschil te oordelen.
-
conclusie
conclusie
5.13.
De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd van de vorderingen van [partij A] tegen [partij B] kennis te nemen.
5.14.
Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat het feit dat [partij B 2] zich niet op de onbevoegdheid van de rechtbank heeft beroepen, de uitspraak niet anders maakt. Ook zonder een beroep van een partij moet de rechtbank immers (ambtshalve) onderzoeken of zij bevoegd is te oordelen in een zaak (zoals deze) met een internationaal karakter.
5.15.
De rechtbank zal de primaire incidentele vordering toewijzen, zodat zij niet toekomt aan de door [partij B 1] subsidiair gevorderde oproeping in vrijwaring.
Proceskosten
5.16.
Aangezien [partij A] in het ongelijk wordt gesteld in het incident, eindigt ook de hoofdzaak bij deze rechtbank. [partij A] zal zowel in de proceskosten van het incident als in de hoofdzaak worden veroordeeld.
5.17.
[partij A] zal hoofdelijk worden veroordeeld. Dat betekent dat zowel [partij A 1] als Nationale Nederlanden kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer aan [partij B 1] te betalen.
5.18.
De kosten aan de zijde van [partij B 1] worden in de hoofdzaak begroot op € 6.617,00 aan griffierecht. In het incident worden de kosten begroot op € 921,00 (1,5 punt x tarief € 614,00) aan gemachtigdensalaris. De nakosten worden begroot op € 178,00 plus de verhoging, zoals vermeld in de beslissing.
5.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in incident worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.
6.De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen van [partij A] in de hoofdzaak kennis te nemen;
6.2.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de proceskosten van [partij B 1], tot op heden begroot op € 6.617,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
in het incident
6.3.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de proceskosten van [partij B 1], tot op heden begroot op € 921,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
6.4.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de wettelijke rente over de proceskosten (genoemd onder 6.3) te betalen als de proceskosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [partij B 1] zijn betaald;
in de hoofdzaak en in het incident
6.5.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de nakosten van [partij B 1], tot op heden begroot op € 178,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij A] aan nakosten € 92,00 extra aan [partij B 1] betalen, plus de kosten van betekening;
6.6.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk in de wettelijke rente over de nakosten (genoemd onder 6.5) te betalen als de nakosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan [partij B 1] zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.