ECLI:NL:RBOVE:2025:5417

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
11677040 \ CV EXPL 25-741
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan beukenhaag en wateroverlast door hoogteverschil van percelen

In deze civiele zaak vordert partij A betaling van partij B voor schade aan zijn beukenhaag, die volgens hem is veroorzaakt door graafwerkzaamheden van een onderaannemer van partij B. Daarnaast stelt partij A dat er wateroverlast is door een hoogteverschil tussen zijn perceel en dat van partij B. Partij B voert verweer en stelt dat zij niet aansprakelijk is, omdat zij geen eigenaar is van de aangrenzende percelen. In reconventie vordert partij B schadevergoeding van partij A voor het niet afdoende ontruimen van een perceel. De kantonrechter wijst de vorderingen van beide partijen af. De rechter oordeelt dat partij A onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de schade aan de beukenhaag en dat de wateroverlast niet is onderbouwd. Ook de vordering in reconventie van partij B wordt afgewezen, omdat de schade niet aan partij A kan worden toegerekend. Beide partijen worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11677040 \ CV EXPL 25-741
Vonnis van 2 september 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. E. Nijhoff,
tegen
[partij B] B.V.,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: A.C. Waszink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 26 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A] is eigenaar van het woonhuis met perceel aan de [adres 1] .
2.2.
Het perceel met opstallen aan de [adres 2] (aan de linkerzijde van het onder 2.1. vermelde perceel, vanaf de straatkant gezien) was eigendom van
[bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), van welke vennootschap [partij A] algemeen directeur is. Het perceel met opstallen is op 13 mei 2022 verkocht aan
[bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). De opstallen zijn gesloopt en de grond is bouwrijp gemaakt.
2.3.
Zowel aan de rechter- als aan de achterzijde van het perceel van [partij A] zijn woningen gerealiseerd. Op een door [partij A] als productie 3 overgelegde tekening (ondertekend door zowel [partij A] als [partij B] ) is de voorgenomen situatie weergegeven voor zover het gaat om de aansluiting van de omliggende percelen op zijn perceel; “Doorsnede A-A” voor zover het gaat om het perceel aan de rechterzijde en “Doorsnede B-B” voor zover het gaat om de percelen aan de achterzijde.
2.4.
In afwijking van de onder 2.3 vermelde tekening is aan de rechterzijde van het perceel van [partij A] een keerwand geplaatst.

3.Het geschil

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.1.
[partij A] vordert, samengevat, dat [partij B] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.826,30, te vermeerderen met rente en kosten. Volgens hem heeft een onderaannemer van [partij B] zijn beukenhaag beschadigd en heeft hij voor verwijdering en vervanging daarvan een bedrag van € 1.936,30 moeten betalen. Verder is afgesproken dat het perceel aan de rechterzijde van zijn perceel in hoogte ongeveer gelijk zou zijn aan zijn perceel, maar het voetpad naast zijn perceel ligt veel hoger, met een keerwand die 45 centimeter hoger ligt dan zijn perceel. Hierdoor kan het water op zijn perceel niet op een natuurlijke wijze wegvloeien en is hij genoodzaakt drainage aan te leggen. Voor de daarmee gepaard gaande kosten, begroot op € 10.890,00, acht hij
[partij B] aansprakelijk.
3.2.
[partij B] voert verweer. Volgens haar moeten alle vorderingen worden afgewezen, alleen al omdat zij geen eigenaar is van de aan het perceel van [partij A] grenzende percelen. Mocht dit verweer niet opgaan, dan vordert zij in reconventie dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling van € 13.025,14 aan schadevergoeding in verband met het door [partij A] niet afdoende ontruimen van het perceel met opstallen aan de [adres 2] en in verband met het door hem verwijderen van het bij de koop inbegrepen hekwerk, te vermeerderen met rente en kosten.
3.3.
[partij A] heeft het gevorderde in reconventie betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
De beukenhaag
4.1.
Volgens [partij A] zijn de wortels van zijn beukenhaag (langs de linkerzijde van zijn perceel) beschadigd bij/door graafwerkzaamheden in opdracht van [partij B] en heeft de beukenhaag dit niet overleefd. De door hem ingeschakelde hovenier
( [naam] , hierna: [naam] ) heeft dit bevestigd bij mail van 7 januari 2025 (productie 9 [partij A] ), waarin staat:
(...)
Na beoordeling van de toegezonden foto’s komen wij als vakbekwaam hovenier tot de conclusie dat de beukenhaag erg veel schade heeft geleden door de graafwerkzaamheden.
Wij denken dan ook dat de wortels té lang hebben bloot gelegen met als gevolg dat de beuken in de haag het daardoor niet overleefd hebben. (...)
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] hiermee onvoldoende onderbouwd dat de wortels van de beukenhaag door voormelde graafwerkzaamheden zijn beschadigd. [naam] heeft (kennelijk) zijn oordeel gebaseerd op door [partij A] toegestuurde foto’s, die in deze procedure niet zijn overgelegd. Niet duidelijk is wat op deze foto’s te zien is en op welke datum/data deze zijn gemaakt. Evenmin is duidelijk of de hovenier zijn aanname (dat de wortels te lang bloot hebben gelegen) heeft gebaseerd op deze foto’s of op andere (niet nader geconcretiseerde) informatie.
4.3.
Daarbij komt nog dat, zelfs al zou worden aangenomen dat de graafwerkzaamheden de beukenhaag hebben beschadigd, dit niet zou leiden tot het door [partij A] gewenste resultaat. De betreffende graafwerkzaamheden zijn immers, naar tussen partijen niet in geschil is, verricht door de nutsaannemer. Op [partij B] rustte (slechts), zo heeft zij ter zitting onbetwist aangevoerd, de verplichting de uit te voeren werkzaamheden te coördineren. Deze verplichting houdt niet in dat zij aansprakelijk is voor de kwaliteit van het door derden uitgevoerde werk, maar (slechts) voor het in tijd op elkaar afstemmen van diverse werkzaamheden. Dat zij hierin is tekortgeschoten (met de gestelde nadelige gevolgen voor de beukenhaag) is gesteld noch gebleken.
4.4.
Dit betekent dat het ter zake de beukenhaag gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De keerwand
4.5.
Niet in geschil is dat de aansluiting tussen het perceel van [partij A] en het perceel aan de rechterzijde niet is uitgevoerd conform de onder 2.3 vermelde tekening. Dit maakt echter niet dat de door [partij A] in dit verband gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is, nu, zoals [partij B] heeft aangevoerd en hierna wordt besproken, de door [partij A] gestelde schade niet is komen vast te staan. Haar overige verweren kunnen dus onbesproken worden gelaten.
4.6.
Volgens [partij A] wordt zijn perceel over de gehele rechterzijde omsloten met een keerwand die minimaal 45 centimeter hoger is dan zijn perceel, waardoor het water op zijn perceel “niet op een natuurlijke wijze (kan) wegvloeien” (punt 15 dagvaarding). Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij verwezen naar een bericht van [naam] (productie 18 [partij A] ) van 26 maart 2025, waarin staat:
(...)
U heeft ons gevraagd voor een advies en offerte i.v.m. wateroverlast en hoogteverschil in uw tuin.
Wat wij hebben geconstateerd is dat het bouwbedrijf het hoogteverschil opgelost heeft met een keerwand. Dhr. [partij A] zijn woning staat royaal boven het maaiveld en heeft zijn tuin laten aflopen wat ook een normale gang van zaken is. Maar nu blijft het water voor de keerwand staan met als gevolg dat het gazon en de struiken het te nat hebben.
Ons advies is een dubbele drainage te leggen. Eén langs de keerwand en één op een meter uit de keerwand.
(...)
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [partij B] van de gestelde wateroverlast (en de daarmee gepaard gaande (of te verwachten) schade) had het op de weg van [partij A] gelegen om deze nader te onderbouwen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Gesteld noch gebleken is wanneer (en in hoeverre) er sprake is geweest van water dat voor de keerwand is blijven staan, laat staan dat dit water heeft geleid, althans zal leiden tot schade aan gazon en struiken. De gestelde noodzaak voor het aanbrengen van drainage is dan ook niet komen vast te staan.
4.7.
De conclusie is dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. [partij A] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
in reconventie
4.8.
Nu de voorwaarde waaronder [partij B] haar vordering in reconventie heeft ingesteld, is vervuld – de afwijzing van de vorderingen in conventie is immers niet ingegeven door haar primaire verweer – moet worden beoordeeld of het gevorderde toewijsbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval, gelet op het navolgende.
4.9.
Niet [partij B] , maar [bedrijf 2] heeft het perceel met opstallen aan de [adres 2] gekocht (overigens niet van [partij A] , maar van
[bedrijf 1] ). Voor zover [bedrijf 1] tekort is geschoten in haar verplichting het gekochte in de gestelde overeengekomen staat (volgens [partij B] zónder achtergelaten spullen in de opstallen en mét achterlating van het ijzeren hekwerk) te leveren, is [bedrijf 2] de partij die [bedrijf 1] daarop had kunnen aanspreken. De stelling van [partij B] in haar conclusie (punt 21) dat “het redelijk is dat zij van [bedrijf 2] afgeleide schade vordert” ontbeert enige wettelijke grondslag. Haar stelling ter zitting dat [bedrijf 1] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld (en [partij A] daarvoor als bestuurder kan worden aangesproken) leidt evenmin tot het gewenste resultaat. Nog daargelaten dat de stellingen over de door dit handelen geleden schade niet onderbouwd (en evenmin navolgbaar) zijn, zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat [bedrijf 1] haar gedrag mede had moeten laten bepalen door de belangen van [partij B] . [1]
4.10.
[partij B] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
5.3.
wijst het gevorderde af,
5.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart de onderdelen 5.2 en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op
2 september 2025.