ECLI:NL:RBOVE:2025:5724

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11675866 \ CV EXPL 25-720
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde huur en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft Stichting Aveleijn een kantoorruimte gehuurd van een gedaagde partij. Na het beëindigen van de huurovereenkomst heeft Aveleijn de huurbetalingen voortgezet, waardoor er een bedrag van € 31.604,24 onverschuldigd is betaald. Na herhaaldelijke verzoeken om terugbetaling heeft de gedaagde partij een deel van dit bedrag terugbetaald, maar niet de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten die Aveleijn vordert. De kantonrechter heeft de vorderingen van Aveleijn, na eisvermindering, toegewezen. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.091,04, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten van Aveleijn, die zijn begroot op € 988,29. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet kan worden aangemerkt als consument en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten redelijk zijn, gezien de omstandigheden van de zaak. Het vonnis is uitgesproken op 23 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11675866 \ CV EXPL 25-720
Vonnis van 23 september 2025
in de zaak van
STICHTING AVELEIJN,
te Borne,
eisende partij,
hierna te noemen: Aveleijn,
gemachtigde: mr. A.D. van den Muijzenberg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.W. van der Linde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 maart 2025
- het tussenvonnis van 23 april 2025
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 29 augustus 2025, waarbij Aveleijn (vertegenwoordigd door de heer [naam]) werd bijgestaan door haar gemachtigde, die gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. [gedaagde] is in persoon verschenen en heeft haar standpunten mondeling toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

2.1.
Aveleijn heeft een kantoorruimte van [gedaagde] gehuurd. Nadat de huur was geëindigd, bleef Aveleijn de huur doorbetalen. Aveleijn wil de teveel betaalde huur terug, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten.
2.2.
[gedaagde] heeft de door Aveleijn teveel betaalde huur en de wettelijke rente (terug)betaald. Daarop heeft Aveleijn haar eis verminderd en vordert in deze procedure de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
De kantonrechter wijst de vorderingen (na eisvermindering) van Aveleijn toe.

3.De feiten

3.1.
Aveleijn heeft tot 14 januari 2023 een kantoorruimte gehuurd van [gedaagde]. Nadat de huurovereenkomst was geëindigd, heeft Aveleijn de maandelijkse huurbetaling niet stopgezet. Tot eind september 2024 heeft zij in totaal een bedrag van € 31.604,24 onverschuldigd betaald aan [gedaagde].
3.2.
Bij e-mailbericht van 25 september 2024 heeft een medewerker van Aveleijn aan [gedaagde] gevraagd om het bedrag terug te betalen.
3.3.
Op 15 oktober 2024 heeft Aveleijn opnieuw een e-mailbericht naar [gedaagde] gestuurd met het voorstel om een betalingsregeling te treffen, met de aanzegging dat wanneer [gedaagde] niet voor 22 oktober 2024 zou reageren, Aveleijn het dossier uit handen zou geven.
3.4.
Bij brief van 25 oktober 2024 heeft de gemachtigde van Aveleijn [gedaagde] gesommeerd om een bedrag van € 32.835,69 (bestaande uit de hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten) binnen acht dagen na dagtekening van de brief te betalen.
3.5.
Na het verstrijken van de betalingstermijn heeft een medewerker van Aveleijn op 5 november 2024 een betalingsregeling aan [gedaagde] voorgesteld:

1. Het totaalbedrag van € 32.835,69 betaalt u in drie gelijke termijnen, telkens op uiterlijk de 15e van ieder van de drie maanden, te beginnen op 15 november 2024;
2. Elke maand boekt u dus een bedrag van € 10.945,23 over op rekeningnummer[…]
ten name van Stichting Aveleijn, onder vermelding van[…]
.
3. Op 15 januari 2025 dient het volledige bedrag te zijn voldaan.
3.6.
Wanneer [gedaagde] niet uiterlijk 8 november 2024 zou reageren, zou het voorstel komen te vervallen en zou Aveleijn de gerechtelijke incassoprocedure vervolgen.
3.7.
Op 15 november 2024 heeft een medewerker van Aveleijn [gedaagde] nog een keer de mogelijkheid geboden om de betalingsregeling uiterlijk 18 november 2024 te accepteren. Zo niet, dan zou Aveleijn een gerechtelijke procedure starten.
3.8.
[gedaagde] heeft op 30 december 2024 en 31 december 2024 de teveel betaalde huurpenningen van in totaal € 31.604,24 aan Aveleijn terugbetaald.
3.9.
Bij dagvaarding van 13 januari 2025 heeft Aveleijn een procedure bij de handelsrechter aanhangig gemaakt, waarbij zij van [gedaagde] (onder meer) een bedrag van € 31.604,24 aan onverschuldigd betaalde huurpenningen heeft gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.10.
Nadat de gemachtigde van Aveleijn [gedaagde] op 6 januari 2025 had laten weten dat zij aanspraak maakte op een bedrag van € 586,32 aan wettelijke rente heeft zij dit bedrag op
15 januari 2025 overgemaakt.
3.11.
Bij akte eisvermindering van 22 januari 2025 heeft Aveleijn haar eis verminderd tot betaling van de wettelijke rente (€ 586,32), buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.095,71) en proceskosten (te vermeerderen met wettelijke rente).
3.12.
In haar conclusie van antwoord van 5 maart 2025 heeft [gedaagde] (onder meer) geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de rechtbank en verwijzing naar de kantonrechter. Aveleijn heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij tussenvonnis van 23 april 2025 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de kantonrechter, omdat de vordering van Aveleijn (na de eisvermindering) een lagere waarde had dan € 25.000,00. De rechtbank heeft het door [gedaagde] betaalde griffierecht en het door Aveleijn te veel betaalde griffierecht teruggestort.

4.Het geschil

4.1.
Na ter zitting haar eis nogmaals te hebben verminderd – in verband met het betaalde bedrag van € 586,32 (zie hiervoor onder 3.10) – vordert Aveleijn veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.091,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met proceskosten en wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij is het niet eens met de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van Aveleijn, omdat zij al had toegezegd de teveel ontvangen huur terug te betalen. Bovendien is het de schuld van Aveleijn zelf dat zij de huurbetalingen niet heeft stopgezet. Verder is zij geconfronteerd met hoge kosten, omdat Aveleijn deze procedure onterecht bij de rechtbank en niet bij de kantonrechter heeft aangebracht. Daardoor heeft [gedaagde] onnodige advocaatkosten gemaakt. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Aveleijn, met veroordeling van Aveleijn in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter constateert dat het in deze procedure alleen nog gaat om de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.091,04 en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.2.
Aveleijn vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), omdat de hoofdvordering is gegrond op een verbintenis uit de wet (onverschuldigde betaling). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.
5.3.
Aveleijn heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Dat heeft [gedaagde] niet betwist. Het verweer van [gedaagde] (dat zij de verschuldigdheid van de hoofdsom nooit heeft bestreden) kan er niet toe leiden dat de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen moeten worden. De buitengerechtelijke incassokosten dienen er immers juist toe om een vordering daadwerkelijk, binnen een bepaalde termijn, geïncasseerd te krijgen, ook al heeft de schuldenaar de verschuldigdheid daarvan erkend. Aveleijn heeft (herhaaldelijk en voor het laatst op 15 november 2024) nog een betalingsregeling voorgesteld aan [gedaagde], inhoudende dat [gedaagde] de hoofdsom in drie termijnen zou betalen en dat [gedaagde] uiterlijk vóór 18 november 2024 zou moeten reageren, omdat het voorstel anders zou komen te vervallen. [gedaagde] heeft daar niet (aantoonbaar) op gereageerd. Dat komt voor haar rekening en risico.
5.4.
De stelling van [gedaagde] dat zij als consument dient te worden aangemerkt kan haar niet baten. Nog daargelaten dat het feit dat zij in persoon onroerend goed verhuurt, niet zonder meer meebrengt dat zij als consument heeft te gelden, geldt dat de beperkingen bij incassokosten voor vorderingen tegen consumentschuldenaar alleen zien op vorderingen tot betaling voortvloeiend uit overeenkomst.
5.5.
Verder heeft [gedaagde] nog gesteld dat zij zich feitelijk aan de betalingsregeling heeft gehouden door de hoofdsom voor het einde van het jaar terug te betalen. Uit de aan haar voorgelegde betalingsregeling (zoals blijkt uit rechtsoverweging 3.5) blijkt echter dat zij de eerste termijn uiterlijk op 15 november 2024 had moeten betalen, terwijl zij de eerste termijn pas op 30 december 2024 heeft betaald. Toen had Aveleijn het buitengerechtelijke incassotraject al voortgezet. Daarom moet [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten van Aveleijn vergoeden.
5.6.
De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Daarom zal een bedrag van € 1.091,04 worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Omdat Aveleijn niet heeft gesteld dat de schade (de buitengerechtelijke incassokosten) al eerder dan op de datum van de dagvaarding is geleden, zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Proceskosten
In het incident
5.8.
Aveleijn zal worden veroordeeld in de kosten van het verwijzingsincident, te begroten op € 614,00 aan salaris advocaat (gebaseerd op de liquidatietarieven rechtbank).
In de hoofdzaak
5.9.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Aveleijn worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,29
- griffierecht
340,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
988,29
5.10.
Hoewel de dagvaarding uitgaat van een hoger bedrag (€ 145,45) aan explootkosten, wordt ter zake het door Aveleijn in haar akte eisvermindering gevorderde bedrag toegewezen. Het door [gedaagde] te betalen bedrag aan griffierecht is gebaseerd op een hoofdsom van € 1.091,04, nu zij vóór de eerste roldatum (22 januari 2025) een deel van de in de dagvaarding gevorderde hoofdsom had betaald. Dit betekent dat een deel (€ 45,00) van het door Aveleijn betaalde griffierecht van € 385,00 voor haar rekening blijft.
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
6.1.
veroordeelt Aveleijn in de proceskosten van € 614,00,
In de hoofdzaak
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Aveleijn te betalen een bedrag van € 1.091,04 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 988,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart onderdelen 6.2, 6.3 en 6.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In het incident en in de hoofdzaak
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025 door mr. A Smedes.