ECLI:NL:RBOVE:2025:5598

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
11756488 \ CV EXPL 25-1086
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen Woningstichting en huurders

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een civiele zaak over huurachterstand. De eisende partij, Stichting Welbions, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens huurachterstand. De procedure begon met een dagvaarding op 23 mei 2025, gevolgd door een mondelinge conclusie van antwoord van [gedaagde 2] op 24 juni 2025 en een conclusie van repliek van de Woningstichting op 22 juli 2025. Gedaagde 1 is niet verschenen, terwijl gedaagde 2 wel aanwezig was. De Woningstichting stelde dat er een huurachterstand was van € 3.558,01, en dat beide gedaagden hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor de huurbetalingen. Gedaagde 2 erkende de huurachterstand, maar was het niet eens met de gevorderde ontbinding en ontruiming. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van € 2.652,09, die gelijk staat aan drie maanden huur, voldoende was om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De rechter nam ook in overweging dat er sprake was van herhaalde wanprestatie en overlast. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van drie maanden. Daarnaast werden de gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11756488 \ CV EXPL 25-1086
Vonnis van 16 september 2025
in de zaak van
de stichting
STICHTING WELBIONS,
gevestigd en kantoorhoudende te Hengelo,
eisende partij,
hierna te noemen de Woningstichting,
gemachtigde: Groothuis Ligtermoet & Nijhuis,
tegen

1.[gedaagde 1],zonder bekende woon- of verblijfplaats in en buiten het Koninkrijk der Nederland,

gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen, en

2.[gedaagde 2],wonende te [woonplaats],

gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde 2],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2025,
- de mondelinge conclusie van antwoord van 24 juni 2025 van [gedaagde 2],
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering en vermeerdering van eis van
22 juli 2025 van de Woningstichting.
1.2.
[gedaagde 2] heeft hierna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
[gedaagde 1] is niet verschenen en tegen [gedaagde 1] is verstek verleend.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren van de Woningstichting met ingang van 1 juli 2024 de woning gelegen aan de [adres] tegen een huurprijs van op dit moment € 905,26 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
[gedaagde 2] woont in de woning. [gedaagde 1] heeft zich per 16 december 2024 uitgeschreven van het adres, maar heeft geen (deel)huuropzegging bij de Woningstichting gedaan.
2.3.
Vast staat dat er een achterstand bestaat in de huurbetalingen.

3.Het geschil

3.1.
De Woningstichting vordert kort gezegd ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen en ontruiming van het gehuurde, alsmede betaling van de huurachterstand met nevenvorderingen.
3.2.
Aan deze vordering legt zij ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de betalingsverplichting voortvloeiend uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst niet zijn nagekomen.
3.3.
[gedaagde 2] erkent dat er sprake is van een betalingsachterstand maar is het niet eens met de gevorderde ontbinding en ontruiming. Zij heeft daartoe het volgende, kort samengevat, naar voren gebracht. [gedaagde 2] wil graag in de woning blijven wonen. Inmiddels woont haar dochter (15 jaar) ook weer bij haar nadat zij uit huis was geplaatst. Volgens [gedaagde 2] is de lopende huur betaald en heeft zij ook bedragen afgelost. Een eerdere betalingsregeling is door de Woningstichting stopgezet, maar [gedaagde 2] wil graag een nieuwe regeling treffen. Ook heeft [gedaagde 2] hulp ingeschakeld van wijkkracht om haar te helpen met haar schulden, aldus [gedaagde 2].
3.4.
In reactie op het verweer van [gedaagde 2] heeft de Woningstichting bij haar conclusie van repliek naar voren gebracht dat [gedaagde 2] herhaaldelijk te laat is met de betaling van de lopende huur. Er is door haar een machtiging afgegeven voor een automatische incasso, echter wordt de lopende huur elke maand gestorneerd. Dat
[gedaagde 2] in de loop van de betreffende maand alsnog de huur handmatig overmaakt, maakt haar eerdere tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst niet ongedaan, aldus de Woningstichting. Bovendien is sprake van een opgebouwd leefbaarheidsdossier in verband met overlast en vrezen buren voor hun veiligheid. [gedaagde 1] verblijft nog wel eens in het gehuurde, ondanks het contactverbod.
De Woningstichting heeft haar vordering vermeerderd met de huur van juli 2025 van
€ 905,26 en verminderd met betalingen van in totaal € 1.303,15 (€ 130,65 en € 1.172,50). Deze betalingen zijn door [gedaagde 2] ook genoemd in haar conclusie van antwoord.
De Woningstichting heeft verder een specificatie van de huurachterstand per 9 juli 2025 overgelegd. Volgens haar is er sprake van een huurachterstand van in totaal € 3.558,01.
3.5.
[gedaagde 2] heeft niet (meer) gereageerd op de conclusie van repliek van de Woningstichting.
4. De beoordeling
Verstekverlening
4.1.
Omdat [gedaagde 1] ook op de huurovereenkomst staat, maar geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, is de dagvaarding tegen hem, met verlof van de kantonrechter
ex artikel 117 Rechtsvordering (hierna: Rv) openbaar betekend.
4.2.
[gedaagde 1] is, in tegenstelling tot [gedaagde 2], in deze procedure niet verschenen, waarna de kantonrechter verstek tegen hem heeft verleend. [gedaagde 1] heeft geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het verstek. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt er één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ambtshalve toetsing van toepasselijke algemene voorwaarden
4.3.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of in de overeenkomst en/of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de gevorderde hoofdsom, de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en/of de gevorderde vergoeding van rente, die zodanig afwijken van de wettelijke regelingen dat de consument daardoor aanzienlijk wordt benadeeld en door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is niet het geval.
De huurachterstand en de bijkomende kosten
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de huurovereenkomst is aangegaan tussen de Woningstichting en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk. [gedaagde 1] mag de woning per medio december 2024 dan wel verlaten hebben, niet is gebleken dat hij de huurovereenkomst heeft beëindigd. Zolang de huurovereenkomst tussen de Woningstichting en [gedaagde 1] niet is geëindigd, blijft hij (hoofdelijk) verantwoordelijk voor het betalen van de huur en alle andere verplichtingen. Dit betekent dat mocht er een huurachterstand zijn, zowel [gedaagde 1] als
[gedaagde 2] verantwoordelijk zijn voor de betaling daarvan. Dat gezegd hebbende, zal de kantonrechter hierna eerst ingaan op de (hoogte van de) huurachterstand en daarna op de gevolgen daarvan voor zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2].
4.5.
De Woningstichting heeft door middel van een bij repliek overgelegde specificatie gemotiveerd onderbouwd dat de kale huurachterstand per juli 2025 € 3.558,01 bedraagt. [gedaagde 2] heeft bij antwoord erkend dat sprake is van een huurachterstand. Het bij repliek overgelegde overzicht heeft [gedaagde 2] niet weersproken. De kantonrechter heeft geen aanleiding om aan te nemen dat dit overzicht niet klopt en stelt daarom vast dat de kale huurachterstand tot en met juli 2025 € 3.558,01 bedraagt. [gedaagde 2] heeft echter nog betalingen verricht aan (de gemachtigde van) de Woningstichting. Bij dagvaarding is een bedrag van € 130,65 in mindering gebracht op de vordering en daarnaast heeft de Woningstichting in haar conclusie van repliek haar eis verminderd met betalingen van in totaal een bedrag van € 1.303,15. De Woningstichting heeft deze betalingen conform artikel 6:44 BW eerst afgeboekt op de rente en de buitengerechtelijke incassokosten en vervolgens op de tot dusver gemaakte proceskosten. De vraag is wat dat betekent voor de hoogte van de huurachterstand. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.6.
Aangezien zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] de huur niet op tijd hebben betaald, zijn zij de bijkomende komsten (de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten) verschuldigd. Echter is de kantonrechter van oordeel dat de Woningstichting niet al vooruit had mogen lopen op een proceskostenveroordeling. Dat is iets waar de kantonrechter over gaat, en niet de Woningstichting. Gelet op het vorenstaande betekent dit dat de betalingen van [gedaagde 2], conform artikel 6:44 BW, eerst in mindering strekken op de buitengerechtelijke incassokosten, daarna op de wettelijke rente en vervolgens op de betalingsachterstand.
4.7.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de Woningstichting moeten betalen een bedrag van € 2.652,09 (bestaande uit € 3.558,01 aan huurachterstand tot en met juli 2025 plus € 55,64 aan wettelijke rente berekend tot 10 juli 2025 plus € 472,24 aan buitengerechtelijke incassokosten (incl. BTW) minus € 1.433,80 (€ 130,65 + € 130.65 +
€ 1.172,50) aan betalingen van [gedaagde 2]), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.652,09 vanaf 10 juli 2025 tot de dag van volledige betaling.
De ontbinding en ontruiming
4.8.
De vraag die vervolgens voorligt is of de huurachterstand een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is en zij motiveert dat als volgt.
4.9.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR ECLI:NL:HR:2018:1810). Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst gerechtvaardigd is kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.10.
Uit rechtsoverweging 4.7. volgt dat er nog een huurachterstand is van € 2.652,09. Dit staat, op plusminus € 20,00 na, gelijk aan drie maanden achterstand. Deze achterstand is hoog genoeg om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft daarbij ook betrokken dat [gedaagde 2] de huurachterstand pas heeft ingelopen na het moment van dagvaarden, dat er sprake is van een relatief korte huurperiode, namelijk vanaf 1 juli 2024, en dat [gedaagde 2] vanaf het begin van de huurperiode en nog steeds stelselmatig de huur storneert, waardoor er al meerdere keren een huurachterstand is ontstaan. Er is daarmee sprake van herhaalde wanprestatie.
Ten slotte weegt de kantonrechter mee dat de Woningstichting onbetwist heeft gesteld dat er meermalen sprake is geweest van overlast als gevolg van huiselijk geweld tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Er wordt van diverse kanten hulp geboden (Melcura, de wijkcoach en de wooncoach) waar [gedaagde 2] niet (voldoende) aan meewerkt. Ondanks het conctactverbod van [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] [gedaagde 1] weer toegelaten tot de woning. [gedaagde 2] heeft de door de Woningstichting gestelde en onderbouwde overlast, het niet meewerken aan geboden hulp en het weer toelaten tot de woning van [gedaagde 1] niet weersproken.
[gedaagde 2] heeft gesteld dat haar dochter inmiddels weer bij haar woont na een periode van gedwongen uithuisplaatsing. Dit rechtvaardigt echter niet dat de woning niet hoeft te worden ontruimd. Ouders van minderjarige kinderen zijn in principe zelf verantwoordelijk voor tekortkomingen die tot een ontruiming kunnen leiden. Het ligt dan ook op de eerste plaats op de weg van de ouders zelf om de nadelige effecten van de ontruiming van haar kind zoveel mogelijk te beperken.
De gevorderde ontbinding en ontruiming zal worden toegewezen. De termijn voor ontruiming zal op een ruimere ontruimingstermijn van drie maanden worden gesteld in het belang van [gedaagde 2] en haar minderjarige kind.
4.11.
De Woningstichting vordert betaling van de achterstallige huurpenningen tot de datum van de ontbinding en daarnaast betaling van een vergoeding gelijk aan de huurprijs over de periode gelegen tussen de datum van de ontbinding en de ontruiming. Nu op dit punt geen verweer is gevoerd, zal de vordering als zodanig worden toegewezen.
De proceskosten
4.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de verliezende partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van de Woningstichting worden begroot op:
- dagvaarding € 207,90
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punt x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.398,90.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het perceel gelegen aan [adres];
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de Woningstichting een bedrag van € 2.652,09 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om het perceel, met al wie en al wat zich daarin vanwege haar bevindt binnen 3 maanden na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels en geheel ter vrije beschikking van de Woningstichting te stellen, met aanzegging dat, indien [gedaagde 2] daarmee in gebreke mochten blijft, de ontruiming door de deurwaarder zal worden bewerkstelligd en [gedaagde 2] met alle zich daarop en daarin bevindende personen en niet aan de Woningstichting toebehorende roerende zaken uit genoemd perceel te doen brengen naar de openbare straat;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag gelijk aan de maandelijkse huurprijs, zoals deze zonder ontbinding van de huurovereenkomst zou hebben gegolden voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 1 augustus 2025 en de daadwerkelijke ontruiming;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van € 1.398,90, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen de kosten van betekening, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen genoemde termijn betalen en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025. (ak).