ECLI:NL:RBOVE:2025:5562

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
08-089142-25 en 05.115594.25 (gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval, wapenbezit en drugsbezit

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder wapenbezit, drugsbezit, rijden zonder rijbewijs en een gewapende overval. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens werd de verdachte verplicht om mee te werken aan verslavingszorg en een schadevergoeding van € 5.376,36 te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als initiator van de overval, een belangrijke rol speelde in de gewelddadige diefstal van horloges uit een winkel, waarbij hij en zijn medeverdachten geweld gebruikten tegen de winkelier. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidsproblemen en eerdere veroordelingen. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, maar benadrukte de noodzaak van een stevige straf om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08-089142-25 en 05.115594.25 (gev.) (P)
Datum vonnis: 15 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats 2] ,
wonende aan de [woonplaats 1] in [woonplaats 1] ,
nu verblijvende in de P.I. [woonplaats 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.S.F. ten Kortenaar, advocaat in [plaats 2] , naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij door [slachtoffer] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op 1 september 2025 gevoegd. Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van de zaak met parketnummer 08-089142-25 als feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 en de feiten van de zaak met parketnummer 05.115594.25 als
feit 5 en feit 6.
De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat verdachte:
feit 1: op 1 februari 2025 in [woonplaats slachtoffer] samen met anderen meerdere horloges van
[slachtoffer] heeft weggenomen. terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van (bedreiging met) geweld (
feit 1 primair), dan wel dat hij medeplichtig is aan die diefstal met geweld (
feit 1 subsidiair);
feit 2: op 24 maart 2025 in [plaats 2] een gasdrukwapen voorhanden heeft gehad;
feit 3: op 24 maart 2025 in [woonplaats 1] een balletjespistool voorhanden heeft gehad;
feit 4: op 24 maart 2025 in [woonplaats 1] zes kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
feit 5: op 16 december 2024 in [plaats 1] een voertuig heeft bestuurd terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard;
feit 6: op 16 december 2024 in [plaats 2] opzettelijk 15,7 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1 primairhij op of omstreeks 1 februari 2025 te [woonplaats slachtoffer] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meerdere horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan[slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/ofzijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk omhet zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werdvoorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegendie [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereidenof gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelfof andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tetonen en op die [slachtoffer] te richten,- die [slachtoffer] met het vuurwapen, althans een hard voorwerp, teslaan,- die [slachtoffer] te trappen,- die [slachtoffer] vast te grijpen en vast te houden, en/of- die [slachtoffer] op de grond te duwen;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 1 februari 2025 te [woonplaats slachtoffer]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meerdere horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
Zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
Het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te

tonen en op die [slachtoffer] te richten,

- die [slachtoffer] met het vuurwapen, althans een hard voorwerp, te

slaan,

- die [slachtoffer] te trappen,
- die [slachtoffer] vast te grijpen en vast te houden, en/of
- die [slachtoffer] op de grond te duwen en/of
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 februari
2025 te [woonplaats slachtoffer] , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- als bestuurder van de vluchtauto op te treden;
feit 2hij op 24 maart 2025 te [plaats 2] , althans in Nederland, een wapen vancategorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen in de vorm van eenpistool van het merk Beretta, type 92FS, zijnde een voorwerp dat voorwat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenisvertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
feit 3hij op 24 maart 2025 te [woonplaats 1] , althans in Nederland, een wapenvan categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool in de vorm van eenpistool van het merk Umarex, type DX17, zijnde een voorwerp dat voorwat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenisvertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
feit 4hij op of omstreeks 24 maart 2025 te [woonplaats 1] , munitie van categorieIII van de Wet wapens en munitie, te weten 6, althans een hoeveelheid,kogelpatronen van het kaliber 22 long rifle voorhanden heeft gehad.
feit 5hij op of omstreeks 16 december 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, terwijl hijwist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meercategorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarnageen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie ofcategorieën was afgegeven, op de weg, de Eekterweg en/of de A50, als bestuurder een motorrijtuig,(personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
feit 6hij op of omstreeks 16 december 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland,opzettelijkaanwezig heeft gehadongeveer 15,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaalbevattende cocaïne, zijnde cocaïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs integraal van het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De feiten en omstandigheden
Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft verklaard dat op 1 februari 2025 omstreeks 16:00 uur zijn winkel in [woonplaats slachtoffer] is overvallen door twee mannen. [2] Op camerabeelden is te zien dat twee mannen de winkel binnenkomen. Een van de mannen loopt met een vuurwapen in zijn rechterhand op [slachtoffer] af. Hij pakt [slachtoffer] van achteren vast en richt het vuurwapen op [slachtoffer] . Hij duwt [slachtoffer] naar voren waarna ook de andere man hem vastpakt. Er ontstaat een worsteling tussen de twee mannen en [slachtoffer] . De man met het vuurwapen slaat met de hand waarin hij het vuurwapen vastheeft op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] komt door de worsteling ten val. Hij staat op en loopt op de mannen af. De man zonder vuurwapen grijpt [slachtoffer] van achter om zijn borst. De man met vuurwapen loopt op [slachtoffer] af en maakt met zijn rechterbeen een trappende beweging naar [slachtoffer] richting zijn knie/kruis. Kort daarna trekt de man met het vuurwapen een glazen deur uit de vitrinekast en haalt hier horloges uit. Vervolgens rennen de mannen de winkel uit.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij twee dagen voor de overval de tip heeft gekregen dat er goud lag bij de [winkelsoort] in [woonplaats slachtoffer] . Verdachte heeft vervolgens [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) gevraagd om mee te gaan en [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) benaderd. Op 1 februari 2025 heeft verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgehaald en zijn zij gezamenlijk naar de [winkelsoort] in [woonplaats slachtoffer] gereden. De buit zou over hen drieën verdeeld worden. Verdachte zou alleen rijden en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden bij de [winkelsoort] naar binnen gaan om het goud te stelen. Tijdens de overval door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is verdachte in de auto blijven zitten. Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de buit terugkwamen, zijn zij gezamenlijk weggereden.
Op de telefoon van verdachte zijn schermafbeeldingen aangetroffen van de openingstijden en het adres van de [winkelsoort] . Deze schermafbeeldingen zijn gemaakt op 31 januari 2025 , een dag voor de overval. [3] Op 17 februari 2025 vindt tussen [medeverdachte 1] en verdachte het volgende gesprek plaats.
[medeverdachte 1] : Waar zijn die horloges dan misschien kan Ik bij hem er wat mee
Verdachte: Achter de stoel. [4]
Verdachte heeft over dit chatgesprek verklaard dat hij denkt dat de buit inderdaad in de auto is blijven liggen. Hij weet dat er een paar horloges achter zijn gebleven. [5]
Overwegingen en oordeel
Medeplegen
De verdediging heeft aangevoerd dat van medeplegen van de diefstal met geweld geen sprake is omdat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Daarnaast heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het door de medeverdachten gebruikte geweld.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt op basis van de bewijsmiddelen het volgende. Uit de verklaring van verdachte volgt dat verdachte de initiator is geweest van de overval. Hij heeft de tip, inhoudende dat er goud lag bij [winkelsoort] [slachtoffer] , doorgespeeld naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Op de dag van de overval heeft verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehaald, waarna zij gezamenlijk naar de [winkelsoort] zijn gereden. Er was sprake van een duidelijke taakverdeling: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden naar binnen gaan en verdachte zou in de auto blijven. De buit zou tussen hen drieën verdeeld worden. Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] meerdere horloges hadden buit gemaakt en naar de vluchtauto renden, zijn de verdachten gezamenlijk weggereden. Enkele weken na de overval heeft verdachte contact gehad met [medeverdachte 1] over de in de auto achtergebleven buit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering op het moment van de diefstal met geweld en de bedreiging daarmee, is de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet op geweld
De vraag is of verdachte ook (voorwaardelijk) opzet had op het plegen van geweld of het dreigen met geweld bij de diefstal.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachten op klaarlichte dag de winkel van [slachtoffer] zijn binnengegaan. Uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte volgt dat hij een dag voor de overval de openingstijden van de [winkelsoort] heeft opgezocht. Hij wist dus in welke winkel de diefstal plaats zou vinden en hij wist dat die winkel ten tijde van de overval open zou zijn en dat daar een medewerker aanwezig zou zijn. De winkel die verdachte en zijn medeverdachten hebben uitgekozen betreft een kleine klokkenmakerszaak, waarbij het niet mogelijk is ongezien een aantal goederen mee te nemen. Het ligt daarbij in het algemeen niet voor de hand dat een aanwezige medewerker zich zomaar goederen afhandig laat maken. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte zich gerealiseerd moet hebben dat bij een diefstal in die winkel, op klaarlichte dag, een zekere mate van geweld te voorzien zou zijn. De kans dat geweld gebruikt zou worden of dat daarmee zou worden gedreigd was dan ook aanmerkelijk. Deze kans heeft verdachte, door een wezenlijke bijdrage te leveren aan de diefstal, ook bewust aanvaard. Daarmee heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het door zijn medeverdachten gebruikte geweld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend de onder feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd en door of namens hem is ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak bepleit. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van deze feiten. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2025;
het proces-verbaal van onderzoek wapen van 21 mei 2025 (pagina’s 234 tot en met 237);
het proces-verbaal van onderzoek wapen van 28 mei 2025 (pagina’s 238 tot en met 242);
het proces-verbaal van onderzoek wapen van 31 maart 2025 (pagina’s 225 tot en met 233).
Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde
Verdachte heeft eveneens bekend het onder feit 5 ten laste gelegde feit te hebben gepleegd en door of namens hem is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [6] komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2025;
het proces-verbaal artikel 9 Wegenverkeerswet 1994 van 5 maart 2025 (pagina’s 48 en 49)
een schriftelijk bescheid, inhoudende een kennisgeving van ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs van 4 november 2024, blijkens de akte van uitreiking aan verdachte in persoon betekend op 15 november 2024.
Ten aanzien van het onder feit 6 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend het onder feit 6 ten laste gelegde feit te hebben gepleegd en door of namens hem is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2025;
het proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2024 (pagina’s 14 en 15)
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 24 januari 2025 (pagina’s 46 en 47).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 1 februari 2025 te [woonplaats slachtoffer] tezamen en in vereniging met anderen,meerdere horloges, die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werdvoorafgegaan, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereidenof gemakkelijk te maken, door:- een vuurwapen te tonen en op die [slachtoffer] te richten,- [slachtoffer] met het vuurwapen te slaan,- [slachtoffer] te trappen,- [slachtoffer] vast te grijpen en vast te houden, en- [slachtoffer] op de grond te duwen.feit 2hij op 24 maart 2025 te [plaats 2] , een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen in de vorm van een pistool van het merk Beretta, type 92FS, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenisvertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;feit 3hij op 24 maart 2025 te [woonplaats 1] , een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool in de vorm van een pistool van het merk Umarex, type DX17, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
feit 4hij op 24 maart 2025 te [woonplaats 1] , munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 kogelpatronen van het kaliber 22 long rifle voorhanden heeft gehad.
feit 5hij op 16 december 2024 te [plaats 1] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Eekterweg en de A50, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd;
feit 6hij op 16 december 2024 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad15,7 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5:
het misdrijf:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 6:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenveertig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat vanwege de bepleite vrijspraak voor het onder feit 1 ten laste gelegde en de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de duur van het voorarrest.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op een [winkelsoort] in [woonplaats slachtoffer] , waarbij verdachte de initiator was. De verdachten zijn kort voor de overval op verkenning geweest en hebben gezien dat de winkelier een man op leeftijd betrof. Desondanks zijn de verdachten naar binnengegaan en hebben zij fors geweld op hem uitgeoefend. Zij hebben [slachtoffer] getrapt, geslagen, op de grond geduwd en met een vuurwapen bedreigd. Vervolgens is een vitrinekast kapotgemaakt en zijn meerdere horloges meegenomen. Door het plegen van een gewapende overval hebben verdachte en zijn medeverdachten geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en hebben zij met hun handelen de gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de maatschappij versterkt. Slachtoffers van overvallen hebben vaak langdurig psychische klachten als gevolg van wat hen is overkomen. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat de overval diepe sporen bij hem heeft nagelaten. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte een gasdrukwapen, een balletjespistool en zes patronen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie veroorzaakt een groot risico voor de veiligheid van personen en versterkt de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft verdachte een personenauto bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarmee heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en laten blijken zich weinig aan te trekken van de met het oog op die verkeersveiligheid genomen beslissing.
Tot slot heeft verdachte 15,7 gram cocaïne aanwezig gehad. Zoals algemeen bekend is, vormt het gebruik van dit middel een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien is het gebruik daarvan bezwarend voor de samenleving, onder andere omdat het gebruik van drugs vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2024 en 2019 voor vermogensfeiten is veroordeeld. Daarnaast is verdachte veelvuldig voor wegenverkeerswetfeiten veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van
1 augustus 2025 en wat verdachte zelf over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij longkanker heeft. Verdachte laat zich hier niet voor behandelen waardoor het ziektebeeld en het toekomstperspectief voor de rechtbank onduidelijk zijn. De reclassering concludeert dat bij verdachte sprake is van een pro-criminele houding waarbij middelengebruik, financiën en lichamelijk functioneren criminogene factoren zijn geweest. Ook het sociale netwerk van verdachte ziet de reclassering als criminogeen. Verdachte rookte voorafgaand aan zijn arrestatie veel cocaïne. In detentie gebruikt hij geen drugs meer. De reclassering ziet het gezin en de ondersteuning van de vrouw van verdachte als beschermende factoren. Met zijn vrouw heeft verdachte twee kinderen en hij heeft twee kinderen uit een eerdere relatie. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld en adviseert de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een gedragsinterventie, ambulante behandeling, een drugsverbod, het geven van inzage in het sociale netwerk van verdachte en het houden aan de aanwijzingen van Veilig Thuis.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor een overval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren genoemd. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de overval in vereniging is gepleegd, dat is gedreigd met een vuurwapen en dat geweld tegen [slachtoffer] is gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor het aanwezig hebben van 10 tot 50 gram harddrugs (een taakstraf van 80 uur), voor rijden in geval van een ongeldig verklaard rijbewijs (een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken) en de oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een tot vijftig scherpe patronen en wapens van categorie 1 (geldboetes).
De reeks van strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd zijn ernstig en rechtvaardigen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer strafbare feiten gaat plegen, zal de rechtbank de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank acht het, alles afwegende, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vierendertig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen zoals in het dictum geformuleerd. . Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde opleggen.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie gelet op voornoemde oriëntatiepunten.
De tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte bij einduitspraak op te heffen.
De rechtbank zal, gelet op de inhoud van dit vonnis en de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf, de voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen. De voorlopige hechtenis van verdachte blijft dus voortduren en het verzoek tot de opheffing daarvan wordt afgewezen.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 7.790,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • herstel vloer: € 1.014,66;
  • vijfentwintig gestolen horloges: € 548,50;
  • nieuwe kap klok: € 63,60;
  • herstelkosten deuren en kozijnen: € 914,--;
  • reiskosten naar politiebureau voor het ophalen van kleding: € 36,23;
  • omzetverlies wegens sluiting winkel: € 213,37.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost ‘herstelkosten deuren en kozijnen’ onvoldoende is onderbouwd. De overige gevorderde materiele schade is toewijsbaar. De officier van justitie vindt de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 3.500,--.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de schadepost ‘herstelkosten deuren en kozijnen’ onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de overige schadeposten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachten en de door de benadeelde partij gestelde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
De materiële schade
Op basis van de inhoud van de vordering van de benadeelde partij en de overgelegde stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat de deuren en kozijnen van de winkel van [slachtoffer] zijn beschadigd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid daarom niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij voor deze schadepost (€ 914,--) in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de overige materiële schadeposten, die overigens ook niet door de raadsman zijn betwist, voldoende met bewijsstukken zijn onderbouwd.. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1876,36 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 1 februari 2025 .
De immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon, in de vorm van lichamelijk letsel. Daarvan is in dit geval sprake. Om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal gebruik maken van de mogelijkheid om de hoogte van deze schade naar billijkheid vast te stellen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De rechtbank acht het, alles afwegend, billijk om de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 3.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal in het overige van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 61 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5:
het misdrijf:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 6:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 maanden;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
  • binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden en dan specifiek het maken van eigen keuzes en beïnvloeding door derden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • laat behandelen door Tactus verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nog nader te bepalen moment. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • inzage geeft aan de reclassering betreffende zijn contacten binnen zijn sociale netwerk;
  • zich gedurende de gehele proeftijd zal houden aan de aanwijzing zoals hem deze in de afsluitingsbrief is gegeven door Veilig Thuis, inhoudende dat verdachte geen wapens of aanverwanten als munitie in de omgeving van zijn kinderen en woonomgeving van deze kinderen mag hebben, die de veiligheid van de kinderen in gevaar kunnen brengen;
  • op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] in [woonplaats slachtoffer] .
schadevergoeding
  • wijstde vordering van
    de benadeelde partij [slachtoffer] toetot een bedrag van
    € 5.376,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2025 (bestaande uit € 1.876,36 materiële schade en € 3.500,-- immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel
afwijzing verzoek opheffing van de voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, genaamd Amethist, met nummer ON1R025008 (PL0600-2025049366). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , inclusief de fotobijlage (pagina’s 42 tot en met 50).
3.Het aanvullend proces-verbaal onderzoek telefoon van [verdachte] van 26 juni 2025.
4.Het proces verbaal van bevindingen van 13 april 2025 (pagina’s 202 tot en met 209).
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 8 mei 2025 (pagina’s 398 tot en met 419).
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, met nummer PL0600-2024589399. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.