ECLI:NL:RBOVE:2025:5632

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/08/313697 / HA ZA 24-182
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen hoofd- en onderaannemer over kadeconstructie langs Noordzeekanaal met benoeming van deskundige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen [partij A] B.V. en een combinatie van onderaannemers, aangeduid als de Combinatie, over een kadeconstructie langs het Noordzeekanaal. De rechtbank heeft op 17 september 2025 een vonnis uitgesproken waarin een deskundige is benoemd om onderzoek te doen naar de oorzaak van scheefstand en andere bouwtechnische aspecten van de constructie. De procedure omvatte eerdere tussenvonnissen en diverse akten van partijen, waarin zij hun standpunten over de benoeming van de deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd moeten worden, hebben uiteengezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen bezwaren hebben geuit tegen het deskundigenonderzoek en heeft de heer [deskundige] benoemd als deskundige. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn begroot op € 13.358,40, welke kosten door beide partijen gedeeld dienen te worden. De rechtbank heeft ook richtlijnen gegeven voor de uitvoering van het deskundigenonderzoek en de rapportage daarvan. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/313697 / HA ZA 24-182
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. F.W. Aartsen,
tegen

1.de vennootschap onder firma [partij B1] V.O.F.,

te [vestigingsplaats 2] , hierna te noemen: de V.O.F.,
2. de besloten vennootschap
[partij B2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3] , hierna te noemen: [partij B2] ,
3. de besloten vennootschap
[partij B3] B.V.,
te [vestigingsplaats 4] , hierna te noemen: [partij B3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: de Combinatie,
advocaat: mr. A.E. Broesterhuizen en mr. H. Plas.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 januari 2025
- de akte uitlating deskundigenbericht van [partij A]
- de akte uitlating deskundigenbericht van de Combinatie
- de e-mail van de rechtbank van 11 juni 2025
- de akte uitlating deskundigenbericht van [partij A]
- de akte uitlating deskundigenbericht van de Combinatie
- de e-mail van de rechtbank van 20 augustus 2025 met daarbij de kostenbegroting van de deskundige
- de reactie daarop van partijen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis van 15 januari 2025 (hierna te noemen: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat zij voornemens is om een onderzoek door een deskundige/deskundigen te laten instellen. De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Ook hebben partijen twee keer de gelegenheid gehad om in onderling overleg overeenstemming te bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Daarbij is bepaald dat partijen hun concept-akten aan elkaar dienden toe te sturen, zodat zij in hun definitieve akten op de akte van de wederpartij konden reageren.
2.2.
Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen het gelasten van een deskundigenonderzoek, zodat dat onderzoek in dit vonnis zal worden bevolen.
2.3.
Partijen zijn het erover eens dat in beginsel met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan. Zij hebben in onderling overleg overeenstemming bereikt over de persoon die als deskundige zou kunnen optreden, namelijk de heer [deskundige] , die werkzaam is bij BouwQ B.V. Bij navraag door de rechtbank heeft hij zich bereid en in staat verklaard als deskundige in de onderhavige zaak op te treden. De rechtbank zal hem dus als deskundige benoemen.
2.4.
De deskundige heeft het voorschot begroot op een bedrag van € 13.358,40 (inclusief btw). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. [partij A] heeft vervolgens kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de begroting van het voorschot. De Combinatie heeft naar aanleiding van die begroting aan de rechtbank een aantal vragen voorgelegd die erop duiden dat zij vreest dat de begroting aan de lage kant is. De rechtbank ziet echter (vooralsnog) geen reden om aan te nemen dat de deskundige geen reële begroting heeft opgesteld, zodat zij zijn begroting volgt. De rechtbank zal het voorschot dus vaststellen op het bedrag van € 13.358,40 (inclusief btw). In het tussenvonnis is al aangekondigd en toegelicht dat partijen ieder de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige moeten betalen. Aangezien de deskundige bij het opstellen van zijn begroting niet de beschikking had over het volledige procesdossier, ziet de rechtbank wel aanleiding te bepalen dat hij direct contact met de rechtbank moet opnemen indien hij na ontvangst van dat volledige procesdossier reeds voorziet dat het begrote voorschotbedrag niet toereikend zal zijn.
2.5.
De Combinatie heeft suggesties gedaan voor de wijze waarop het deskundigenonderzoek vorm zou moeten krijgen. De rechtbank gaat hier echter aan voorbij, omdat het aan de deskundige is om te bepalen hoe dat onderzoek moet worden uitgevoerd. Uiteraard zal daarbij ook de Leidraad deskundigen in civiele zaken gevolgd moeten worden.
De rechtbank geeft de deskundige wel in overweging de in de begroting opgenomen “mondelinge toelichting” uit te voeren vóór het opstellen van zijn rapportage. Partijen kunnen dan zonodig een toelichting geven op de gehele gang van zaken. Partijen moeten op grond van voornoemde leidraad na het opstellen van het concept-rapport schriftelijk op dat rapport kunnen reageren, zodat een mondelinge toelichting in die fase van het deskundigenonderzoek niet nodig lijkt te zijn. Voor zover de deskundige in de begroting heeft bedoeld dat een mondelinge toelichting ten overstaan van de rechtbank wordt gegeven, is dat vooralsnog ook niet nodig. De rechtbank zal kennisnemen van het schriftelijke rapport.
2.6.
De rechtbank constateert dat zij in het tussenvonnis ten onrechte is uitgegaan van een door de Combinatie geplaatste ondervloer. Daar waar in r.o. 4.3 en 4.4 van dat vonnis wordt gesproken over de dekkingsdichtheid en de gebrekkige verdichting van
de ondervloermoet derhalve
de ondergrondworden gelezen. De rechtbank zal in verband hiermee de door haar geformuleerde vraag 2 aanpassen, zoals partijen hebben verzocht.
2.7.
[partij A] kan zich voor het overige verenigen met de vragen die de rechtbank in het tussenvonnis heeft geformuleerd. De Combinatie stelt voor de deskundige inzake moot 3 een aanvullende vraag te stellen, alsmede ter zake van de kwaliteitsborging door [partij A] . Ook stelt zij voor de in het tussenvonnis bij vraag 1 onder het vierde gedachtestreepje genoemde vraag te herformuleren. [partij A] maakt bezwaar tegen die geherformuleerde vraag en tegen de voorgestelde aanvullende vragen.
2.8.
De rechtbank acht de door de Combinatie voorgestelde aanvullende vraag inzake moot 3 te suggestief. Zij neemt die vraag dus niet over. Ten aanzien van de door de Combinatie geherformuleerde vraag stelt [partij A] zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat deze uitgaat van een niet in rechte vaststaand feit, zodat de rechtbank blijft bij de door haar bij vraag 1 onder het vierde gedachtestreepje genoemde vraag. De door de Combinatie voorgestelde aanvullende vraag ter zake van het borgen van de kwaliteit acht de rechtbank gelet op de vorderingen van de Combinatie tot slot evenmin van belang. Die vorderingen zien namelijk niet zozeer op de kwaliteits
borging, maar op de kwaliteit van het werk. Uit de antwoorden op de reeds geformuleerde vragen zal ook een conclusie kunnen worden getrokken ter zake van die kwaliteit. De rechtbank zal dus alleen vraag 2 aanpassen zoals toegelicht in r.o. 2.6 hiervoor en blijft verder bij de door haar in het tussenvonnis geformuleerde vragen.
2.9.
Partijen hebben in hun (eerste) akten na het tussenvonnis ook nog een aantal aandachtspunten naar voren gebracht, die volgens hen voor het deskundigenonderzoek van belang zijn, maar die niet tot een voorstel voor aan de deskundige te stellen aanvullende vragen hebben geleid. De rechtbank zal partijen opdragen hun eigen processtukken – inclusief de op de zitting van 15 november 2024 voorgedragen spreekaantekeningen – aan de deskundige toe te sturen en zal de deskundige zelf een kopie van dit vonnis en het tussenvonnis toesturen, zodat de deskundige over het volledige procesdossier beschikt. De deskundige kan aldus kennis nemen van de door partijen genoemde aandachtspunten en deze, indien hij dit noodzakelijk acht, in zijn onderzoek betrekken. Dit geldt ook voor hetgeen in randnummer 10-12 van de akte van [partij A] van 7 mei 2025 vermeld staat. De Combinatie heeft weliswaar betoogd dat dat deel van die akte nieuwe foto’s en stellingen bevat en dat zij de gelegenheid dient te krijgen daar vóór de start van het deskundigenbericht op te reageren, maar de rechtbank gaat aan dat betoog voorbij. De foto’s in kwestie zijn namelijk – op één na – reeds eerder in het geding gebracht, namelijk als onderdeel van de pleitnota van [partij A] en als onderdeel van productie 23 van [partij A] , terwijl de stellingen van [partij A] evenmin nieuw zijn. Het deskundigenonderzoek is bedoeld voor een bouwtechnische beoordeling van de zaak, vooruitlopend op de juridische beoordeling daarvan. Beide partijen hebben hun standpunten in hun processtukken en tijdens de mondelinge behandeling verwoord. De deskundige kan daarvan kennis nemen. Zo ook van de visie van de Combinatie ten aanzien van de gestelde wateroverlast en de verdichting van de ondergrond. Bovendien is alleen de eerste foto op pagina 4 van de akte van [partij A] nieuw. Nog los van de vraag wat die foto toevoegt ten opzichte van de op pagina 3 van die akte genomen foto’s, zal de deskundige zelf de bouwtechnische aspecten van deze zaak beoordelen. Ten slotte is relevant dat partijen de gelegenheid krijgen een akte na deskundigenbericht in te dienen. Eerst daarna zal een juridische beslissing van de rechtbank volgen op basis van de wederzijde standpunten.
2.10.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.11.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is volgens u de oorzaak van de scheefstand van moot 3 (de eerste moot die werd gestort)? Kunt u daarbij ingaan op:
- het feit dat de bekisting niet is geschoord?
- de vraag of en in hoeverre een gebrekkige verdichting van de ondergrond hierbij een rol kan spelen?
- de stelling van de Combinatie dat [partij A] volgens haar het beton te ruw/te snel heeft gestort?
- de stelling van de Combinatie dat er geen scheuren waren ter plaatse van de overgang tussen het raakvlak van de betonnen deksloof en de werkvloer?
2. Kunt u op basis van de stukken beoordelen of de verdichting van de ondergrond voldeed?
3. Als de verdichting van de ondergrond volgens u niet voldeed, wat is daarvan volgens u dan de oorzaak?
- Kunt u daarbij ingaan op de stelling van [partij A] dat de scheuren volgens haar precies op de overgang van de damwand en werkvloer daarnaast zaten?
- In hoeverre is het volgens u dan mogelijk dat de verdichting van de ondergrond is aangetast door het verwijderen van de eerste werkvloer en het opnieuw storten van een tweede werkvloer?
4. Wat is volgens u de oorzaak van het wijken van de bekistingsplaten? En wat zijn de gevolgen daarvan geweest? Kunt u daarbij ingaan op:
- het door [partij A] toegepaste materiaal?
- de wrijfschorten en het ontbreken van sleufgaten?
- de (positie van de) DEMU’s?
5. Kunt u op basis van de stukken beoordelen of volgens u ter plaatse van moot 7 de maximale tolerantie is overschreden?
6. Wat is volgens u de oorzaak van scheurvorming in de deksloof?
7. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
[deskundige] PMSE,
[adres]
,
[telefoonnummer 1] / [telefoonnummer 2],
[e-mailadres];
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis en van het tussenvonnis aan de deskundige zal toezenden;
het voorschot
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 13.358,40 (inclusief btw);
3.5.
bepaalt dat partijen ieder de helft van het voorschot moeten overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat partijen een afschrift van hun eigen processtukken aan de deskundige moeten toesturen;
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de hem in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
3.9.
wijst de deskundige erop dat:
- hij voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl);
- hij het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot;
- hij direct contact opneemt met de griffier, als hij reeds na ontvangst van het volledige procesdossier tot de conclusie komt dat het voorschot niet toereikend zal zijn;
- hij het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn;
- hij bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken;
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten;
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie;
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd;
- hij een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
3.13.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 14 januari 2026;
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van beide partijen op een termijn van vier weken;
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2025.