ECLI:NL:RBOVE:2025:5750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
08.033131-25 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefzus

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefzusje. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, met zijn stiefzusje, die op het moment van de feiten tussen de twaalf en zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere momenten in de periode van 22 februari 2017 tot en met 1 april 2018 deze handelingen heeft verricht. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij enkele van de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd, maar ontkende dat hij dwang heeft uitgeoefend. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde verkrachting, maar heeft het subsidiair ten laste gelegde, namelijk ontucht, wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en heeft hem tevens veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 5.699,01, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.033131-25 (P)
Datum vonnis: 29 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting van 15 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Derks, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van
[slachtoffer], bijgestaan door mr. J. Bouwhuis, advocaat in Zwolle, en de door haar gevraagde schadevergoeding.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van [geboortedatum 2] 2017 tot en met 30 april 2018 in [plaats] op meerdere momenten zijn toenmalige minderjarige stiefzusje [slachtoffer] heeft verkracht (
primair), dan wel ontucht (waaronder ook seksueel binnendringen) met haar heeft gepleegd (
subsidiair), dan wel ontucht met haar heeft gepleegd (
meer subsidiair). In de ten laste gelegde periode was [slachtoffer] veertien en vijftien jaar oud. Verdachte was zeventien en achttien jaar oud.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 22 februari 2017 tot en met 30 april 2018 te [plaats], door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer],
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], door
- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of heen en weer te bewegen en/of
- de vulva en/of borsten van die [slachtoffer] te betasten en/of
- de benen en/of de schouders, althans het lichaam van die [slachtoffer] te betasten en/of te strelen en/of
- zijn (stijve) penis tegen de billen, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te drukken en/of houden,

en bestaande dat geweld of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of die één of meer feitelijkheden hierin dat verdachte

- misbruik heeft gemaakt van het uit (een) feitelijke verhouding(en) voortvloeiend psychisch overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer], bestaande dat overwicht uit het leeftijdsverschil en/of het feit dat verdachte de stiefbroer is van die [slachtoffer] en/of de (hieruit voortvloeiende) kwetsbaarheid van die [slachtoffer] en/of
- misbruik heef gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] en/of
- meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 22 februari 2017 tot en met 30 april 2018 te [plaats], meermalen, althans eenmaal. met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer], te weten
- het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vulva en/of borsten van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of strelen van de benen en/of de schouders, althans van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het drukken en/of houden van zijn (stijve) penis tegen de billen, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer];
meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 22 februari 2017 tot en met 30 april 2018 te [plaats], meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn vinger(s) in de vagina en /of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vulva en/of borsten van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of strelen van de benen en/of de schouders, althans van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het drukken en/of houden van zijn (stijve) penis tegen de billen, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer].

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uitgangspunt bij de beoordeling van het bewijs
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het bewijs voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het is dan ook vaak het woord van de één tegen het woord van de ander. Bij een ontkennende verdachte brengt dit veelal met zich dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen op de verklaring van één getuige kan worden gebaseerd. Om in zedenzaken toch tot een bewezenverklaring te kunnen komen, kan een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring ertoe leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet “op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Als er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, dan dient de rechtbank vervolgens op basis van dat bewijs ook onverminderd de overtuiging te hebben gekregen dat verdachte het hem verweten feit heeft begaan.
De rechtbank zal het voorgaande bij de bespreking van het ten laste gelegde feit als uitgangspunt nemen.
Primair: Verkrachting?
Van verkrachting is sprake als iemand door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging daarmee) is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Hoewel [slachtoffer] en verdachte een andere verklaring afleggen over de precieze seksuele handelingen en de frequentie ervan, staat op zichzelf niet ter discussie dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] en verdachte hebben dit allebei verklaard, maar verdachte ontkent dat sprake is geweest van dwang. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of voor de verklaring van [slachtoffer], dat verdachte haar heeft “gedwongen” tot het ondergaan van die seksuele handelingen, voldoende steunbewijs voorhanden is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft ondanks de aanwezigheid van wettig steunbewijs niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich genoegzaam bewust is geweest van het feit dat [slachtoffer] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat hij hiernaar heeft gehandeld. De rechtbank vindt daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de voor verkrachting vereiste mate van dwang heeft uitgeoefend. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan overtuigend bewijs van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Subsidiair: Ontucht (waaronder ook seksueel binnendringen)
Bewijs
Verdachte heeft bekend dat hij sommige ten laste gelegde seksuele handelingen (waaronder ook seksueel binnendringen) heeft gepleegd, maar niet het ten laste gelegde “betasten van de borsten” en “drukken/houden van zijn (stijve) penis tegen de billen, althans het lichaam” van [slachtoffer]. Omdat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] over de seksuele handelingen van verdachte, vindt de rechtbank haar verklaring voldoende voor een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde seksuele handelingen. Haar verklaring vindt voor een groot deel steun in de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en de hierna weergegeven overwegingen in aanmerking nemend, tot een bewezenverklaring van het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 5 juni 2023 (pagina’s 13 tot en met 20).
Pleegperiode
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van [geboortedatum 2] 2017 tot 1 april 2018 in [plaats] op meerdere momenten seksuele handelingen (waaronder ook seksueel binnendringen) met zijn stiefzusje [slachtoffer] heeft verricht. Omdat [slachtoffer] heeft verklaard dat 1 april 2018 “ongeveer de laatste keer” was, zal de rechtbank de verdediging volgen in het verweer dat de pleegperiode tot die datum moet worden ingekort. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde periode erna.
Ontuchtig karakter
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat (gelet op de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden) sprake is van handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Ten tijde van de seksuele handelingen was sprake van een leeftijdsverschil van ruim drie jaren tussen verdachte (zeventien en achttien jaar) en [slachtoffer] (veertien en vijftien jaar). Dit leeftijdsverschil is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van [slachtoffer] geen bescherming (meer) zou behoeven. Een veertienjarige bevindt zich nog meer dan een zeventienjarige in een levensfase waarin de seksuele ontwikkeling volop gaande is. Daarom wordt een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt met artikel 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) reeds vanwege haar leeftijd beschermd tegen het ondergaan van ernstige seksuele handelingen. Daarnaast was geen sprake van een affectieve relatie tussen verdachte en [slachtoffer]. Verder gaat het hier om seksuele handelingen (waaronder ook seksueel binnendringen) die verdachte met nota bene zijn stiefzusje, die al meerdere jaren net als verdachte onderdeel was van hetzelfde (samengestelde) gezin, heeft verricht. Gelet daarop hebben de door verdachte verrichte seksuele handelingen een ontuchtig karakter. Of verdachte dacht dat [slachtoffer] die handelingen wel of niet wilde, maakt dit niet anders. Het verweer van de verdediging, dat het ontuchtig karakter ontbreekt, wordt verworpen. Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigen bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 22 februari 2017 tot 1 april 2018 te [plaats], meermalen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, te weten
- het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of
- het betasten van haar vulva en/of borsten en/of
- het betasten en/of strelen van haar benen en/of schouders, althans haar lichaam, en/of
- het drukken en/of houden van zijn (stijve) penis tegen haar billen, althans haar lichaam.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 245 (oud) Sr, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De motivering van de straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, bepleit de verdediging dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengt.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft in een periode van meer dan een jaar op meerdere momenten ontuchtige handelingen (waaronder ook seksueel binnendringen) verricht met zijn ruim drie jaar jongere stiefzusje. Het spreekt voor zich dat minderjaren kwetsbaar zijn, vooral ook al zij jonger zijn dan zestien jaar. Net als veel anderen bevond [slachtoffer] zich in een periode van haar leven waarin zij haar seksualiteit aan het ontdekken was en daarin zoekende en beïnvloedbaar was. Verdachte had, als oudere stiefbroer, zijn verantwoordelijkheid moeten kennen. Hij heeft daarentegen zijn eigen lustgevoelens gevolgd en bij zijn stiefzusje bevrediging gezocht van zijn seksuele verlangens. Verdachte is met zijn handelen voorbijgegaan aan de schadelijke gevolgen ervan voor zijn stiefzusje en heeft een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. De impact daarvan is groot, ook vandaag de dag nog, blijkt uit haar toelichting ter zitting.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 14 juli 2025. Hieruit volgt dat hij op een boete voor wildplassen na niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 2 september 2025. Ook heeft de rechtbank geluisterd naar wat verdachte op de zitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft toegelicht.
Verdachte, een inmiddels 25-jarige man, heeft een hbo-opleiding afgerond, werkt fulltime en woont bij zijn moeder. Hij lijkt zijn leven qua werk en financiën op orde te hebben.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen voor de periode waarin verdachte meerderjarig was en het jeugdstrafrecht voor de periode waarin verdachte minderjarig was. De reclassering ziet geen meerwaarde in een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
De rechtbank ziet (in afwijking van wat de reclassering heeft geadviseerd en de officier van justitie heeft gevorderd) in de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan aanleiding om het jeugdstrafrecht wel toe te passen. Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit grotendeels minderjarig, ging naar school, maakte samen met zijn stiefzusje als jongste generatie onderdeel uit van een (samengesteld) gezin en was - en is - gelet op zijn persoonlijkheid nog steeds - ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. De rechtbank vindt toepassing van het jeugdstrafrecht daarom op zijn plaats.
De rechtbank houdt vervolgens bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor aanranding/ontucht. Deze oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om te komen tot een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Afhankelijk van de aard van de seksuele handelingen geldt in dit geval als uitgangspunt: een werkstraf van 120 uren tot zes maanden jeugddetentie.
De rechtbank houdt er in strafmatigende zin verder rekening mee dat het inmiddels ruim acht jaar geleden is dat verdachte zich aan het bewezen verklaarde feit schuldig heeft gemaakt. Hij is sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zich op de zitting schuldbewust heeft getoond. Toch verdient verdachte naar het oordeel van de rechtbank een straf, gelet op het ernst van het feit en het signaal naar verdachte daarover.
Alles in aanmerking nemend wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan die de officier van justitie aan zijn strafeis ten grondslag heeft gelegd, zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke straf.
De rechtbank vindt het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren.

7.De schade van de benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Zij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 36.924,01, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • medische kosten € 2.199,01;
  • studievertraging € 26.225,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 8.500,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vordering deels moet worden afgewezen en dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en de behandeling op de zitting vast dat behalve voor de studievertraging voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de door [slachtoffer] gestelde schade, om te kunnen aannemen dat aan de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
De materiële schade
De rechtbank vindt de schadepost “medische kosten”, die overigens door de verdediging uitdrukkelijk niet is betwist, voldoende met bewijsstukken onderbouwd. Deze gevorderde materiële schadepost is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 2.199,01, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (te weten: 22 februari 2017).
De benadeelde partij heeft de post “studievertraging” (€ 26.225,--) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank vindt dat op grond van de bij de vordering gegeven onderbouwing tegenover de gemotiveerde betwisting op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze hem volledig als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Niet kan worden uitgesloten dat de schade (mede) het gevolg is van andere oorzaken. Vaststelling van de schade behoeft nadere onderbouwing, vooral ook omdat sprake is van een groot tijdsverloop tussen het bewezen verklaarde feit, de gedane aangifte ervan en de begroting van de schade. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade, zoals in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon op andere wijze, moet, voor zover hier van belang, sprake zijn van geestelijk letsel. Hiervan is sprake, zo stelt de rechtbank op grond van de onderbouwing van de vordering vast. Dit is door de verdediging ook niet betwist. Bij de benadeelde is PTSS vastgesteld en zij heeft hiervoor jarenlang meerdere behandelingen gevolgd. Bovendien heeft de benadeelde ter zitting toegelicht dat zij vandaag de dag nog steeds kampt met angsten en herbelevingen en dat zij hierdoor op seksueel vlak problemen ondervindt.
De rechtbank houdt bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag enerzijds rekening met de beschreven impact van de feiten en anderzijds met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank vindt op basis van de in deze zaak ter beoordeling voorliggende stukken en de onderbouwing daarvan een bedrag van € 3.500,-- aan smartengeld billijk, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 22 februari 2017.
De toe te wijzen schade
De rechtbank zal, op basis van het voorgaande, de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 5.699,01, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 22 februari 2017. Dat maakt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder bewezen verklaarde feit is toegebracht.
De rechtbank ziet nu zij het jeugdstrafrecht toepast aanleiding om, voor het geval verdachte niet voldoet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de op te leggen schadevergoedingsmaatregel, het aantal dagen gijzeling op nul te zetten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77gg en 245 (oud) Sr. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 5.699,01 (vijfduizend zeshonderdnegenennegentig euro en één cent)(bestaande uit materiële en immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5.699,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van
€ 5.699,01 (vijfduizend zeshonderdnegenennegentig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2017, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt,
0 (nul) dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter en kinderrechter, mr. U. van Houten, rechter, en mr. G.M.J. Vijftigschild, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.