ECLI:NL:RBOVE:2025:5569

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
08-026141-25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van verdachte voor ernstige mishandeling met blijvend letsel als gevolg

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 21 december 2024 in Enschede twee slachtoffers ernstig heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 2] met kracht in zijn gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in een bloedneus en zwelling. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] meermaals in het gezicht geslagen, wat leidde tot een bulbusruptuur van het linkeroog, waardoor het zicht verloren is gegaan. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de slachtoffers heeft geslagen, maar voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank verwierp dit verweer, oordeelde dat er geen sprake was van noodweer en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een schadevergoeding van € 58.357,94 aan [slachtoffer 1] en € 420,00 aan [slachtoffer 2]. De rechtbank overwoog dat de gevolgen van de mishandeling voor de slachtoffers ernstig zijn en dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inbreuk op hun lichamelijke integriteit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn openheid en verantwoordelijkheid voor zijn handelen, en zijn eerdere schone strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-026141-25 (P)
Datum vonnis: 15 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] door
mr. L. Nauta, advocaat in Enschede is aangevoerd. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de benadeelde partij [slachtoffer 2] , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld (
primair), dan wel hem heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2024 te Enschede [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen zijn neus, althans tegen zijn gezicht, heeft geslagen en/of gestompt;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2024 te Enschede aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstig beschadigd oog met blijvende blindheid heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermaals, althans een of meerdere keren, (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen zijn oog, althans tegen zijn gezicht, heeft geslagen en/of gestompt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2024 te Enschede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermaals, althans een of meerdere keren, (met kracht) met een (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen zijn oog, althans tegen zijn gezicht, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstig beschadigd oog met blijvende blindheid ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ook het ten laste gelegde onder feit 2 primair kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) twee keer met kracht met zijn vuist in het gezicht te stompen heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er kan geen geslaagd beroep op noodweer worden gedaan, omdat geen sprake was van een noodweersituatie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook van het subsidiair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Dat verdachte – toen hij de eerste keer uithaalde – [slachtoffer 1] daadwerkelijk raakte, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Voor de tweede vuistslag van verdachte richting [slachtoffer 1] komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bekend dat hij op 21 december 2024, in Enschede, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) een keer met zijn vuist tegen zijn neus heeft gestompt. Verdachte heeft ook bekend dat hij hierna [slachtoffer 1] twee keer met zijn vuist in het gezicht heeft gestompt. Voorafgaand aan de tweede stomp stapte hij uit de situatie en kwam [slachtoffer 1] met slaande bewegingen op hem af. Verdachte gaf de tweede stomp naar eigen zeggen uit zelfverdediging.
3.3.2
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 21 december 2024 is verdachte, net als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , in uitgaansgelegenheid [bedrijf] in [plaats]. Omstreeks 01:50 uur staat verdachte met [slachtoffer 1] te praten. Verdachte wordt in zijn billen geknepen en vermoedt dat [slachtoffer 2] dit heeft gedaan. De sfeer slaat op dat moment om. Verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan dicht bij elkaar. Verdachte haalt uit en stompt met zijn vuist tegen de neus van [slachtoffer 2] . Direct hierna stompt verdachte met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] . Er ontstaat enige afstand tussen verdachte en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] beweegt zich richting verdachte en maakt slaande bewegingen richting verdachte. De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte wordt geraakt door [slachtoffer 1] . Omstanders proberen verdachte en [slachtoffer 1] uit elkaar te halen. [slachtoffer 1] wordt door omstanders vastgehouden. Op datzelfde moment haalt verdachte nogmaals uit en stompt hij met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] , waarbij verdachte het oog van [slachtoffer 1] raakt. [slachtoffer 1] wordt door omstanders opgevangen en weggedragen. Verdachte verlaat hierna [bedrijf] .
Als gevolg van de geweldshandelingen van verdachte hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] letsel opgelopen. [slachtoffer 2] heeft door de stomp van verdachte een bloedneus opgelopen en in de dagen na het incident is zijn neus gaan zwellen. [slachtoffer 1] heeft naast bloeduitstortingen een bulbusruptuur aan zijn linkeroog opgelopen. Deze beschadiging van het weefsel van het oog was dermate ernstig dat de linkeroogbol van [slachtoffer 1] operatief is verwijderd. Het zicht van zijn linkeroog is verloren gegaan.
3.3.3
De overwegingen van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Feit 2
- Zware mishandeling (primair)
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De vervolgvraag is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval het zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vast staat dat verdachte [slachtoffer 1] twee keer met zijn vuist in het gezicht heeft gestompt en dat [slachtoffer 1] is geraakt in zijn oog waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden en het proces-verbaal dat daarover is opgemaakt verder vast dat verdachte met kracht heeft geslagen.
De rechtbank stelt voorop dat – bij de beoordeling van het voorwaardelijk opzet – niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een krachtige vuistslag op het hoofd of in het gezicht de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Bijkomende omstandigheden – zoals specifieke gerichtheid van de vuistslag, concrete fixatie van het slachtoffer of een onverwachtse zijwaartse aanval – kunnen deze aanmerkelijke kans in het leven roepen. Van dergelijke omstandigheden geeft het dossier geen blijk. Verdachte en [slachtoffer 1] werden namelijk tijdens de tweede vuistslag van verdachte (waardoor het letsel werd veroorzaakt) uit elkaar gehaald door omstanders, en die omstanders stonden ook tussen verdachte en [slachtoffer 1] in. Hierdoor lijkt van een gerichte en gecoördineerde vuistslag geen sprake te zijn. Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat door het handelen van verdachte er een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel (het verlies van zicht aan een oog), en of verdachte die kans gelet op de aard van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
- Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (subsidiair)
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] twee keer heeft geslagen, en hierdoor is bij [slachtoffer 1] ernstig letsel ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat bij [slachtoffer 1] is ontstaan zwaar lichamelijk letsel is in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank baseert dit oordeel op de aard van het letsel, de noodzaak van het operatief verwijderen van de linkeroogbol van [slachtoffer 1] , de verminking en het permanente gemis van zicht van het linkeroog.
- Het beroep op noodweer
Onder mishandeling als bedoeld in artikel 300 Sr moet worden verstaan ‘het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat’. In het begrip mishandeling ligt de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. De bewijsvraag omvat dus ook de beoordeling van het gevoerde noodweerverweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat aannemelijk is geworden dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
De rechtbank overweegt dat de gebeurtenissen van 21 december 2024 naar het oordeel van de rechtbank moeten worden opgevat als een samenhangend geheel van elkaar snel opvolgende gedragingen. Het geweld vangt aan op het moment dat verdachte eerst aan [slachtoffer 2] en direct daaropvolgend aan [slachtoffer 1] een vuistslag geeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van verdachte – naar de uiterlijke verschijningsvorm en in de kern bezien – als aanvallend moeten worden aangemerkt. Een beroep op noodweer kan om die reden niet slagen. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 december 2024 te Enschede [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht met een vuist tegen zijn neus heeft gestompt;
2.
hij op 21 december 2024 te Enschede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermaals met kracht met zijn vuist tegen zijn gezicht, waaronder zijn oog, heeft gestompt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstig beschadigd oog met blijvende blindheid, ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft verzocht om een taakstraf en een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en heeft daarmee inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De gevolgen van wat in de nacht van 21 december 2024 is voorgevallen zijn fors. [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen en zowel lichamelijke als psychische klachten ondervonden. [slachtoffer 1] zal de rest van zijn leven de gevolgen van die nacht met zich meedragen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens hem is voorgedragen blijkt wat het letsel aan zijn oog en de blijvende blindheid tot op heden betekenen voor zijn fysieke en mentale gesteldheid. [slachtoffer 1] voelt zich hopeloos, is zijn zelfverzekerdheid kwijtgeraakt en vraagt zich af waarom dit hem moest overkomen. Het door verdachte aangewende geweld is zinloos uitgaansgeweld dat niet alleen zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij de directe slachtoffers, maar ook bij de samenleving als geheel. Incidenten zoals deze maken dat uitgaan ook wordt geassocieerd met (gevaar voor) geweld. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan deze angstgevoelens. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Nadat verdachte op de hoogte raakte van het ernstige letsel van [slachtoffer 1] heeft hij zich gemeld bij de politie. Verdachte heeft ter zitting openheid van zaken gegeven, verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en zich schuldbewust opgesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 16 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 18 juli 2025. De reclassering ziet verdachte als iemand die zijn leven goed op orde heeft en ziet geen problemen op de verschillende leefgebieden. Alcoholgebruik was in onderhavige zaak een criminogene factor. Sinds het plegen van de feiten is verdachte abstinent van middelen omdat hij inziet dat middelen zijn reactie beïnvloeden bij oplopende spanningen. Ook heeft verdachte meermalen een psycholoog bezocht en staat hij positief tegenover gedragsverandering. De reclassering ziet beide omstandigheden als beschermende factoren. Onderhavige zaak lijkt een situationeel bepaald delict, zonder dat er direct sprake is van agressieproblematiek bij verdachte. Om de bij de psycholoog geleerde copingvaardigheden verder te implementeren en te herhalen is een cognitieve vaardigheidstraining geïndiceerd. De risico’s op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als laag. De reclassering adviseert om bij veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een cognitieve vaardigheidstraining. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ertoe leiden dat verdachte niet kan voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Verdachte is in staat een taakstraf uit te voeren.
De op te leggen straf
De rechtbank komt - gelet op de partiële vrijspraak - tot een andere strafmodaliteit dan die waarop de eis van de officier van justitie is gebaseerd. De rechtbank spreekt verdachte immers vrij van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2 primair), maar veroordeelt verdachte voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Hoewel de gevolgen voor [slachtoffer 1] hetzelfde zijn, is het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt minder ernstig, en daarom past daar een lagere straf bij. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte is bereid en gemotiveerd om een cognitieve vaardigheidstraining te volgen en de rechtbank is van oordeel dat, ondanks het lage risico op recidive, deze training moet worden ingezet om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten als deze zal plegen.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 725,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten € 5,78
- bebloed t-shirt € 20,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 700,00 gevorderd.
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 17.932,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verlies aan verdienvermogen € 12.240,00
- medische kosten € 385,00
- reis- en parkeerkosten € 1.141,94
- mantelzorg € 876,00
- kosten opleiding € 715,00
- kosten rijbegeleiding bij rijangst € 2.575,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt (exclusief de wettelijke rente) een bedrag van € 43.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de door hem gevorderde reiskosten.
De vordering van [slachtoffer 1] kan, met uitzondering van de materiële schadepost ‘kosten rijbegeleiding bij rijangst’ die niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de materiële schadepost ‘reiskosten’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Over de materiële schadepost ‘bebloed t-shirt’ heeft zij geen standpunt ingenomen. De raadsvrouw heeft opgemerkt dat het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade niet in lijn ligt met bedragen die in soortgelijke zaken worden gevorderd.
De vordering van [slachtoffer 1] is voor wat betreft de schadepost ‘kosten rijbegeleiding bij rijangst’ onvoldoende onderbouwd. De overige materiële schadeposten zijn door de raadsvrouw niet betwist. Bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld moet rekening worden gehouden met het feit dat de Rotterdamse schaal normaliter wordt toegepast op mensen die geen pre-existente klachten hadden. [slachtoffer 1] had voorafgaand aan het feit een functieverlies van het linkeroog van twaalf procent. De raadsvrouw bepleit, onder verwijzing van het door haar overgelegde advies van medisch adviseur Sok, de hoogte van het smartengeld te bepalen op € 28.667,00 dan wel € 36.000,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost die ziet op het kapotte t-shirt is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 20,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de mishandeling en de schadepost reiskosten niet is komen vast te staan. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Het geweldsincident heeft bij [slachtoffer 2] een bloedneus en een gezwollen neus veroorzaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is door de verdediging betwist.
Gelet op de aard van het letsel en de bedragen in vergelijkbare gevallen worden toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 400,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 420,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 1]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten die zien op het verlies aan verdienvermogen, medische kosten, reis- en parkeerkosten, mantelzorg en kosten opleiding zijn door de verdediging niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 15.357,94, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De onder de post ‘kosten rijbegeleiding voor rijangst’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. Hoewel het zeer voorstelbaar is dat [slachtoffer 1] vanwege het verlies van het zicht aan zijn linkeroog angst ervaart in het verkeer, blijkt uit de onderbouwing van deze schadepost namelijk niet dat bij de benadeelde partij sprake is van een dusdanige rijangst dat [slachtoffer 1] hier professionele en gespecialiseerde hulp bij nodig heeft. De vordering is bovendien gebaseerd op een zeer globale kostenraming. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Het geweldsincident heeft bij [slachtoffer 1] blijvend letsel veroorzaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is door de verdediging betwist.
Aan de hand van de aard van het letsel, de huidige en toekomstige gevolgen van dit letsel, het ervaren leed en de aard van de aansprakelijkheid begroot de rechtbank de immateriële schade van [slachtoffer 1] op € 43.000,00. De rechtbank heeft bij dit oordeel acht geslagen op de smartengeldbedragen die worden geïndiceerd in de Rotterdamse Schaal in het geval van volledig verlies van een oog, zijnde bedragen tussen € 36.000,00 en € 43.000,00. De in de Rotterdamse Schaal vermelde bedragen zijn gebaseerd op de in de Nederlandse rechtspraak toegewezen smartengeldbedragen en geïndexeerd tot 1 juni 2025. De rechtbank acht gelet hierop, en gelet op het feit dat over aard en de gevolgen van het letsel van de benadeelde partij (geheel verlies van het linkeroog) weinig discussie is, de Rotterdamse Schaal een passend instrument om de hoogte van het smartengeld te bepalen. De rechtbank acht in dit geval het hoogste bedrag volgens de Rotterdamse Schaal (€ 43.000,00) passend, omdat [slachtoffer 1] nog jong is, en door het ontstane letsel de rest van zijn leven blind zal zijn aan zijn linkeroog. Dat [slachtoffer 1] voorafgaand aan het geweldsincident al enig functieverlies had in zijn linkeroog, weegt de rechtbank niet mee. Voorafgaand aan het incident ondervond [slachtoffer 1] namelijk geen problemen bij zijn dagelijkse bezigheden; [slachtoffer 1] kon zijn leven leiden zonder aanpassingen. Als gevolg van het incident is dit is nu niet langer het geval. Verder weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 1] in de toekomst geregeld geconfronteerd zal worden met medische afspraken voor bijvoorbeeld het vervangen van zijn oogprothese of medische controles.
Conclusie
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 58.357,94, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen (ten aanzien van de schadevergoeding aan [slachtoffer 2] van € 420,00) en 312 dagen (ten aanzien van de schadevergoeding aan [slachtoffer 1] van € 58.357,94) gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1,het misdrijf: mishandeling;
feit 2 subsidiair,het misdrijf: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig vindt en voor de duur van de CoVa-training, met het maximum van een jaar;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
schadevergoeding [slachtoffer 2]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van in totaal
€ 420,00(vierhonderd twintig euro), bestaande uit € 20,00 (twintig euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2024;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
8 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
wijstde vordering voor het overige
af;
schadevergoeding [slachtoffer 1]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van in totaal
€ 58.357,94(achtenvijftigduizend driehonderdzevenenvijftig euro en vierennegentig cent), bestaande uit € 15.357,94 (vijftienduizend driehonderdzevenenvijftig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 43.000,00 (drieënveertigduizend euro) immateriële schade. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2024;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 58.357,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
312 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige materiële deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Heblij, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.
Mr. Heblij is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025011121. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 september 2025, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte; `
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 8 januari 2025, p. 84-85.
Feit 2 subsidiair
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven (p. 97-98):
Op 21 december 2024 heb ik [slachtoffer 1] geslagen in [bedrijf] in [plaats]. De eerste klap was raak in zijn gezicht. Ik heb [slachtoffer 1] nog een keer geslagen.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 7 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 16-17):
Op 20 december 2024 was ik in [bedrijf] in [plaats]. Ik kreeg een klap van een onbekende jongen op mijn linkeroog. Ik voelde enorme pijn in mijn oog en ik had het gevoel dat mijn oogbal kapot was. Niets in mijn oog zat meer op zijn plek dus hebben ze besloten om het oog leeg te halen. Ik zal voor altijd blind blijven met dat oog.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 63):
Ik was belast met het uitkijken van de camerabeelden van de mishandeling, gepleegd op 21 december 2024 bij [bedrijf] in [plaats].
Ik zie dat persoon 1 (de rechtbank begrijpt: verdachte) zijn rechtervuist balt en naar voren beweegt richting het gezicht van persoon 3 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). Ik zie dat zijn rechtervuist het gezicht van persoon 3 raakt. Vervolgens zie ik dat persoon 3 richting persoon 1 loopt en slaande bewegingen maakt richting persoon 1. Vervolgens zie ik dat persoon 1 zijn rechtervuist balt en naar voren beweegt richting het gezicht van persoon 3. Ik zie dat persoon 1 persoon 3 met gebalde vuist in het gezicht raakt.
4. Een geschrift, te weten de letselbeschrijving van [slachtoffer 1] van 11 maart 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 40):
Letsel B betreft een letsel van het oog waarbij er sprake was van een scheur in het oog/hoornvlies (bulbusruptuur). Een bulbusruptuur ontstaat door een stompe of scherp inwerkende kracht op het oog of anderszins hoge impact zoals bijvoorbeeld na een explosie kan plaatsvinden. Betrokkene geeft aan een klap op het linkeroog te hebben gehad. Een klap op het oog geeft een stomp inwerkende kracht waardoor zowel de bloeduitstorting rondom het oog, als het letsel van het linkeroog (bulbusruptuur) kunnen ontstaan.
De gemelde toedracht is passend bij het ontstane letsel.
Samenvattend bestaat het totale letselbeeld uit een 2-tal letsels waarbij de huidverkleuring rondom het linkeroog passend is bij een bloeduitstorting en daarnaast sprake is van ernstige letsel van het oog te weten een bulbusruptuur. Uit de aangeleverde medische gegevens blijkt dat het oogletsel in die mate ernstig was dat op 03-01-2025 een operatie aan het oog heeft plaatsgevonden waarbij de inhoud van de oogbol is verwijderd. Betrokkene krijgt een prothese voor het linkeroog welke circa 6 weken na de operatie aangemeten kon worden. Er is sprake van blijvende schade, het zicht van het linkeroog is ten gevolge van het opgelopen letsel, verloren gegaan.