ECLI:NL:RBOVE:2025:5517

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/08/280971 / HA ZA 22-166
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van maatschapsvermogen en benoeming van deskundige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 10 september 2025 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen twee partijen, aangeduid als partij A en partij B. De rechtbank heeft in dit vonnis de voortgang van de procedure besproken, waarbij eerder tussenvonnis van 18 september 2024 als uitgangspunt diende. In dat tussenvonnis werd overwogen dat op basis van artikel 11.1 van de maatschapsovereenkomst een tweede balans had moeten worden opgemaakt, waarin de activa en passiva naar waarde moesten worden opgevoerd. Partijen kregen de gelegenheid om deze balans op te stellen en in te dienen. De rechtbank constateerde dat er geen hoger beroep was ingesteld tegen het tussenvonnis en dat partijen op 18 december 2024 gelijktijdig een akte hadden genomen.

Partij A stelde dat de zaak nog niet rijp was voor de benoeming van een deskundige, zolang er geen eindbeslissing was genomen over diverse geschilpunten. Partij B steunde dit standpunt. De rechtbank heeft in het vonnis verder ingegaan op de geschilpunten, waaronder de financiële afwikkeling van de maatschap en de kosten die verband hielden met de saneringssubsidie en de sloopkosten. De rechtbank oordeelde dat partijen gelijkelijk moesten bijdragen aan de kosten en dat een deskundige moest worden benoemd om de vermogenscomponenten te waarderen die nodig zijn voor de vereffening.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door partij A gevraagde slotbalans niet kon worden vastgesteld zonder de input van een deskundige. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op 10 december 2025 een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over de benoeming van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.F. van Aalst.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/280971 / HA ZA 22-166
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. H.M. van Eerten,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. T.R. Oude Veldhuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 september 2024;
- de akte van [partij A] van 18 december 2024 met producties 28 en 29;
- de akte van [partij B] van 18 december 2024 met producties 28 en 29;
- de antwoordakte van [partij A] van 26 februari 2025 met daarin een reactie op de akte van [partij B] van 18 december 2024;
- de antwoordakte van [partij B] van 26 februari 2025 met daarin een reactie op de akte van [partij A] van 18 december 2024 met producties 30 t/m 32;
- de akte van [partij A] van 12 maart 2025 met daarin een reactie op de door [partij B] ingediende producties 30 t/m 32;
- op 21 maart 2025 hebben beide partijen de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis d.d. 18 september 2024
2.1.
In het tussenvonnis van 18 september 2024 heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 11.1 van de maatschapsovereenkomst een tweede balans had moeten worden opgemaakt waarop de aktiva en passiva worden opgevoerd naar hun in lid 3 van dit artikel bedoelde waarde. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om deze balans op te stellen en die bij akte in te dienen. Verder heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten of hoger beroep is ingesteld, over de persoon van de deskundige en aan de deskundige te stellen vragen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen geen hoger beroep hebben ingesteld tegen het tussenvonnis van 18 september 2024. Partijen hebben op de rol van 18 december gelijktijdig een akte genomen.
2.3.
[partij A] stelt dat deze zaak nog steeds niet rijp is om een deskundige te benoemen zolang de rechtbank ten aanzien van diverse geschilpunten niet eerst alsnog een eindbeslissing neemt. [partij B] kan zich verenigen met het standpunt van [partij A] inhoudende dat de rechtbank eerst een aantal beslissingen mag nemen alvorens er een deskundige wordt ingeschakeld. Naar het oordeel van [partij B] zijn er in ieder geval twee geschilpunten die leiden tot een fors verschil met betrekking tot de vraag hoe groot het maatschapsvermogen van [partij A] is.
2.4.
De rechtbank zal hierna ingaan op de geschilpunten.
Ten aanzien van r.o. 5.8 van het tussenvonnis van 18 september 2024
2.5.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat partijen bij de financiële afwikkeling van de maatschap rekening moeten houden met hetgeen het Hof hierover op 23 januari 2024 en 2 april 2024 heeft geoordeeld. Volgens het Hof brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de latere toepassing van de Subsidieregeling Sanering Varkenshouderijen en de Rood-voor-Rood regeling moeten worden betrokken in de waardering van de goederen waarop de maatschap ten tijde van de ontbinding de economische eigendom had. Op grond van artikel 11 lid 2 in samenhang met artikel 7 lid 2 zijn partijen gelijkgerechtigd tot een waardevermeerdering, dan wel gelijkelijk gehouden bij te dragen bij een waardevermindering. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat zij voorbij gaat aan het betoog van [partij A] dat het dictum van het arrest van het Hof op een andere wijze moet worden uitgelegd.
2.6.
[partij A] stelt in haar akte d.d. 18 december 2024 dat de door de maatschap opgerichte dierverblijven überhaupt nooit worden ‘ingebracht’. Waar het Hof aangeeft dat op de bij helfte te verdelen subsidie en meerwaarden rood-voor-rood met betrekking tot de dierverblijven 2 en 4 t/m 7 eerst nog moet worden afgetrokken “de waarde van de dierverblijven 2 en 4/7m 7 ten tijde van de economische inbreng”, kan het Hof niet anders bedoeld hebben dan de (eventuele) waarden van de oorspronkelijke, door [partij B] economisch ingebrachte, opstallen zoals die nadien door en op kosten van de maatschap zijn vervangen, aldus [partij A]. Het Hof heeft in r.o. 3.29 het volgende overwogen:
(..)De economische inbreng van de gedurende de maatschapsperiode in gebruik genomen dierverblijven 2 en 4 tot en met 7 berustte ten tijde van de ontbinding nog bij de maatschap. Het Hof neemt aan dat dit de gebouwen zijn waarvan de waarde op de balans is geactiveerd. Het deel van de subsidie dat met deze dierverblijven verband houdt, moet in de financiële afwikkeling van de maatschap worden betrokken. Daarbij is niet het uitgangspunt dat de subsidie bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Alleen het verschil tussen de waarde die deze dierverblijven hadden ten tijde van de inbreng van de economische eigendom het bedrag van de subsidie (de waardevermeerdering of vermindering) wordt door ieder voor de helft genoten of gedragen. Het Hof is niet in staat daaraan een concreet bedrag te verbinden. Er is geen slotbalans opgesteld, het daadwerkelijk subsidiebedrag kan lager (zijn) uit(ge)vallen dan het bedrag dat in de beschikking van RVO is genoemd en het ontbreekt aan inzage in de waarde van de dierverblijven op het moment van inbreng van de economische eigendom.”.
Het Hof heeft in haar beslissing op verzoek ex artikel 31 Rv d.d. 2 april 2024 het volgende geoordeeld:
“Anders dan [partij A] veronderstelt, gaat het daarbij niet om het verschil tussen de waarde van de dierverblijven op de slotbalans en het subsidiebedrag (en de waarde van de bouwrechten) voor zover te relateren aan de dierenverblijven, maar om het verschil tussen de waarde van de dierenverblijven ten tijde van de inbreng van de economische eigendom en het subsidiebedrag (en de waarde van de bouwrechten) voor zover te relateren aan de dierenverblijven.”
2.7.
De rechtbank kan de door [partij A] gegeven uitleg niet volgen. Het Hof heeft bepaald dat het gaat om de waarde van de dierenverblijven ten tijde van de inbreng van de economische eigendom. Als gevolg van de inbreng van de economische eigendom van de dierverblijven komt zowel de waardevermeerdering als een waardevermindering daarvan voor rekening van de maatschap. Voorts heeft het Hof d.d. 2 april 2024 bepaald dat er geen grond is om [partij A] alleen mee te laten delen in een positief verschil.
Ten aanzien van r.o. 5.9 van het tussenvonnis van 18 september 2024
2.8.
In het tussenvonnis van 18 september 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat partijen gelijkelijk gehouden zijn bij te dragen in de kosten die nodig zijn geweest om het bouwrecht en de subsidie te krijgen en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de daadwerkelijk toegekende subsidiebedragen. Dit betekent dat de kosten die [partij B] heeft moeten maken om de saneringssubsidie te kunnen verkrijgen en om deel te kunnen nemen aan de rood-voor-rood regeling in mindering mogen worden gebracht op de met [partij A] te verrekenen vermogenswaarde van deze subsidie en het bouwrecht. [partij A] stelt in haar antwoordakte van 18 december 2024 dat zij slechts naar evenredigheid van haar aandeel in de te verkrijgen saneringssubsidie dient bij te dragen in de daarmee samenhangende kosten. [partij B] voert in zijn antwoordakte van 26 februari 2025 aan dat hij het redelijk vindt dat 22,76% voor zijn rekening komt en 77,24% voor rekening van partijen. [partij B] geeft aan dat 77,24% van de saneringssubsidie wordt toegerekend aan de dierverblijven 2 en 4 t/m 7. Dit is door [partij A] niet of althans onvoldoende weersproken. Omdat 77,24% van de subsidie gerelateerd wordt aan de dierverblijven 2 en 4 t/m 7 is naar het oordeel van de rechtbank het redelijk dat dit percentage voor rekening van beide partijen komt.
Mestafvoer
2.9.
Met betrekking tot de kosten van het mestafvoer stelt [partij A] weliswaar dat dit gewone bedrijfskosten zijn die door [partij B] ten laste van zijn gewone exploitatieresultaat gedragen moeten worden, maar [partij B] heeft onweersproken gesteld dat in het kader van de Subsidieregeling Sanering Varkenshouderij alle mest moest worden afgevoerd omdat er anders geen subsidie werd verleend. De rechtbank oordeelt dan ook dat deze kosten ten laste van beide partijen komt.
Sloopkosten
2.10.
De rechtbank is het met [partij A] eens dat wat de sloopkosten betreft deze slechts in relatie tot de dierverblijven 2 en 4 t/m 7 aan haar kunnen worden tegengeworpen. [partij A] stelt dat vanwege asbestverontreiniging deze sloopkosten met betrekking tot de dierverblijven 1 en 3 uit de saneringssubsidiebeschikking bovengemiddeld hoog waren. [partij B] merkt op dat de schuren waar asbest bij is aangetroffen betrekking hebben op stal 1 en 3 en dat de opbrengst hiervan ten gunste van [partij B] komt. [partij B] stelt dat de kosten voor deze stallen neerkomt op 23,35% van de gemaakte kosten. [partij A] is van mening dat van de geoffreerde sloopkosten ad € 98.500,- een bedrag van in totaal € 75.500 betrekking heeft op de asbestvrije-bedrijfsschuren. [partij A] berekent dat haar bijdrage dan uitkomt op (1/2 x 2.185,42/3.682,50 x 100% = 29,67%  29,67% x € 75.500 = € 22.400,85. De rechtbank is van oordeel dat een deskundige moet berekenen waar dit toe leidt.
Kosten in het kader van de rood-voor-rood regeling
2.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het totaal aantal te slopen vierkante meters € 3.682,50 is en dat daarvan € 2.185,42 m2 ten gunste van beide partijen komt. Zoals [partij B] terecht opmerkt is dit 59,35%. De rechtbank volgt [partij B] dan ook in zijn stelling dat 59,35% van de kosten in het kader van de rood-voor-rood regeling voor rekening van beide partijen komt.
Ten aanzien van r.o. 5.10 en 5.11 van het tussenvonnis van 18 september 2024
2.12.
Partijen twisten over de vraag of in het kader van de vaststelling van de overnamesom rekening moet worden gehouden met de door [partij B] in gebruik en genot gebrachte onroerende zaken. In het tussenvonnis van 18 september 2024 heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge artikel 11 lid 3 van de maatschapsovereenkomst dat als waarde geldt de waarde in het economisch verkeer voor de opstallen, de verpachte waarde voor de gronden, de boekwaarde voor roerende goederen en de waarde voor de vermogensbelasting voor het vee. Echter is in artikel 11 lid 2 bepaald dat voordat de genoemde verdeling zal worden toegepast eerst het bedrag van de door de comparant onder 1 genoemde voorbehouden stille reserves als bedoeld in artikel 3 worden bepaald en aan deze worden toebedeeld uiteraard voor zover nog aanwezig. De rechtbank is het met [partij B] eens dat gelet op de inhoud van de maatschapsovereenkomst de door [partij B] in gebruik en genot gebrachte onroerende zaken niet moeten worden gewaardeerd op de slotbalans. Bij het opstellen van de slotbalans dient slechts rekening te worden gehouden met in gebruik en genot gebrachte goederen door de uittredende vennoot. De rechtbank heeft op 18 september 2024 overwogen dat op dit moment geen oordeel kan worden gegeven omdat er onvoldoende informatie is en dat een deskundige benoemd zal moeten worden die de vermogenscomponenten zal moeten waarderen die nodig zijn voor de vereffening.
Ten aanzien van r.o. 5.13 t/m 5.15
2.13.
[partij A] stelt dat de rechtbank in het tussenvonnis niet heeft beslist op de door haar aangegeven grondslag van de vordering en verzoekt de rechtbank dat alsnog te doen, te weten dat [partij B] - na sommatie door de deurwaarder d.d. 27 oktober 2022 om het op basis van de beschikking d.d. 13 juli 2022 verschuldigde binnen twee dagen te betalen - in verzuim is komen te verkeren en deswege wettelijke rente verschuldigd is geworden. [partij B] betwist dit en voert in dat verband aan dat het niet zo kan zijn dat indien het Hof een vordering met betrekking tot de wettelijke rente afwijst er alsnog, na betekening van het arrest, alsnog een wettelijke rente is verschuldigd uit hoofde van verzuim. De rechtbank blijft bij haar oordeel dat hierover reeds een oordeel is gegeven en dat dit oordeel gezag van gewijsde toekomt.
Overige geschilpunten
2.14.
[partij A] stelt dat ook nog een oordeel gegeven moet worden over de vraag of – en zo ja: voor welke waarde – de door de maatschap aangekochte varkensrechten op de slotbalans dienen te worden geactiveerd. [partij A] stelt dat aan de door de maatschap gedurende de looptijd van de maatschapsovereenkomst aangekochte varkensrechten op de slotbalans een waarde dient te worden toegekend van € 81.900,-. [partij B] betwist dit en voert in dat verband aan dat de varkensrechten die voor de te sluiten productielocatie zijn gebruikt definitief zijn komen te vervallen. Volgens [partij B] is de enige vergoeding die hij ontvangt voor het vervallen van de varkensrechten de opbrengst uit hoofde van de Subsidieregeling Sanering Varkenshouderij. Het Hof heeft hierover reeds geoordeeld dat [partij A] geen aanspraak kan maken op de subsidie met betrekking tot de varkensrechten. [partij A] betwist dit en voert in dat verband aan dat deze beslissing geen betrekking heeft op de verdeling van de vermogenswaarde van de varkensrechten en dat niet valt in te zien waarom [partij B] de vermogenswaarde ervan niet conform maatschapscontract met [partij A] zou moeten delen. De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest van Het Hof voldoende duidelijk is dat [partij A] geen aanspraak kan maken op de subsidie met betrekking tot de varkensrechten en dat [partij A] onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze beslissing geen betrekking heeft op de verdeling van de vermogenswaarde van de varkensrechten.
Jaarrekeningen 2018 en 2019
2.15.
[partij A] verzoekt de rechtbank om de slotbalans (voorshands) vast te stellen op basis van de eerste concept-jaarrekening anno 2017 d.d. 26 maart 2018 (productie 12 akte d.d. 6 maart 2024) en daarbij de eenzijdig in opdracht van [partij B] aangepaste versie hiervan d.d. 19 april 2019 terzijde te stellen. Volgens [partij A] verzuimt [partij B] om alle relevante gegevens met betrekking tot de boekjaren 2018 en 2018 met haar te delen. [partij B] betwist dit. De rechtbank wijst het verzoek van [partij A] af. Het bepalen van de juiste financiële uitgangspunten is bij uitstek iets voor een deskundige. De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende gegevens om hier uitsluitstel over te geven.
Hoe nu verder?
2.16.
De rechtbank zal hierna beslissen dat de vereffening en verdeling van de maatschap moet plaatsvinden met inachtneming van wat hiervoor is overwogen en beslist. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen daartegen desgewenst hoger beroep in te stellen. De rechtbank constateert verder dat partijen zich – ondanks daartoe op de rol van
18 september 2024 in de gelegenheid te zijn gesteld – niet hebben uitgelaten over de persoon van de deskundige en aan de deskundige te stellen vragen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om dit op de rol van 10 december 2025 alsnog bij akte te doen.
2.17.
Gelet op al het voorgaande wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 december 2025 voor het nemen van een akte waarin partijen zich uitlaten over hetgeen is overwogen in r.o. 2.16.;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
10 september 2025.