ECLI:NL:RBOVE:2025:5775

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
AK_25_1128
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep dat [eiser] heeft ingesteld tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het beroep betreft het niet tijdig beslissen op een verzoek om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet open overheid (Woo), ingediend op 3 september 2024. Het verzoek omvatte alle werkgeversrapportages en verbeterplannen van de arbeidsinspectie over bedrijven in Overijssel waar tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 arbeidsongevallen hebben plaatsgevonden, evenals onderliggende documenten zoals vergaderstukken en interne correspondentie.

De minister heeft op 18 september 2024 om precisering van het verzoek gevraagd, waarna [eiser] dit heeft gedaan. Op 25 september 2024 heeft de minister de beslistermijn met twee weken verlengd. Echter, op 3 februari 2025 heeft [eiser] de minister in gebreke gesteld, omdat er geen besluit was genomen. Op 2 april 2025 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 behandeld, waarbij [eiser] aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].

De rechtbank oordeelde dat de minister te laat was met het nemen van een besluit op het Woo-verzoek. Aangezien de minister niet heeft gereageerd op de ingebrekestelling, is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om vóór 1 januari 2026 alsnog een besluit op het Woo-verzoek te nemen en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000. Tevens moet de minister het griffierecht van € 194 aan [eiser] vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1128
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats],
hierna: [eiser]
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, hierna: de minister.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat [eiser] heeft ingesteld, omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 3 september 2024 om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Het verzoek ziet op alle werkgeversrapportages en verbeterplannen van de arbeidsinspectie over bedrijven in Overijssel waarbij een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024. Ook worden onderliggende documenten gevraagd die zien op de hiervoor genoemde werkgeversrapportages en verbeterplannen, het gaat om vergaderstukken, interne correspondentie, gespreksverslagen (brieven, e-mails met bijlagen, sms'jes en whatsappberichten), rapporten en adviezen.
1.2.
Bij e-mail van 18 september 2024 vraagt de minister aan [eiser] om het Woo-verzoek te preciseren. Deze precisering heeft vervolgens plaatsgevonden in een gesprek. Bij e-mail van 25 september 2024 heeft de minister aan [eiser] medegedeeld dat de beslistermijn met twee weken wordt verlengd.
1.3.
Bij e-mail van 3 februari 2025 heeft [eiser] de minister in gebreke gesteld.
1.4.
[eiser] heeft op 2 april 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hierbij was [eiser] aanwezig en de minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].
1.6.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Motivering

2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de minister te laat is met het nemen van een besluit op het Woo-verzoek van 3 september 2024. [eiser] heeft de minister op 3 februari 2025 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn er (meer dan) twee weken voorbij gegaan zonder dat de minister een besluit op het Woo-verzoek heeft genomen. Ten slotte heeft [eiser] op 2 april 2025 beroep ingesteld in verband met het uitblijven van een beslissing van de minister. Aangezien de minister geen gehoor heeft gegeven aan de ingebrekestelling door nog steeds niet op het Woo-verzoek te beslissen, is het door [eiser] ingestelde beroep ontvankelijk en gegrond.
2.2.
[eiser] heeft de rechtbank verzocht om de minister opdracht te geven om zo spoedig mogelijk een beslissing op het Woo-verzoek te nemen. Bij een gegrond beroep inzake niet-tijdig beslissen moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn de minister alsnog een besluit bekend moet maken. [1] Ter zitting zijn partijen met elkaar in overleg getreden. In dat onderlinge overleg heeft [eiser] nader gespecificeerd wat zij wil hebben, waardoor sneller aan het verzoek kan worden voldaan. Teneinde [eiser] zekerheid te geven dat op afzienbare termijn aan haar verzoek zal worden voldaan, zal de rechtbank bepalen dat de minister, rekening houdende met de door de minister zelf genoemde termijn, vóór 1 januari 2026 alsnog een besluit op het Woo-verzoek van [eiser] bekend zal moeten maken.
2.3.
[eiser] heeft in het beroepschrift tevens verzocht om een rechterlijke dwangsom op te leggen aan de minister. De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover (het “Beleid extra dwangsom”, te raadplegen via www.rechtspraak.nl), dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nog langer wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat [eiser] gelijk krijgt, de minister krijgt een termijn tot 1 januari 2026 om alsnog een besluit op het Woo-verzoek van [eiser] te nemen. Tevens wordt aan de minister de hierboven, onder 2.3., genoemde dwangsom opgelegd.
3.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht van € 194,- aan [eiser] vergoeden. Niet is gebleken van proceskosten van [eiser] die volgens de wet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.3.
Partijen hebben de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt de minister op vóór 1 januari 2026 alsnog een besluit op het Woo-verzoek van [eiser] bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan [eiser] een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan [eiser] moet vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025 door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.G. Bulte, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8.4, eerste lid, van de Woo in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).