In deze zaak staat centraal of de gedaagde, die als monteur via de eiser bij Grolsch heeft gewerkt, onterecht uren heeft gedeclareerd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 14 mei 2025 de eiser de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat de gedaagde niet gewerkte uren heeft gedeclareerd. De rechtbank concludeert dat niet is aangetoond dat de gedaagde uren heeft gedeclareerd die hij niet heeft gewerkt, met uitzondering van de periode van 3 tot en met 14 juli 2024. De vordering van de eiser wordt deels afgewezen, maar de gedaagde wordt wel veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 4.418,40 aan de eiser, plus wettelijke rente. De rechtbank heeft ook beslist dat de gedaagde beslagkosten van € 1.574,31 aan de eiser moet betalen, eveneens met wettelijke rente. De overige proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. C.A. de Beaufort op 17 september 2025.