ECLI:NL:RBOVE:2025:5737

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11534030 \ CV EXPL 25-406
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de proceskosten in een civiele procedure tussen een stichting en een gedaagde partij

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 23 september 2025, is er een geschil ontstaan over de proceskosten tussen de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (SOOB) en een gedaagde partij. SOOB heeft de gedaagde, die als werkgever onder de werkingssfeer van de SOOB-CAO valt, aangesproken voor een bedrag van € 684,24, dat niet tijdig is betaald. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat hij zijn bedrijfsmatige activiteiten per 1 oktober 2024 heeft gestaakt en dat hij de factuur van SOOB heeft gecorrigeerd. SOOB heeft in haar repliek haar eis verminderd en enkel de proceskosten gevorderd, nadat de gedaagde had gereageerd op de eerdere vorderingen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde de proceskosten moet betalen. De rechter oordeelde dat SOOB bij het indienen van de dagvaarding gerechtvaardigd was om aan te nemen dat het bedrag van € 684,24 nog verschuldigd was, ondanks de stelling van de gedaagde dat hij zijn activiteiten had gestaakt. De kantonrechter heeft de proceskosten begroot op een totaal van € 827,21, inclusief kosten van de dagvaarding, griffierecht, salaris van de gemachtigde en nakosten. De gedaagde is veroordeeld om deze kosten binnen veertien dagen te betalen, met de waarschuwing dat bij niet-tijdige betaling extra kosten in rekening kunnen worden gebracht. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11534030 \ CV EXPL 25-406
Vonnis van 23 september 2025
in de zaak van
STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: SOOB,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijf],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. B.J. Driessen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte vermindering van eis
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
SOOB heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan SOOB te betalen € 684,24, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente en met een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.2.
SOOB heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] valt als werkgever onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de SOOB-CAO). Op grond van de SOOB-CAO is [gedaagde] verplicht bijdragen aan SOOB te betalen, maar dat heeft hij niet (volledig en tijdig) gedaan.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Hij voert aan dat hij zijn bedrijfsmatige activiteiten heeft gestaakt per 1 oktober 2024, in het verlengde waarvan hij SOOB heeft laten weten dat de toegezonden factuur voor een bedrag van € 684,24 gecorrigeerd diende te worden. Die correctie heeft plaatsgevonden per creditnota van 12 maart 2025. [gedaagde] was over de voorliggende periode € 92,37 verschuldigd, hetgeen inmiddels is betaald. Volgens [gedaagde] is SOOB te voorbarig geweest met het starten van deze procedure.
2.4.
SOOB heeft bij repliek op het antwoord gereageerd en daarbij heeft zij ook haar eis verminderd. SOOB heeft gesteld dat zij [gedaagde] op 8 en 22 november 2024 een betalingsherinnering heeft gestuurd om de nota van 10 oktober 2024 te betalen. Omdat een reactie van [gedaagde] uitbleef heeft SOOB de nota ter incasso overgedragen aan Vesting Finance en deze laatstgenoemde heeft [gedaagde] diverse malen tevergeefs gesommeerd. Omdat [gedaagde] niet reageerde heeft SOOB zich op 28 januari 2025 genoodzaakt gezien [gedaagde] in deze procedure te betrekken. Pas na de zittingsdatum van 11 februari 2025 heeft [gedaagde] aan SOOB opgave gedaan van juiste SV-loon en is er op 12 maart 2025 een correctienota verzonden door SOOB. SOOB heeft erkend dat [gedaagde] deze nota heeft betaald. Uit coulance wenst SOOB haar vordering te verminderen met dien verstande dat de hoofdsom nihil is en SOOB afstand doet van de gevorderde incassokosten en rente. SOOB handhaaft enkel de gevorderde proceskosten.
2.5.
[gedaagde] heeft bij dupliek gereageerd op het repliek.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In dit geschil speelt enkel nog de vraag wie de proceskosten moet betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.2.
Uit de aanvankelijk factuur van 10 oktober 2024 (voor een bedrag van € 684,24) volgt dat SOOB voor verzending van die factuur al bekend was met het staken van de activiteiten door [gedaagde]. De factuur vermeldt immers dat het om een correctienota gaat die betrekking heeft op de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 september 2024. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat, anders dan [gedaagde] aanvoert en conform SOOB stelt de correctiefactuur van 12 maart 2025 van € -591,87, verband houdt met de na zittingsdatum alsnog gedane opgave van het SV-loon. [gedaagde] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat SOOB al voor dagvaarden bekend was met het feit dat [gedaagde] zijn bedrijfsmatige activiteiten per 1 oktober 2024 heeft gestaakt maar met dat gegeven geen rekening heeft gehouden bij dagvaarden. Ten tijde van dagvaarden mocht SOOB er dus vanuit gaan dat het bedrag van € 684,24 nog verschuldigd was. Dat leidt tot de conclusie dat [gedaagde] de proceskosten wel dient te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
149,71
- griffierecht
340,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
827,21

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 827,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.