ECLI:NL:RBOVE:2025:5413

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
ak_25_979
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de overgangsbepaling van artikel 8:10d van de Wajong en herbeoordeling van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een Wajong-uitkering ontving, en het UWV. Eiser had in 2019 zijn uitkering op grond van de Wajong met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 ingetrokken gekregen. Op 25 juni 2024 vroeg hij om een herbeoordeling van zijn situatie, maar het UWV weigerde dit, met het argument dat zijn uitkering niet meer kon herleven. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had beslist dat de Wajong-uitkering van eiser niet kon herleven. De rechtbank legde uit dat de regels voor herleving van de Wajong-uitkering sinds 1 januari 2021 waren versoepeld, maar dat deze versoepeling niet van toepassing was op eiser, wiens uitkering vóór deze datum was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van de overgangsbepaling in strijd deden zijn met algemene rechtsbeginselen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen schadevergoeding of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/979

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV)
(gemachtigde: J. van Dalfsen).

Samenvatting

1. Eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is in 2019 met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 ingetrokken. Op 25 juni 2024 heeft eiser om een herbeoordeling gevraagd. Volgens het UWV kan zijn uitkering echter niet meer herleven. Eiser is het hiermee niet eens.
Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft geweigerd om aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht heeft beslist dat de Wajong-uitkering van eiser niet kan herleven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 26 augustus 2024 heeft het UWV geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor herleving van de per 1 januari 2016 beëindigde uitkering. Met het bestreden besluit van 12 februari 2025 op het bezwaar van eiser is het UWV bij deze beslissing gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de broer van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Wat aan de besluitvorming vooraf ging
3.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij lijdt aan een manisch-depressieve stoornis met geregelde ontregeling geduid als psychose. Met een besluit van 8 mei 2002 heeft het UWV aan eiser vanaf 21 februari 2002 een uitkering toegekend op grond van de Wajong, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Eiser heeft vanaf 2002 werkzaamheden verricht als zelfstandige en daarmee een inkomen verdiend. Daarmee heeft het UWV rekening gehouden wat tot 2010 heeft geleid tot verschillende beslissingen over zijn Wajong-uitkering.
3.2.
Met een besluit van 28 februari 2012 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn Wajong-uitkering over het jaar 2010 niet wordt uitbetaald, in verband met zijn inkomsten als zelfstandige in 2010. In de brief staat ook dat eiser vanaf 1 januari 2010 tot en met
31 december 2010 te veel uitkering heeft ontvangen en dat hij dit moet terugbetalen. Met een besluit van 6 maart 2012 heeft het UWV de Wajong-uitkering van eiser over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 tot een bedrag van bruto € 13.723,38 van eiser teruggevorderd.
3.3.
Met een schorsingsbesluit van 29 november 2018 heeft het UWV eiser gemeld dat de gevolgen van zijn inkomsten als zelfstandige op zijn uitkering vanaf 2011 niet zijn beoordeeld. Het UWV heeft eiser verzocht om een schatting van zijn huidige inkomsten op te geven. Het UWV heeft eiser gemeld dat, in afwachting van zijn geschatte inkomsten, zijn Wajong-uitkering vanaf 1 december 2018 niet wordt uitbetaald. Via meerdere besluiten in maart 2019 en juli 2019 heeft het UWV aan eiser gemeld dat zijn Wajong-uitkering vanaf
1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 niet zal worden uitbetaald in verband met zijn inkomsten in de jaren 2011 tot en met 2015. In de besluiten staat dat eiser de bedragen aan te veel ontvangen uitkering moet terugbetalen.
3.4.
Met een besluit van 9 juli 2019 heeft het UWV eisers arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf 1 januari 2016 vastgesteld op 0% en zijn Wajong-uitkering vanaf die datum ingetrokken omdat hij vanaf 1 januari 2010, dus vijf jaar of langer, heeft gewerkt als zelfstandige. Het gaat om algemeen geaccepteerde arbeid waartoe eiser met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Eiser is daarom niet langer arbeidsongeschikt. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
3.5.
Uit het dossier blijkt ook dat eiser de tot en met 30 november 2018 te veel ontvangen Wajong-uitkering heeft moeten terugbetalen. Hiervoor heeft het UWV een betalingsregeling vastgesteld. Eiser heeft diverse keren om kwijtschelding verzocht. Met een beslissing op bezwaar van 22 november 2024 heeft het UWV uiteindelijk de openstaande terugvordering van eiser kwijtgescholden. Volgens het verweerschrift gaat het om een bedrag van
€ 86.210,03. Het UWV heeft de invordering vanaf 1 december 2024 gestopt. Deze kwijtschelding is gebaseerd op een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van de risico’s van het handhaven van de terugvordering voor onder meer de gezondheidssituatie van eiser.
3.6.
Eiser heeft op 26 juni 2024 om een herbeoordeling gevraagd. Daarop heeft het UWV verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
Standpunt van het UWV
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de Wajong-uitkering van eiser niet kan herleven.
4.1.
Volgens het UWV is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:21 van de Wajong omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van eisers Wajong-uitkering. Het UWV heeft dit gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige rapporten van 22 augustus 2024 en
11 februari 2025. Het UWV stelt dat de termijn van vijf jaar, waarbinnen de Wajong-uitkering kan herleven, begint op de datum waarop de uitkering is ingetrokken. De datum van de beslissing waarmee de uitkering is ingetrokken is volgens het UWV niet van belang. Een uitzondering hierop is niet mogelijk. In de situatie van eiser begint de termijn van vijf jaar op 1 januari 2016 en eindigt deze op 1 januari 2021. Uit het onderzoek blijkt dat in die periode geen sprake is geweest van een toename van beperkingen uit dezelfde oorzaak.
4.2.
Met invoering van de wijzigingen van de Wajong op 1 januari 2021 zijn de regels voor het herleven van het recht op een Wajong-uitkering versoepeld. Tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd kan het recht op een Wajong-uitkering herleven en niet geldt dat dit alleen binnen vijf jaar na de beëindiging kan. Ook is niet van belang of sprake is van dezelfde oorzaak als op grond waarvan betrokkene eerder recht had op een Wajong-uitkering. Deze versoepeling geldt op grond van het overgangsrecht alleen voor die Wajongers, van wie de uitkering na 1 januari 2016 is geëindigd in verband met arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. Het UWV is van mening dat de versoepelde regels voor eiser niet van toepassing zijn, omdat zijn Wajong-uitkering per 1 januari 2016 is beëindigd. Een uitzondering hierop is niet mogelijk.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering. Hij verzoekt zijn uitkering met terugwerkende kracht te herstellen of een passende compensatie voor de geleden schade toe te kennen.
5.1.
Eiser vindt dat het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld, niet goed heeft gecommuniceerd, termijnen heeft overschreden en hem niet goed heeft begeleid. Eiser wijst erop dat hij pas in 2019 op de hoogte is gesteld van de beëindiging van zijn Wajong-uitkering per 1 januari 2016. Hierdoor heeft hij geen mogelijkheid gehad om tijdig bezwaar te maken. Dit heeft geleid tot ernstige financiële en persoonlijke gevolgen, waaronder gezondheidsklachten en stress. Door het besluit is sprake van ernstige financiële problemen, die hebben geleid tot psychische en fysieke klachten. Eiser verwijst ook naar de beslissing op bezwaar van 22 november 2024, waarmee de openstaande terugvordering van de Wajong-uitkering is kwijtgescholden en het rapport van 16 juli 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat aan die beslissing op bezwaar ten grondslag ligt.
5.2.
Eiser stelt ook dat zijn rechtszekerheid is geschonden. Volgens eiser valt hij zonder zijn medeweten in een overgangsregeling, waardoor hij vanaf 2021 geen vangnet meer bleek te hebben en zich ook niet meer zelfstandig heeft kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij altijd heeft gedacht dat hij levenslang kon terugvallen op de Wajong-uitkering en dat hij daarom nooit een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten. Daarbij heeft hij erop gewezen dat het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor hem vanwege zijn beperkingen niet mogelijk is.
5.3.
Verder vindt eiser dat het UWV administratieve fouten heeft gemaakt. Het UWV heeft volgens eiser onjuiste of onvolledige informatie gebruikt bij de beoordeling van zijn dossier. Het UWV heeft eiser niet correct geïnformeerd, onjuiste berekeningen gemaakt en niet alle informatie meegewogen.
5.4.
Eiser is van mening dat hij door alle fouten met lege handen staat, omdat hij geen recht meer heeft op een Wajong-uitkering, geen inkomen, geen vangnet en geen verzekering heeft.
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
6.1.
Artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder a van de Wajong, zoals dit sinds 1 januari 2021 geldt, bepaalt dat, indien de jonggehandicapte wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 3:19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
Artikel 8:10d van de Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, dat artikel 3:21, zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel HH van de wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (Stb. 2020, 173), van toepassing blijven op de personen van wie het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering voor of op de dag vijf jaar voor de inwerkingtreding van die wet is geëindigd, omdat zij niet arbeidsongeschikt waren.
Artikel I, onderdeel HH, van de Wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, dat artikel 3:21 als volgt wordt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «binnen vijf jaar».
2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt telkens «binnen vijf jaar» en «en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten voortkomt».
Artikel 3:21, eerste lid, onder a, van de Wajong, zoals deze bepaling gold voor 1 januari 2021, bepaalde dat, indien de jonggehandicapte wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 3:19, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten voortkomt, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
6.2.
Met de inwerkingtreding van de Wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong op 1 januari 2021 zijn de regels voor herleving van de Wajong-uitkering gewijzigd. Sinds 1 januari 2021 is voor de herleving van de Wajong-uitkering niet langer nodig dat de arbeidsongeschiktheid zich binnen vijf jaar na intrekking van de Wajong-uitkering voordoet en ook niet dat de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid, die tot de ingetrokken uitkering heeft geleid, is ontstaan. In het overgangsrecht is bepaald dat deze wijziging niet van toepassing is op de personen van wie het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering voor of op de dag vijf jaar voor 1 januari 2021, dus voor of op 1 januari 2016, is geëindigd, omdat zij niet arbeidsongeschikt waren.
Beoordeling geldende recht
7.1.
De Wajong-uitkering van eiser is in 2019 met terugwerkende kracht ingetrokken per
1 januari 2016. Uitgaande van die datum van intrekking geldt voor eiser het recht zoals dat gold voor 1 januari 2021. In verband daarmee eindigt de termijn waarbinnen zijn uitkering nog kan herleven op 1 januari 2021. Uit het rapport van 11 februari 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat in februari 2022 sprake was van een verwijzing vanwege nierproblemen. Als hierbij wordt aangesloten aangaande het moment van mogelijke toename van arbeidsongeschiktheid, en van objectieve aanwijzingen dat van een eerdere datum moet worden uitgegaan is geen sprake, moet worden vastgesteld dat van een toename pas sprake is na 1 januari 2021, het einde van de termijn van vijf jaar na beëindiging van de Wajong-uitkering per 1 januari 2016. Duidelijk is dat eiser op grond van de regels, zoals ze golden voor 1 januari 2021, niet in aanmerking komt voor herleving van zijn Wajong-uitkering.
Daarom kan in het midden blijven of sprake was van arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid, die tot de ingetrokken uitkering heeft geleid, is ontstaan.
7.2.
Op basis van het recht zoals dat gold voor 1 januari 2021 heeft het UWV daarom terecht beslist dat eiser in verband met zijn aanvraag op 26 juni 2024, niet in aanmerking kan komen voor een (herleving van de) Wajong-uitkering.
Nieuwe recht van toepassing?
8.1.
In geschil is of de overgangsbepaling van artikel 8:10d van de Wajong voor eiser buiten toepassing moet worden gelaten, zodat voor eiser de gunstigere regels worden toegepast die gelden vanaf 1 januari 2021. Op basis van die regels bestaat een gerede kans dat de Wajong-uitkering van eiser wel zou kunnen herleven. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 22 augustus 2024 en 11 februari 2025 blijkt immers dat eisers arbeidsongeschiktheid wellicht in februari 2022, maar in ieder geval op 25 juni 2024, is toegenomen. Dat eisers gezondheidssituatie is verslechterd is dus niet in geschil. Dat dit niet is binnen de termijn van vijf jaar na 1 januari 2016 is bij toepassing van de nieuwe regels niet van belang. Ook maakt het volgens die regels niet uit wat de oorzaak van de toename van de arbeidsongeschiktheid is.
8.2.
In een recente uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] overwogen dat nu artikel 8:10d van de Wajong een dwingendrechtelijke bepaling is in een wet in formele zin, naar de huidige stand van de rechtsontwikkeling het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet eraan in de weg staat dat de bestuursrechter zo’n bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Dat is slechts anders als in een bepaald geval sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dan kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’).
8.3.
Gelet op de memorie van toelichting [2] is het vervallen van de herlevingstermijn door de wetgever bewust beperkt tot de personen die bij de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong (1 januari 2021) nog in de herlevingstermijn zaten. Een van de doelstellingen van het wetgevingspakket, waarvan het vervallen van de herlevingstermijn onderdeel uitmaakt, was het wegnemen van belemmeringen voor de (hernieuwde) participatie in arbeid van jonggehandicapten. Alleen degenen voor wie op 1 januari 2021 nog een herlevingstermijn liep, zouden daarbij belemmeringen kunnen ervaren bij het aanvaarden (of behouden) van werk. Alleen personen uit die groep liepen immers het risico dat hun Wajong-uitkering niet meer zou kunnen herleven als zij zouden gaan (of blijven) werken. Daarom was het voor die groep nodig de belemmering van de vijfjaarstermijn te schrappen. Voor Wajong-gerechtigden van wie de Wajong-uitkering al vóór 2016 was ingetrokken, had dat risico zich al verwezenlijkt.
8.4.
Eiser heeft feitelijk steeds Wajong-uitkering ontvangen tot november 2018. Pas in juli 2019 is zijn recht op Wajong-uitkering beëindigd per 1 januari 2016. Voor de beoordeling van het in aanmerking komen voor herleving moet op grond van de wet worden uitgegaan van de datum beëindiging van de uitkering, dus 1 januari 2016, en niet van de datum tot wanneer feitelijk is doorbetaald of de datum van het besluit, waarmee de uitkering is beëindigd. Bij de beëindiging door het UWV in 2019 van de uitkering per 1 januari 2016 speelde de toekomstige wijziging van de Wajong geen rol. Voor eiser maakte het - achteraf bezien - wel een groot verschil per wanneer zijn uitkering is beëindigd.
8.5.
Het gegeven dat de beëindiging van de Wajong-uitkering slechts een dag later wel ertoe zou leiden dat eiser onder de gunstige overgangsbepaling valt, is op zich niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die niet ten volle door de wetgever in de afweging is betrokken. Dat is immers inherent aan een overgangsbepaling en vloeit voort uit het doel van die bepaling. Dat eiser tot november 2018 recht heeft gehad op een Wajong-uitkering, dat deze ook daadwerkelijk tot dat moment is doorbetaald en dat pas in juli 2019 is beslist dat de uitkering per 1 januari 2016 wordt beëindigd omdat eiser daarop geen recht meer heeft, is mogelijk wel een bijzondere omstandigheid die door de wetgever in de afweging niet is betrokken.
8.6.
Vervolgens moet dan worden beoordeeld of deze niet-verdisconteerde omstandigheid de toepassing van artikel 8:10d van de Wajong zozeer in strijd doet zijn met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
8.7.
Daarbij is de vraag of het belang van eiser, doordat zijn uitkering tot november 2018 is doorbetaald en pas in juli 2019 is beslist tot beëindiging per 1 januari 2016, zodanig is geschaad in verhouding tot het belang dat ten grondslag ligt aan de overgangsbepaling, dat de toepassing van de bepaling in het geval van eiser achterwege moet blijven.
8.8.
In de genoemde uitspraak van de CRvB [3] wordt vermeld dat het UWV bij de rechtbank als een mogelijke doelstelling voor de beperkte uitbreiding van de herlevingstermijn, het beperken van de uitvoeringslasten voor het UWV heeft genoemd. Zoals in 8.3. van deze uitspraak is overwogen blijkt uit de Memorie van Toelichting wat de achtergrond is van de overgangsbepaling. Voor de groep uitkeringsgerechtigden die nog in de vijf jaars herlevingstermijn zaten was het nodig de belemmering van die termijn te schrappen. Zoals de CRVB overweegt had voor Wajong-gerechtigden van wie de Wajong-uitkering al op of vóór 1 januari 2016 was ingetrokken, zoals eiser, dat risico zich al verwezenlijkt. In zoverre is er – bezien vanuit de doelstelling van de wetswijziging – ook geen sprake van gelijke gevallen. De wetgever moet zich daarbij hebben gerealiseerd dat artikel 8:10d van de Wajong tot gevolg heeft dat voor Wajong-gerechtigden zoals eiser, die reeds op of vóór
1 januari 2016 vanwege inkomsten uit arbeid hun Wajong-uitkering hebben verloren, ook na 1 januari 2021 blijft gelden dat zij geen aanspraak meer kunnen maken op herleving van hun Wajong-uitkering.
8.9.
Daartegenover staat het belang van eiser. Eiser wil werken en doet dat ook. Hij kan met zijn werk als zelfstandige, de in- en verkoop van boten en auto’s, meestal voldoende inkomsten verwerven. Voor hem is het van groot belang dat hij daarin niet wordt belemmerd. In de beslissing op bezwaar van 22 november 2024, waarmee de openstaande terugvordering is kwijtgescholden, staat dat eiser geen financieel vangnet heeft. Tijdens de zitting heeft eiser verteld dat hij, toen hij als zelfstandige minder inkomsten had, geld heeft moeten lenen bij zijn ouders. Omdat eiser een eigen woning heeft is een bijstandsuitkering voor hem geen vanzelfsprekendheid. Ook blijkt uit de beslissing op bezwaar van
22 november 2024 dat eiser geen particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft en dat hij die als gevolg van zijn beperkingen ook niet kan afsluiten. Daarbij komt dat eiser en zijn broer tijdens de zitting overtuigend hebben toegelicht dat het met het oog op de beperkingen van eiser voor hem juist van belang is dat hij er zeker van kan zijn dat hij een Wajong-uitkering krijgt, als het (tijdelijk) minder goed gaat met zijn gezondheid. De rechtbank wijst ook op het rapport van 16 juli 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daaruit blijkt dat bij eiser sprake is van sterk wisselende stemmingen, bestaande uit mogelijk "manische fases" maar ook kortdurende depressieve fases, die zich hebben verdiept tot suïcidale uitingen. De rechtbank leidt uit dit rapport af dat stress een onderhoudende factor is voor de mentale toestand van eiser en mogelijk ook negatieve invloed heeft op het vermogen inkomsten te verwerven. Om medische redenen kan eiser echter de noodzakelijke medicatie om decompensatie te voorkomen niet meer gebruiken. De rechtbank concludeert hieruit dat als het vangnet van de Wajong-uitkering er niet is, dit bij eiser leidt tot stress, die negatieve gevolgen heeft voor zijn gezondheid en zijn mogelijkheden om als zelfstandige inkomsten te verwerven. Toepassing van artikel 8:10d van de Wajong leidt in de situatie van eiser tot het voor hem zeer nadelige gevolg dat hij nooit meer kan terugvallen op de Wajong-uitkering.
8.10.
Eiser heeft gesteld dat hij steeds in de veronderstelling verkeerde dat hij kon terugvallen op de Wajong, als hij door zijn beperkingen minder inkomsten zou verwerven. Gelet op de wet zoals deze gold tot 1 januari 2021 was deze veronderstelling van eiser niet juist.
Het UWV heeft eiser er nooit op gewezen dat zijn Wajong-uitkering na 1 januari 2021 niet meer zou kunnen herleven. Ook in het besluit van 9 juli 2019, waarmee de Wajong-uitkering van eiser vanaf 1 januari 2016 is beëindigd, is hierover niets vermeld. In dat besluit staat wel dat dat als eiser in de toekomst weer hulp bij werk (arbeidsondersteuning) of een uitkering nodig heeft, hij weer een Wajong-uitkering kan aanvragen en dat het UWV dan opnieuw zal bekijken of hij daarvoor in aanmerking komt.
8.11.
Op het moment van beëindiging van zijn Wajong-uitkering op 9 juli 2019 resteerde nog slechts anderhalf jaar van de termijn van vijf jaar waarbinnen herleving van de uitkering van eiser mogelijk was. Voor eiser heeft het risico dat zijn Wajong-uitkering niet meer zou kunnen herleven zich op 1 januari 2021 ook verwezenlijkt, maar hij kon pas vanaf
9 juli 2019 weten dat hij dat risico liep. Dat is slechts een korte periode voor de verwezenlijking van het risico.
8.12.
Verder lijkt de beëindigingsdatum 1 januari 2016 willekeurig gekozen. Eiser had immers al vanaf 1 januari 2010 zodanige inkomsten als zelfstandige, dat hij geen recht had op uitbetaling van zijn Wajong-uitkering. In het besluit van 9 juli 2019 staat dat eiser vijf jaar of langer heeft gewerkt als zelfstandige, namelijk vanaf 1 januari 2010. Hieruit leidt de rechtbank af dat de beëindigingsdatum ook 1 januari 2015 had kunnen zijn of bijvoorbeeld
1 juli 2016, 1 januari 2017 of 1 januari 2018.
9.1.
Voor de rechtbank is duidelijk dat de toepassing van artikel 8:10d van de Wajong voor eiser nadelige gevolgen heeft. Die nadelige gevolgen gelden echter voor al degenen van wie Wajong-uitkering voor 1 januari 2016 is beëindigd. Niet duidelijk is gesteld of gebleken dat juist doordat de uitkering tot november 2018 is doorbetaald en pas in juli 2019 de beëindiging met terugwerkende kracht heeft plaats gevonden, de gevolgen voor eiser onevenredig nadeliger zijn dan als van een meer reguliere beëindiging sprake was geweest. Het UWV heeft gekozen voor beëindiging per 1 januari 2016, maar gelet op zijn inkomsten vanaf 2010 lag een eerdere beëindigingsdatum meer voor de hand dan een latere. Dat het UWV eiser niet op de mogelijke gevolgen van zijn werkzaamheden en inkomsten heeft gewezen is naar het oordeel van de rechtbank niet bepalend, reeds nu de belemmeringen voor de herleving direct uit de geldende wet voortvloeien. Zoals voorts ook ter zitting besproken was het verzekeren van de mogelijke gevolgen sowieso vrijwel zeker niet mogelijk. Dat het niet kunnen terugvallen op de Wajong leidt tot problemen omdat er geen duidelijk vangnet voor eiser is, onderscheidt zijn situatie ook niet van die van iemand bij wie er een meer reguliere beëindiging heeft plaatsgehad op of voor 1 januari 2016.
9.2.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van (niet verdisconteerde) bijzondere omstandigheden die de toepassing van de overgangsbepaling van artikel 8:10d van de Wajong zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die bepaling niet zou mogen worden toegepast in het geval van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek van eiser tot vergoeding van mogelijk geleden schade wordt afgewezen, nu het bestreden besluit van het UWV niet onrechtmatig is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie CRvB 6 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:205
2.Kamerstukken II 2018-2019, 35213 nr. 3
3.CRvB 6 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:205