ECLI:NL:RBOVE:2025:5428

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
C/08/180402 / HA ZA 15-662
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake de verdeling van de onverdeeldheid na overlijden van vader en moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 september 2025 een eindvonnis uitgesproken in een langdurige juridische procedure over de verdeling van een onverdeeldheid die is ontstaan door het overlijden van vader en moeder. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis op 26 februari 2025 al enkele knopen doorgehakt en partijen de gelegenheid gegeven om te reageren op nieuwe standpunten en producties. Na deze reacties heeft de rechtbank vastgesteld dat zij nu tot een eindvonnis kan komen.

De rechtbank heeft de omvang en waarde van de onverdeeldheid vastgesteld, waarbij de activa en passiva zijn opgesomd. De rechtbank heeft geoordeeld dat elk van de deelgenoten recht heeft op een gelijk deel van de onverdeeldheid, en heeft de verdeling van de activa en passiva vastgesteld. De rechtbank heeft ook de rol van notaris mr. [naam 2] benoemd voor de eigendomsoverdracht van de bosgronden aan [partij B 1].

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van [partij A] tegen [partij B 2] toegewezen, waaronder de afgifte van een aggregaat en een lening. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de gezamenlijke belangen van de partijen in de onverdeeldheid. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verzoek van [partij B 2] om dit niet te doen, gezien de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/180402 / HA ZA 15-662
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek,
tegen

1.[partij B 1],

te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [partij B 1],
advocaat: mr. H.C.J. Coumou,
2.
[partij B 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B 2],
advocaat: mr. J.J. Paalman,
3.
[partij B 3],
te [woonplaats 4],
gedaagde,
hierna te noemen: [partij B 3],
advocaat: mr. J.M.M. Kroon.

1.De procedure

De rechtbank heeft op 26 februari 2025 tussenvonnis gewezen. Daarna zijn de volgende stukken gewisseld:
- de akte van [partij B 1]
- de akte van [partij B 2]
- de akte van [partij B 3]
- de akte van [partij A] met producties
- de akte uitlating producties van [partij B 1], [partij B 2] en [partij B 3]
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is - na aanhouding - bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

De rechtbank heeft in haar vorige tussenvonnis een aantal knopen doorgehakt en partijen in de gelegenheid gesteld nog nader op een aantal (nieuw ingenomen) standpunten en/of producties te reageren. Partijen hebben dat gedaan. De rechtbank kan thans tot een eindvonnis komen in deze langslepende juridische procedure. Zij komt tot een vaststelling van de verdeling van de onverdeeldheid die is ontstaan door het overlijden van vader en moeder. De rechtbank licht hieronder haar oordeel en hoe zij tot dit oordeel is gekomen toe.

3.De verdere beoordeling

in conventie en reconventie
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in haar tussenvonnis van 26 februari 2025.
3.2.
Partijen hebben zich na tussenvonnis van 26 februari 2025 bij akte uitgelaten over de punten waarover zij zich mochten uitlaten. De rechtbank zal de reacties van elk van partijen op deze punten hierna achtereenvolgens bespreken.
de overbedelingsvordering op [partij B 2], beroep op dwaling [partij B 2]
3.3.
[partij B 2] heeft een beroep gedaan op artikel 3:196 BW. Volgens hem heeft hij op
12 februari 2014 gedwaald over de hoogte van de overnamesom en is hij voor meer dan een vierde gedeelte benadeeld: het verschil tussen de in akte ontbinding maatschap genoemde waarde van € 1.043.868,- enerzijds en de successieaangifte van moeder genoemde waarde van € 248.061,- anderzijds, bedraagt meer dan 25%.
[partij B 1] onderschrijft de dwaling. Bij een juiste voorstelling van zaken hadden de betrokken partijen een andere waarde vermeld dan in de akte van 12 februari 2014 is vermeld, namelijk de uitkomst volgens de waarderingsvoorschriften van artikel 12 van de maatschapsakte. Blijkens de successieaangifte van 2005 is uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer in het kader van het verzoek om toepassing van de fiscale Bedrijfsopvolgingsregeling. Bij een correcte toepassing van artikel 12 van de maatschapsakte zou een bedrag zijn berekend en in de akte zijn vermeld van € 248.061,-. [partij B 1] verwijst in dit kader naar de door haar bij akte van 24 juli 2024 overgelegde maatschapsakte en de notitie van [bedrijf] B.V..
[partij B 3] stelt zich op het standpunt dat [partij B 2] met recht een beroep doet op vernietiging wegens dwaling ex artikel 3:196 BW. Hij kan zich voorstellen dat wanneer [partij B 2] in 2014 had geweten dat de notaris de onjuiste waardering had toegepast en hij eigenlijk maar voor
€ 248.061,- was overbedeeld, [partij B 2] de akte ontbinding maatschap nooit had ondertekend.
[partij A] betwist de door [partij B 2] gestelde dwaling gemotiveerd.
3.4.
De rechtbank verwerpt het beroep op dwaling van [partij B 2].
De (bijzondere dwalings)regeling van artikel 3:196 BW mist in dit geval toepassing.
Op grond van artikel 3:196 BW kan een deelgenoot de vernietiging van een verdeling vorderen, wanneer hij omtrent de waarde van één of meer van de te verdelen goederen heeft gedwaald en hij als gevolg daarvan voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. In dit geval heeft echter geen verdeling plaatsgevonden. Er is sprake geweest van voortzetting van de maatschap door [partij B 2] na het overlijden van een vennoot, vader, in 12 januari 2004. In dat kader is er (10 jaren later) in 2014 een ontbindingsakte opgesteld en zijn er op basis van het voortzettingsbeding (on)roerende goederen gewaardeerd en overgenomen door [partij B 2] tegen inbreng van de toegekende waarde daarvan.
3.5.
De rechtbank komt om dezelfde reden ook niet toe aan het door [partij B 1] in hetzelfde kader gedane beroep op dwaling ex artikel 3:196 BW. Het beroep van [partij B 1] op wederzijdse dwaling ex artikel 6:228 sub c BW, kan, zonder bijkomende feiten en/of omstandigheden evenmin slagen.
vordering op [partij A]
3.6.
De overige partijen mochten in dit kader een reactie geven op de door [partij B 1] overgelegde producties 5 en 6. [partij B 1] heeft naar die producties verwezen ter onderbouwing van haar standpunt dat de vordering van de nalatenschap op [partij A] ten aanzien van de toonderstukken die hij heeft verzilverd, € 37.952,77 bedraagt.
[partij B 2] en [partij B 3] scharen zich achter het standpunt van [partij B 1].
[partij A] volhardt in zijn standpunt dat de vordering van de nalatenschap op hem in dit kader slechts € 12.524,00 bedraagt.
3.7.
De rechtbank gaat er, gelet op de gewisselde processtukken, vanuit dat de verkoopopbrengst van de toonderstukken € 37.952,77 bedraagt. Dat volgt uit de door [partij B 1] overgelegde producties 5 en 6 bij akte uitlating boedelbeschrijving. Deze producties bevatten een kopie van de uitbetaling aan [partij A] van de toonderstukken van Rabobank op een zestal data in 2016, ter hoogte van 4 x € 6.900,00, 1 x € 6.902,27 en
€ 3.450,00 (is samen € 37.952,27), alsmede de eindafrekening van de bewindvoerder van moeder, de heer [naam 1], waarin voormeld bedrag genoemd staat.
3.8.
[partij A] heeft zijn standpunt dat de vordering uit hoofde van de nalatenschap op hem ten hoogste € 12.524,00 bedraagt voorts op geen enkele wijze onderbouwd. Dat had uiteraard op zijn weg gelegen. Het nalaten daarvan komt voor zijn rekening en risico.
schuld aan [partij B 3]
3.9.
[partij B 3] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een vordering op de boedel heeft van € 11.710,86. Het betreft kosten die hij heeft gemaakt om de bouwbestemming op de kavel in [plaats] te handhaven. In het verleden dreigde de bouwmogelijkheid op deze kavel verloren te gaan. [partij B 3] stelt zich op het standpunt dat wanneer hij deze kosten niet zou hebben gemaakt, de bouwmogelijkheid ter plaatse niet zou zijn gehandhaafd.
Zowel [partij B 1] als [partij B 2] stemt in met het opvoeren van deze kosten door [partij B 3].
[partij A] betwist het meenemen van deze door [partij B 3] opgevoerde kosten gemotiveerd. Volgens hem is op geen enkele wijze aangetoond dat er enige relatie bestaat tussen de door [partij B 3] gemaakte kosten en de handhaving van de bouwbestemming. Op de bouwkavel rustte een agrarische bestemming. Het principebesluit van de gemeente van 18 april 2024 waarbij de bestemming ‘agrarisch’ is gewijzigd naar ‘wonen’ is van meerwaarde geweest voor het bouwperceel en niet de door [partij B 3] gedane investeringen.
3.10.
De rechtbank zal de door [partij B 3] aangevoerde kosten niet aanmerken als een schuld van de nalatenschap. Het volgende is daarvoor redengevend.
3.11.
De kosten die [partij B 3] in dit kader opvoert dateren van 2015 en 2016.
De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen van een machineberging/opslagloods op de kavel, is door de gemeente verleend op 1 maart 2016. Niet in discussie is tussen partijen dat de kavel in [plaats] op 18 april 2024, zijnde het moment dat de gemeente het principebesluit heeft genomen over de wijziging van de bestemming van de kavel, de bestemming ‘wonen’ heeft gekregen. De waarde van een kavel wordt onder meer, maar niet in de laatste plaats, bepaald door de bestemming van de kavel. Een kavel met de bestemming ‘wonen’ vertegenwoordigt een hogere waarde dan een kavel met bestemming ‘agrarisch’. Aangenomen kan worden dat [partij B 3] in het kader van het ontwerp ten behoeve van de loods en het aanvragen van een omgevingsvergunning daartoe, kosten heeft gemaakt.
Zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, kan echter niet worden geconcludeerd dat de inspanningen die [partij B 3] (in 2015/2016) heeft verricht, noodzakelijk waren dan wel hebben bijgedragen aan het ‘handhaven van de bouwbestemming’, zoals [partij B 3] wél betoogt.
vaststelling omvang en waarde onverdeeldheid
3.12.
De omvang en waarde van de onverdeeldheid die is ontstaan door het overlijden van vader en moeder kan aldus worden vastgesteld als volgt:
Activa
1. de overbedelingsvordering op [partij B 2] met een waarde van € 1.797.539,00
2. de bouwkavel te [plaats] met een waarde van € 476.600,00
3. de bosgronden met een totale waarde van € 179.090,00
4. vordering op [partij A] met een waarde van € 37.952,27
5. banksaldo Rabobank met een waarde van
€ 24.680,15
Totaal € 2.515.861,42
Passiva
1. schuld aan [partij B 2] met waarde van € 91.914,00
2. aandeel in schuld aan [partij A] met een waarde van
€ 4.534,00
Totaal € 96.448,00
Activa minus passiva resulteert in een saldo van € 2.419.413,42.
Tussen partijen is niet in discussie dat zij elk voor een vierde deel gerechtigd zijn tot de onverdeeldheid die is ontstaan door het overlijden van vader en moeder. Elk van de deelgenoten komt dus toe een bedrag van € 604.853,35.
Indachtig hetgeen de rechtbank in haar tussenvonnis van 26 februari 2025 in rechtsoverweging 3.17. heeft overwogen en gelet op de hiervoor vastgestelde omvang/waardering van de onverdeeldheid, zal de rechtbank de bosgronden aan [partij B 1] toedelen.
Het voorgaande resulteert in de volgende verdeling:
Aan [partij B 3] wordt toegedeeld een bedrag € 604.853,35.
Aan [partij B 1] worden toegedeeld de bosgronden met een waarde van € 179.090,00, en een bedrag ter hoogte van € 425.763,35 (is samen € 604.853,35).
Aan [partij A] wordt toegedeeld een bedrag ter hoogte van € 571.435,08 (€ 604.853,35 minus € 33.418,27 (€ 37.952,27 minus € 4.534,00)).
[partij B 2] is met een bedrag van € 1.100.771,65 overbedeeld (€ 1.797.539,00 minus
€ 696.767,35 (€ 604.853,35 plus € 91.914,00).
De overbedeling die uit deze verdeling voortvloeit voor [partij B 2] ter hoogte van
€ 1.100.771,65 dient door [partij B 2] aan de overige deelgenoten te worden vergoed door betaling aan de boedel, zodat de bedragen die aan de overige deelgenoten toekomen daaruit kunnen worden betaald.
3.13.
De rechtbank zal notaris mr. [naam 2] aanwijzen als notaris ten overstaan van wie de eigendomsoverdracht van de bosgronden aan [partij B 1] dient plaats te vinden.
3.14.
Partijen zullen voorts over en weer worden veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de door de rechtbank in dit vonnis vastgestelde verdeling.
3.15.
De rechtbank zal op de voet van artikel 3:181 BW mr. E.M. Elfrink, advocaat te Hengelo, als onzijdig persoon benoemen om degene of degenen te vertegenwoordigen, die niet aan de verdeling wil meewerken. Op voorhand is de rechtbank niet gebleken van bezwaren tegen haar benoeming. Indien deze benoeming op bezwaren stuit, kunnen partijen binnen vier weken na dit vonnis alsnog eenparig een ander onzijdig persoon kiezen. De kosten van de door de onzijdig persoon verrichte werkzaamheden zullen ten laste komen van de boedel.
3.16.
Het staat partijen uiteraard vrij om met elkaar (nadere) afspraken te maken over het moment en de wijze van uitbetaling van de bedragen die aan elk van hen toekomt.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.17.
De rechtbank zal dit eindvonnis - ook voor wat betreft de vaststelling van de verdeling - uitvoerbaar bij voorraad verklaren. [partij B 2] heeft weliswaar verzocht om dat niet te doen, maar de rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden geen redenen om uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege te laten. Deze procedure loopt inmiddels al tien jaren. Het is van belang dat partijen eens uit de onverdeeldheid geraken. Uiteraard staat het de partij(en) die zich niet kan (kunnen) conformeren aan dit vonnis, vrij om hoger beroep in te stellen. Indien [partij B 2] wenst dat een ingesteld hoger beroep toch schorsende werking heeft, dan kan hij om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis vragen in hoger beroep.
vorderingen van [partij A] tegen [partij B 2]
3.18.
De door [partij A] gevorderde afgifte van het aggregaat zal in dit eindvonnis worden toegewezen (zie tussenvonnis van 6 september 2017).
Het door [partij A] gevorderde bedrag ten titel van lening ter hoogte van € 1.815,00, te vermeerderen met de nader omschreven rente, zal bij dit eindvonnis ook worden toegewezen (zie tussenvonnis van 6 september 2017).
compensatie van proceskosten
3.19.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat partijen allen deelgenoot zijn in de onverdeeldheid die is ontstaan als gevolg van het overlijden van vader en moeder, aanleiding om de proceskosten in conventie en reconventie tussen partijen te compenseren. Dat geldt ook ten aanzien van de vorderingen in conventie die [partij A] persoonlijk tegen [partij B 2] heeft ingesteld. Voor een proceskostenveroordeling, zoals [partij A] gevorderd, bestaat geen aanleiding. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
vorderingen van [partij A] tegen [partij B 2]
4.1.
veroordeelt [partij B 2] om aan [partij A] in ongeschonden staat af te geven het aggregaat, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20,00 per dag, zulks tot een maximum van € 600,00, indien [partij B 2] hieraan niet voldoet,
4.2.
veroordeelt [partij B 2] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten titel van lening aan [partij A] het bedrag van € 1.815,00 te voldoen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2012 tot aan de dag van algehele voldoening,
in conventie en reconventie
4.3.
stelt de verdeling van de tussen partijen door het overlijden van vader en moeder bestaande onverdeeldheid vast als overwogen in rechtsoverweging 3.12.,
4.4.
veroordeelt [partij B 2] wegens overbedeling tot betaling van een bedrag van
€ 1.100.771,65 aan de boedel,
4.5.
benoemt als notaris mr. [naam 2] ten overstaan van wie de eigendomsoverdracht van de bosgronden aan [partij B 1] dient plaats te vinden,
4.6.
bepaalt dat elk van partijen de vereiste medewerking aan de vastgestelde verdeling en afwikkeling daarvan dient te verlenen,
4.7.
benoemt mr. E.M. Elfrink, advocaat te Hengelo, tot onzijdig persoon om degene of degenen te vertegenwoordigen die weigert of weigeren aan de verdeling en de afwikkeling mee te werken, zulks tenzij partijen binnen vier weken na de datum van dit vonnis eenparig een ander onzijdig persoon kiezen,
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
3 september 2025.