ECLI:NL:RBOVE:2025:5524

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
11737714 \ EJ VERZ 25-170
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning van transitievergoeding

In deze zaak verzoekt de werkgever, Facto B.V., binnen het eerste jaar van de arbeidsovereenkomst om ontbinding daarvan met werkneemster, [partij A]. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. De werkneemster heeft tegenverzoeken ingediend voor toekenning van een transitievergoeding en doorbetaling van loon, welke verzoeken worden toegewezen. De verzoeken om betaling van een billijke vergoeding en van de werkelijke advocaatkosten worden afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is, en dat herplaatsing niet mogelijk is. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt vastgesteld op 1 november 2025, met een transitievergoeding van € 2.777,78. De werkgever wordt veroordeeld tot doorbetaling van het loon tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werkneemster om een billijke vergoeding en vergoeding van juridische kosten af, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11737714 \ EJ VERZ 25-170
Beschikking van 9 september 2025
in de zaak van
FACTO B.V.,
te Deventer,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Facto,
gemachtigde: mr. P.H.F. Yspeert,
tegen
[partij A],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. M. Boks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 21, ingediend bij de rechtbank op 10 juni 2025
- het verweerschrift, met een tegenverzoek, met bijlagen 1 t/m 5
- brief van 8 juli 2025 met productie 22 van Facto
- brief van 10 juli 2025 met productie 6 van [partij A]
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij pleitnota’s zijn overgelegd door de gemachtigden van partijen.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt de werkgever binnen het eerste jaar van de arbeidsovereenkomst met werkneemster om ontbinding daarvan. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding.
Van de tegenverzoeken van werkneemster worden de verzoeken om toekenning van een transitievergoeding en doorbetaling van loon toegewezen. De verzoeken om betaling van een billijke vergoeding en van de werkelijke advocaatkosten worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
Facto is een onafhankelijk geodetisch ingenieursbureau dat landmeetkundige werkzaamheden uitvoert en geodata bewerkt en presenteert. Facto behoort tot een groep van ondernemingen, waartoe ook Geomij B.V. behoort (hierna kortweg Geomij). De DGA van de ondernemingen is de heer [naam 1] .
3.2.
In de periode van maart tot eind december 2024, heeft [partij A] (geboren [geboortedatum] 1963) op ZZP-basis als HR manager gewerkt voor Facto op basis van een overeenkomst van opdracht. Haar uurtarief bedroeg € 100,00. In die periode heeft [partij A] meegewerkt aan de totstandkoming van een document genaamd “Topstructuur & directiefuncties, beschreven en gewaardeerd” (hierna kortweg: Topstructuur).
3.3.
In het document Topstructuur wordt geadviseerd om een driehoofdige collegiale directie te vormen met als doel een betere samenwerking tussen de bedrijven Facto en Geomij.
3.4.
Vanaf 1 november 2024 heeft [partij A] de in het document Topstructuur omschreven functie van directeur HR, Vastgoed & Industrie op zich genomen.
3.5.
Met ingang van 1 januari 2025 is [partij A] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, namelijk voor 12 maanden, in dienst gekomen bij Facto. De functie van [partij A] is directeur HR, tevens lid van de collegiale directie, met een salaris van € 9.259,26 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. De schriftelijke arbeidsovereenkomst is op 18 februari 2025 door partijen ondertekend.
3.6.
In de arbeidsovereenkomst is een opzegtermijn voor [partij A] opgenomen van twee maanden. In de arbeidsovereenkomst is daarover opgeschreven:
Wij beschouwen uw functie als een kritische functie. Mocht u besluiten naar een andere werkgever over te stappen, dan verwachten wij meer tijd nodig te hebben om deze functie opnieuw in te vullen. Vandaar dat wij uw opzegtermijn vaststellen op twee maanden.
3.7.
Op 7 maart 2025 krijgt [partij A] van [naam 1] de mededeling dat [naam 1] het onderdeel Vastgoed naar zich toe wil trekken.
3.8.
Op 10 maart 2025 is [partij A] aanwezig bij een vergadering van de Collegiale Directie.
3.9.
Na een Whatsappbericht van [naam 1] aan [partij A] over het feit dat [naam 1] zelf de verantwoordelijkheid voor de sector Vastgoed naar zich toe trekt, meldt [partij A] zich op 12 maart 2025 via een whatsapp-bericht aan [naam 1] ziek. [naam 1] vraagt in de periode van 12 maart 2025 tot en met 19 maart 2025 meermaals naar de gezondheid van [partij A] . Op 19 maart 2025 antwoordt [partij A] dat zij nog steeds ziek is, waarna [naam 1] het volgende bericht stuurt:
“Goedemorgen [partij A] , dank voor je berichtje van gisteren. Kun je me laten weten wanneer je verwacht weer terug op het werk bent? Ik wil graag door met het proces met [naam 2] . Dus, vandaar. Groet en beterschap gewenst. [naam 1] .”
Daarna antwoordt [partij A] als volgt:
“Dag [naam 1] , dank je wel voor je bericht. Ik ben nog ziek. Er is nog geen zicht op herstel. Grt. [partij A] ”
3.10.
Op 25 maart 2025 heeft [partij A] contact met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts schrijft in een rapportage van die datum:
(…) Werkneemster ervaart klachten ten gevolge van een werkgerelateerde situatie. Het verzuim is werkgerelateerd. Er is op dit moment geen sprake van een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte. Ik adviseer op korte termijn (volgende week) met elkaar in gesprek te gaan onder begeleiding van een externe en onafhankelijke derde partij (mediator) om tot een oplossing van werkgerelateerde knelpunten te komen. (…)
3.11.
Op 17 april 2025 hebben partijen een gesprek in het kader van mediation. Daarna wordt er onderhandeld over een vertrekregeling. Partijen bereiken daarover geen overeenstemming.
3.12.
Op 15 mei 2025 schrijft de bedrijfsarts over de situatie:
Betrokkene ervaart reeele klachten. Er is sprake van een arbeidsconflict. Echter mijns inziens is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid door ziekte. Gezien de problematiek is terugkeer naar haar functie niet duurzaam en herstel bevorderend. Ik adviseer gezamenlijk tot een oplossing te komen, indien dit niet lukt kan wederom een onafhankelijke derde hierbij, met wederzijds goedvinden, worden betrokken.
3.13.
In de tweede helft van de maand mei 2025 is tussen (de gemachtigden van) partijen per e-mail gecorrespondeerd. Dat heeft niet tot een oplossing geleid.
3.14.
Met ingang van mei 2025 heeft Facto de loonbetalingen aan [partij A] stop gezet.

4.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Facto verzoekt de arbeidsovereenkomst met [partij A] te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Facto heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat het partijen niet is gelukt om hun verschil van inzicht te overbruggen en dat een vruchtbare samenwerking niet meer valt te verwachten. De arbeidsovereenkomst moet daarom tot een einde komen.
4.2.
[partij A] heeft verweer gevoerd. Zij erkent dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de arbeidsovereenkomst daarom ontbonden moet worden. Zij heeft bij zelfstandig tegenverzoek het volgende gevraagd.
4.3.
[partij A] vraagt om – in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst – aan haar een transitievergoeding toe te kennen van € 3.055,56 bruto. [partij A] verzoekt verder om toekenning van een billijke vergoeding van € 20.000,00. Volgens [partij A] is de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Facto. [partij A] verwijt Facto dat zij eenzijdig de functie van [partij A] heeft gewijzigd, zonder dat daar een zwaarwichtig bedrijfsbelang voor bestond. Verder vordert zij betaling van achterstallig loon over de maanden mei en juni van 2025 met wettelijke verhoging en wettelijke rente en om doorbetaling van loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Ook vordert zij de afgifte van loonstroken op straffe van een dwangsom. Ten slotte vraagt zij om vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte juridische kosten ter hoogte van € 6.712,48.
4.4.
Facto heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van [partij A] en concludeert tot afwijzing daarvan.
4.5.
Voor zover dat voor de beoordeling van het geschil van belang is, zal de kantonrechter hierna nader ingaan op de standpunten van partijen.

5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

Verstoorde arbeidsverhouding en ontbinding arbeidsovereenkomst
5.1.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
5.2.
Tussen partijen staat wel vast dat er in dit geval sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Op grond van hetgeen partijen daarover in de processtukken en op de zitting hebben verklaard is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is. Het lukt partijen niet meer om onderling overeenstemming te bereiken. Herplaatsing ligt, gelet op de functie van [partij A] als directeur, niet in de rede. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden.
Opzegtermijn werknemer en werkgever
5.3.
Om vast te stellen met ingang van welke datum de arbeidsovereenkomst zal eindigen, is van belang wat de duur van de opzegtermijn is die zou gelden als Facto de arbeidsovereenkomst met [partij A] zou willen opzeggen. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de opzegtermijn voor de werknemer twee maanden bedraagt. Dat is langer dan de termijn uit artikel 7:672 lid 4 BW. Over de opzegtermijn voor de werkgever is niets opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Volgens [partij A] geldt dan voor Facto als werkgever een opzegtermijn van vier maanden – namelijk het dubbele van de termijn voor de werknemer –, uitgaande van hetgeen is bepaald in artikel 7:672 lid 8 BW. Facto is het daar niet mee eens. Volgens Facto is in de arbeidsovereenkomst sprake van een opzegtermijn die niet strookt met artikel 7:672 lid 4 BW, zodat sprake is van een ongeldige bepaling. Facto stelt dat converteren naar een wel rechtsgeldige termijn niet zomaar mag. Volgens Facto betekent dit dat zij slechts te maken heeft met de minimale opzegtermijn van één maand.
5.4.
De kantonrechter overweegt het volgende. Voorafgaand aan het tot stand komen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft [partij A] daarover uitvoerig inhoudelijk, zowel schriftelijk als mondeling, overleg gehad met [naam 1] . Volgens Facto heeft zij vervolgens het opstellen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst met [partij A] aan [partij A] zelf overgelaten omdat zij immers de HR manager is. Wat hier ook van zij, de kantonrechter gaat ervanuit dat Facto akkoord is gegaan met het beding in de arbeidsovereenkomst over de opzegtermijn aangezien zij de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. Daar komt bij dat het beding in de arbeidsovereenkomst in dit geval geen standaard beding is. Er is namelijk een specifiek omschreven motivering opgenomen in de bepaling over de opzegtermijn (zie hiervoor onder 3.6) en de inhoud daarvan is op zichzelf begrijpelijk. De kantonrechter gaat ervan uit dat Facto daarmee heeft ingestemd, nu de arbeidsovereenkomst ook namens Facto is ondertekend en tegen die achtergrond niet voldoende is gesteld of gebleken dat overeenstemming daarover er niet was. Naar het oordeel van de kantonrechter past het in deze situatie dat voor de werkgever een opzegtermijn geldt van het dubbele van de termijn voor de werknemer (artikel 7:672 lid 8 BW). Voor de opzegtermijn van Facto moet daarom worden uitgegaan van een termijn van vier maanden.
Ontbinding met ingang van 1 november 2025
5.5.
Rekening houdend met de hiervoor genoemde opzegtermijn, zal het einde van de arbeidsovereenkomst worden bepaald op 1 november 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [3]
Transitievergoeding
5.6.
In verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [partij A] op grond van de wet [4] recht op een transitievergoeding. Gelet op de ontbindingsdatum van 1 november 2025 heeft het dienstverband op dat moment 10 maanden geduurd. De hoogte van de transitievergoeding bedraagt dan € 2.777,78 bruto.
Billijke vergoeding
5.7.
[partij A] stelt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Facto en zij maakt daarom aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 sub c BW ter grootte van € 20.000,00 bruto. Het verwijtbaar handelen zou volgens [partij A] zijn gelegen in het feit dat Facto eenzijdig en zonder zwaarwegend bedrijfsbelang de functie van [partij A] heeft gewijzigd. Zij stelt dat Facto, in de persoon van [naam 1] , zonder overleg het functieonderdeel dat betrekking heeft op de aansturing van de afdeling Vastgoed uit haar functie heeft gehaald, waardoor zij alleen nog de taak van directeur HR overhield. Volgens [partij A] is dit een wezenlijke wijzing van haar functie omdat zij als gevolg daarvan niet meer midden in de organisatie kwam te staan. Zij omschrijft dat met de bewoording dat zij niet meer “in de lijn” staat. Volgens [partij A] kan zij als gevolg van deze wijziging haar HR taak slechts aan de achterkant en niet middenin de organisatie vormgeven. Volgens [partij A] heeft zij meerdere keren bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van haar functie maar is deze toch doorgezet zonder een inhoudelijke onderbouwing en heeft dit haar vertrouwen in Facto ernstig geschaad.
5.8.
Facto heeft betwist dat er sprake was van een wezenlijke wijziging in de functie van [partij A] . Volgens Facto betrof de functie van [partij A] in de eerste plaats die van directeur HR, zoals al blijkt uit de arbeidsovereenkomst waarin dat duidelijk benoemd is. Daarnaast had zij binnen de directie als aandachtsgebied de verantwoordelijkheid voor het onderdeel Vastgoed & Industrie. Volgens Facto deed zich de situatie voor dat de voorzitter van de directie ziek werd, zodat de rol van voorzitter van de directie tijdelijk moest worden overgenomen en dat heeft [naam 1] toen op zich genomen. In die situatie leek het [naam 1] logisch om de verantwoordelijkheid voor Vastgoed naar zich toe te trekken omdat hij daarmee veel ervaring had. Volgens de verklaring van [naam 1] op de mondelinge behandeling heeft hij voor die taak vanwege zijn ervaring maar een halve dag per week nodig. Facto voert verder aan dat het zwaartepunt van de functie van [partij A] lag op het gebied van HR. Zij was volgens Facto niet voor niets aangetrokken als HR manager omdat er in de bedrijfsvoering veel behoefte was aan iemand met deskundigheid op het gebied van HR.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat een billijke vergoeding niet toewijsbaar is. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
5.10.
Uit hetgeen partijen over en weer over deze situatie hebben aangevoerd, maakt de kantonrechter op dat zij elkaar vergelijkbare verwijten maken. Enerzijds verwijt [partij A] Facto dat zonder overleg en met een korte mededeling via Whatsapp haar functie is gewijzigd. Anderzijds verwijt Facto [partij A] dat zij – toen bleek dat zij bezwaar had tegen de gang van zaken – onbereikbaar was voor verdere toelichting en overleg omdat zij zich meteen heeft ziek gemeld. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom niet komen vast te staan dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Facto. Het voorstel van [naam 1] om de verantwoordelijkheid over Vastgoed & Industrie over te dragen kwam voor [partij A] weliswaar als een verrassing en zij heeft uitgelegd dat dit voorstel niet strookte met de zienswijze en afspraken in het document ‘Topstructuur’, maar dat is niet genoeg om de conclusie te rechtvaardigen dat daadwerkelijk al sprake was van een functiewijziging of dat Facto ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij weegt mee dat partijen, in de persoon van [naam 1] en [partij A] daarover nog met elkaar in gesprek hadden moeten gaan toen bleek dat zij over de gang van zaken van inzicht verschilden, maar zover is het niet gekomen. De kantonrechter komt daarom ook niet tot het oordeel dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van Facto.
5.11.
Volgens [partij A] is de verwijtbaarheid aan de kant van Facto niet alleen gelegen in de in haar ogen doorgevoerde functiewijziging maar ook in de manier waarop daarover is gecommuniceerd. Daarover overweegt de kantonrechter het volgende.
Uit het verweerschrift blijkt dat [partij A] onaangenaam is getroffen door de korte mededelingen van [naam 1] op 7 maart 2025 en herhaald in een Whatsappbericht van 10 of 11 maart 2025, over het feit dat [naam 1] het onderdeel Vastgoed naar zich toe wilde trekken. Het enkele feit dat [partij A] door die berichten werd overvallen, is echter onvoldoende om het handelen van Facto aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen. Bij de beoordeling of daarvan sprake is geweest, vindt de kantonrechter het van belang dat zowel [partij A] als [naam 1] onderdeel uitmaken van de directie. Tegen die achtergrond had ook van [partij A] verwacht mogen worden dat zij in een (nader) gesprek met [naam 1] duidelijk zou aangeven dat zij de verandering die [naam 1] wilde aanbrengen, zag als een functiewijziging. Dan had Facto ( [naam 1] ) de gelegenheid gehad om met die kritiek iets te doen. Die mogelijkheid is er nu niet geweest. [partij A] heeft zich op 12 maart 2025 ziek gemeld, waarna Facto pas op 25 maart 2025 uit het bericht van de bedrijfsarts kon opmaken dat er sprake was van klachten ten gevolge van een werkgerelateerde situatie en dat een gesprek tussen partijen wordt geadviseerd. Daarna heeft de gemachtigde van [partij A] bij brief van 4 april 2025 (overgelegd in deze procedure als productie 10 van Facto) een toelichting gegeven op de ziekmelding. Volgens [partij A] moest die brief aan Facto duidelijk maken wat de ernst van de situatie was. Zoals volgt uit de inhoud van deze brief en uit de toelichting in het verweerschrift hebben aan de manier waarop [partij A] het handelen van [naam 1] heeft beleefd ook omstandigheden bijgedragen die zich voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan. In het verweerschrift wordt gesproken over de spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen overlopen. De kantonrechter kan met die eerdere voorvallen echter geen rekening houden bij de beoordeling van het onderhavige verzoek om toekenning van een billijke vergoeding. Die omstandigheden hebben er immers destijds niet aan in de weg gestaan om tot het sluiten van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Uit de brief van 4 april 2025 blijkt dat [partij A] op dat moment het vertrouwen in Facto is kwijt geraakt en dat zij aanstuurt op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Die brief heeft op haar beurt het vertrouwen van Facto in [partij A] aangetast. Het is partijen daarna niet meer gelukt om het vertrouwen te herstellen. Bij deze stand van zaken kan de kantonrechter niet vaststellen dat de ontbinding het gevolg is van (ernstig) verwijtbaar handelen van Facto. Uit hetgeen onder 5.10 en daarna in deze alinea is overwogen, volgt dat er geen grond bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding. Het verzoek daartoe van [partij A] wordt daarom afgewezen.
Loon, wettelijke verhoging en loonstroken
5.12.
Vaststaat dat Facto in de maand mei 2025 en de maanden daarna de gebruikelijke loonbetalingen aan [partij A] heeft gestaakt. Volgens Facto heeft zij dat gedaan, omdat uit de berichten van de bedrijfsarts bleek dat er bij [partij A] medisch gezien geen sprake was van ziekte maar dat zij slechts situatief arbeidsongeschikt was vanwege een arbeidsconflict. Volgens Facto had [partij A] weer aan het werk moeten gaan, nadat mediationgesprekken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet tot overeenstemming hadden geleid. Facto stelt dat het feit dat [partij A] geen werkzaamheden heeft verricht terwijl zij medisch gezien niet ziek was, voor haar eigen rekening en risico moet komen. Op grond van artikel 7:628 BW zou zij daarom volgens Facto geen recht op loon hebben, zo lang zij niet werkt. [partij A] stelt daarentegen dat het arbeidsconflict is ontstaan door toedoen van Facto, zodat het feit dat zij niet kan werken voor rekening en risico van Facto moet komen. Daarnaast stelt zij dat de bedrijfsarts in de terugkoppeling van 10 juli 2025 schrijft dat zij arbeidsongeschikt is voor haar eigen functie. Gelet daarop zou geoordeeld moeten worden dat er sprake is van ziekte en zou zij recht hebben op loon doorbetaling bij ziekte.
5.13.
De kantonrechter overweegt het volgende. De kantonrechter gaat ervanuit dat er aan de kant van [partij A] geen sprake is geweest van ziekte in medische zin. Dat blijkt namelijk uit de berichten van de bedrijfsarts (zie hiervoor onder 3.12), waarin de bedrijfsarts dat ook schrijft en waarin het telkens gaat om het arbeidsconflict dat moet worden opgelost. Weliswaar worden in het laatste bericht van de bedrijfsarts iets andere bewoordingen gebruikt, maar niet duidelijk is waarop dat is gebaseerd. [partij A] heeft verder geen medische stukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat haar situatie anders moet worden beoordeeld. Op de mondelinge behandeling heeft [partij A] verklaard dat zij nog steeds stress ervaart vanwege het conflict. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat er vanaf de ziekmelding onveranderd sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid als gevolg van de werksituatie en dat artikel 7:628 BW op de situatie van toepassing is. Vaststaat dat [partij A] sinds de ziekmelding geen werkzaamheden meer heeft verricht. Het is daarom de vraag voor wiens rekening en risico dit moet komen. De kantonrechter is van oordeel dat het in dit geval Facto is voor wiens rekening en risico de loonkosten komen. Gelet op de functie van [partij A] als directeur HR, valt niet in te zien hoe zij de daarbij behorende werkzaamheden kan verrichten zolang er een hoog oplopend geschil bestaat met de voorzitter van de directie. Partijen hebben bovendien, nadat het eerste mediationgesprek niet tot een oplossing had geleid, nogmaals een mediationgesprek gehad over hervatting van de werkzaamheden, maar ook dat is zonder resultaat gebleven. In deze omstandigheden kan niet aan [partij A] worden tegengeworpen dat zij geen werkzaamheden verricht. Die situatie moet voor rekening en risico van de werkgever komen. Facto zal daarom worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Voor zover het loon niet tijdig is betaald is daarover de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) verschuldigd.
5.14.
[partij A] heeft vergoeding van de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verzocht. Facto moet de wettelijke verhoging betalen, omdat [partij A] gelet op het voorgaande ten onrechte geen salaris heeft ontvangen. De kantonrechter ziet in de onder 5.13 besproken omstandigheden aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 15 procent. [partij A] vordert ook wettelijke rente. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het achterstallige loon zal worden toegewezen. Voor zover [partij A] heeft bedoeld ook de wettelijke rente over de wettelijke verhoging te vorderen, zal dat deel van de vordering worden afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [partij A] daarvoor een ingebrekestelling heeft verstuurd.
5.15.
[partij A] heeft verder verzocht om te bepalen dat Facto binnen twee dagen na dagtekening van de beschikking loonstroken aan haar moet verstrekken op straffe van een dwangsom. De kantonrechter wijst het verzoek om afgifte van loonstroken toe en zal beslissen dat Facto de loonstroken binnen twee weken na dagtekening van de beschikking moet verstrekken. Het verzoek om afgifte daarvan is immers op de wet gegrond. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om aan deze veroordeling tot afgifte een dwangsom te koppelen. Er is immers niet gebleken dat Facto niet aan deze verplichting zal voldoen.
Juridische kosten
5.16.
[partij A] heeft verzocht om toekenning van de daadwerkelijk door haar gemaakte juridische kosten ter hoogte van € 6.712,48. Vergoeding van volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is volgens vaste jurisprudentie [5] alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. In deze procedure is niet gesteld en ook niet gebleken dat daarvan sprake is. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.17.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat de aard van de zaak daartoe aanleiding geeft.

6.De beslissing

De kantonrechter,
op het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2025,
op het tegenverzoek
6.2.
veroordeelt Facto om aan [partij A] een transitievergoeding te betalen van € 2.777,78 bruto,
6.3.
veroordeelt Facto om aan [partij A] het overeengekomen loon te betalen over de periode van mei 2025 tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke verhoging van 15 procent over de verschenen en niet tijdig betaalde loontermijnen,
6.4.
veroordeelt Facto tot afgifte van deugdelijke loonspecificaties (loonstroken) aan [partij A] binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking,
op zowel het verzoek als het tegenverzoek
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad [6] ,
6.7.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025. (ap)

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.
4.Artikel 7:673 lid 1, onder a, BW
6.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.