ECLI:NL:RBOVE:2025:5811
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van het AOW-pensioen en de toepassing van kortingen op basis van niet-verzekering
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de hoogte van het AOW-pensioen. De SVB had op 21 februari 2025 een pensioen van 72% van het maximale AOW-pensioen toegekend aan eiser, die van 13 juni 2025 tot 1 juli 2025 recht had op netto € 647,04 en daarna op € 1.078,39 per maand. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij vond dat zijn pensioen onterecht was gekort over de periode van 13 juni 1975 tot 31 maart 1990, waarin hij niet verzekerd was voor de AOW omdat hij in België woonde en werkte. De SVB verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 5 september 2025 werd het verzoek van de SVB om online deel te nemen aan de zitting afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht de korting van 28% had toegepast, omdat eiser in de genoemde periode niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke regels omtrent de AOW en de bijbehorende kortingen strikt zijn en dat er geen ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Eiser stelde dat hij dubbel gekort werd door zijn Belgische achtergrond en opleidingsjaren, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen bijzondere omstandigheden vormde die de toepassing van de wettelijke bepalingen in strijd met algemene rechtsbeginselen zou maken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugontving. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.