ECLI:NL:RBOVE:2025:5587

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
08.245681.24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na verzoek tot beëindiging

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 16 september 2025 uitspraak gedaan over de voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor een veroordeelde. De maatregel was eerder opgelegd op 26 november 2024 voor de duur van twee jaar. De veroordeelde heeft verzocht om beëindiging van de maatregel, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het recidiverisico niet is afgenomen. De rechtbank heeft de noodzaak van de maatregel beoordeeld aan de hand van een evaluatierapport van de P.I. en de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde. De officier van justitie heeft gepleit voor voortzetting van de maatregel, terwijl de raadsvrouw heeft verzocht om beëindiging of aanhouding van de zaak om te onderzoeken of een zorgmachtiging mogelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat opheffing van de maatregel zou leiden tot onveiligheid en dat de voortzetting noodzakelijk is om de terugkeer van de veroordeelde in de maatschappij voor te bereiden. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van de maatregel afgewezen en besloten dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats: Zwolle
Parketnummer: 08.245681.24
Datum beslissing: 16 september 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[veroodeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats],
ingeschreven en verblijvende in de P.I. [locatie]
,
verder te noemen: de veroordeelde, bijgestaan door
mr. M.W. Bouwman, advocaat te Groningen.

1.Het verloop van de procedure

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 26 november 2024 is aan de veroordeelde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd.
Bij verzoekschrift van 17 juni 2025 heeft de raadsvrouw van de veroordeelde,
mr. M.W. Bouwman verzocht om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De rechtbank heeft kennis genomen van het evaluatierapport ISD van de P.I. [locatie] (hierna de P.I.) van 21 augustus 2025, opgesteld en ondertekend door [naam 1], senior casemanager ISD en mede ondertekend door [naam 2], plaatsvervangend directeur van de inrichting.
De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 2 september 2025. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, is op die zitting verschenen en gehoord. Ook zijn de officier van justitie en de deskundige [naam 1] gehoord.

2.De standpunten van de officier van justitie en de veroordeelde

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel dient te worden voortgezet. De officier van justitie heeft zich verder verzet tegen een aanhouding van de zaak om te onderzoeken of een zorgmachtiging mogelijk is.
Standpunt van de veroordeelde
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben primair betoogd dat de maatregel moet worden
beëindigd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de zaak aan te houden en de officier van justitie de opdracht te geven te onderzoeken of een zorgmachtiging mogelijk is.

3.De beoordeling

De rechtbank dient te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. In dat kader dient eerst vastgesteld te worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Uit de rapportage van de P.I. blijkt onder meer het volgende.
Veroordeelde is een chronisch psychiatrisch patiënt, die bekend is met polymiddelenmisbruik. Hij functioneert op een verstandelijk beperkt niveau, waarschijnlijk als gevolg van hersenschade door zijn chronisch psychiatrische aandoening en middelengebruik.
Toen de ISD maatregel op 26 november 2024 werd opgelegd verbleef veroordeelde, wegens zijn intensieve begeleidings- en zorgbehoefte, in het PPC van P.I. Haaglanden, op een niet crisis afdeling. Kort na oplegging van de maatregel heeft hij een tv en celinventaris kapot gegooid en moest hij worden gesepareerd. Enkele weken hierna moest hij opnieuw gesepareerd worden, omdat hij door frustratie celinventaris had vernield. Er zijn aanwijzingen dat zijn zeer gebrekkige impulscontrole en tekortschietende coping samenhangen met zijn psychiatrische toestandsbeeld. In de PPC bleef sprake van een patroon van opbouw en terugval. Omdat veroordeelde ambivalent is ten aanzien van medicatie is per 10 maart 2025 dwangbehandeling gestart. Vanwege zijn zeer intensieve zorgbehoefte is veroordeelde op 17 april 2025 overgeplaatst naar de crisisafdeling van het PPC, waar hij nog steeds verblijft. Op 11 juni 2025 is de dwangbehandeling, die alleen in een PPC kan worden geboden, verlengd. Veroordeelde wordt nu medicamenteus ingesteld en hij heeft veel structuur en begeleiding nodig. Dit kan niet geboden worden in een reguliere ISD-instelling. Daarom is nog altijd sprake van een PPC indicatie. Afschaling naar een reguliere ISD-inrichting is op middellange termijn niet haalbaar.
Het vormgeven van het ISD traject en de toekomstige nazorg is zeer complex. In klinische zin lijkt SGLVG+ (Sterk gedragsgestoorde Licht Verstandelijk Gehandicapten) het meest passend. Om de overplaatsingskansen van veroordeelde te vergroten wordt ingezet op:
- het stabiliseren van de psychiatrische symptomen, waarbij nog effect is te verwachten van huidige medicatie;
- het opschalen naar de hoogste zorgindicatie, omdat de huidige Wlz indicatie SGLVG-01 te laag is voor een klinisch vervolgtraject, en
- de benoeming van een curator om toekomstige nazorg vorm te geven en te monitoren.
Daarnaast wordt verdere diagnostiek gepleegd, wordt het emotionele functioneren van veroordeelde in kaart gebracht en er wordt nog onderzoek gedaan naar de cognitieve achteruitgang van veroordeelde.
Door de ernst van de problematiek zal na expireren van de ISD maatregel een gedwongen zorgkader (waarbij gedacht wordt aan een zorgmachtiging) noodzakelijk zijn om veroordeelde in zorg te houden. Zonder een dergelijk zorgkader zal veroordeelde snel weer vervallen in medicatieontrouw en middelengebruik en zal hij weer terugvallen in delictgedrag.
De deskundige heeft ter zitting de rapportage van de P.I. aangevuld. De deskundige heeft verklaard dat er na het uitbrengen van het rapport sprake was van enige vooruitgang, maar dat daarna weer sprake was van een terugval, passend bij het in het rapport beschreven patroon. Veroordeelde zit nog steeds op de crisisafdeling van de PPC en de situatie is niet dusdanig dat hij kan doorstromen naar een structuurafdeling. Onlangs heeft hij weer in de isoleercel gezeten en dat gebeurt regelmatig. In de PPC kan hem de zorg worden geboden die noodzakelijk is.
De hoop is dat de psychische toestand van veroordeelde dusdanig zal verbeteren dat hij kan worden aangemeld voor een geschikte kliniek, en dat hij vanuit daar kan doorstromen, dan wel dat hij vervolgens in de kliniek kan blijven in het kader van een zorgmachtiging.
De procedure die nu binnen het ISD traject wordt gevolgd is dat veroordeelde eerst zal worden aangemeld bij Indicatiestelling Forensische Zorg (NIFP/IFZ) en dat de Divisie Individuele Zaken (DIZ) de afgegeven indicatie hierna gaat matchen met een geschikte kliniek. De moeilijkheid is echter dat veroordeelde pas bij IFZ kan worden aangemeld als hij stabiel genoeg is om in een kliniek te worden geplaatst. Dat is nog niet het geval. Voor een zorgmachtiging geldt eigenlijk hetzelfde traject.
Het is vrijwel zeker dat er aan het einde van de maatregel een zorgmachtiging zal worden aangevraagd. Het advies is om op dit moment nog geen zorgmachtiging aan te vragen omdat er nu geen geschikte plek voor veroordeelde beschikbaar is. De praktijk is dat mensen met een zorgmachtiging in een dergelijke situatie wellicht in een kliniek worden geplaatst, wat ook niet zeker is, maar dat zij wegens capaciteitsgebrek op een tijdelijke, niet geschikte, plaats terechtkomen. Gelet hierop biedt het op dit moment aanvragen van een zorgmachtiging geen garantie dat veroordeelde op de voor hem juiste plek terecht zal komen. Het is onwenselijk als hij nu op een tijdelijke, niet geschikte plek zou worden geplaatst, omdat dit te veel prikkels voor hem zou opleveren. Het traject moet geleidelijk verlopen. Een abrupt einde van de maatregel is niet in het belang van veroordeelde. De P.I. adviseert daarom om de ISD-maatregel voort te zetten en op dit moment geen zorgmachtiging aan te vragen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige overlast of verloedering van het publiek domein.
Het risico dat de veroordeelde bij beëindiging van de maatregel terugvalt in medicatieontrouw, problematisch middelengebruik en daaropvolgend delictgedrag acht de rechtbank gelet op de rapportage van de deskundige aanzienlijk. Het recidiverisico is niet afgenomen.
Bovendien kan niet worden gezegd dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van de veroordeelde ligt.
Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is noodzakelijk om zijn terugkeer in de maatschappij zodanig voor te bereiden dat de recidivekans geminimaliseerd wordt. De resterende duur van de maatregel is nodig om vanuit de P.I. een passende plek en passend kader voor hem te organiseren. Op dit moment acht de rechtbank het nog steeds noodzakelijk om de maatschappij te beveiligen.
De rechtbank zal dan ook beslissen dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.
De rechtbank ziet in het door de raadsvrouw aangevoerde geen reden tot aanhouding van de beslissing en wijst dat verzoek af.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek van de veroordeelde tot beëindiging van de maatregel;
beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.