ECLI:NL:RBOVE:2025:6011

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
AK_24_3674
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering Verklaring omtrent het Gedrag met politiegegevens voor de functie van Inrichtingswerker bij de Dienst Justitiële Inrichtingen

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag met politiegegevens (VOG-P) voor de functie van Inrichtingswerker bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de afgifte van deze verklaring geweigerd, omdat de aanvrager voorkomt in zowel de justitiële documentatie als in de politiegegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er verbanden zijn tussen de eiser en strafbare feiten die, gelet op de omstandigheden van het geval en het doel waarvoor de VOG-P wordt gevraagd, een risico vormen voor de uitoefening van zijn functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhoud van de stukken, ten aanzien waarvan is geoordeeld dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, niet leidt tot het oordeel dat dergelijke verbanden voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Het beroep van de eiser is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3674
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.W.G.J. IJsseldijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.H. Kazem)

Samenvatting

1.1.
In deze zaak gaat het om de aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag met politiegegevens voor de functie van Inrichtingswerker bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Verweerder heeft de afgifte van deze verklaring geweigerd, omdat aanvrager voorkomt in zowel de justitiële documentatie als in de politiegegevens.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het besluit om de Verklaring Omtrent het Gedrag met politiegegevens te weigeren op juiste gronden is genomen.

Procesverloop

2.1.
Bij besluit van 19 juni 2024 heeft het destijds bevoegde bestuursorgaan, de Minister van Rechtsbescherming, de aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag met politiegegevens (hierna: VOG-p) van eiser afgewezen.
2.2.
Met het bestreden besluit van 3 september 2024 op het bezwaar van eiser is de Minister van Rechtsbescherming bij dat het besluit van 19 juni 2024 gebleven.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. De rechtbank heeft toen het onderzoek ter zitting geschorst en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om de rechtbank de informatie die ten grondslag ligt aan de gegevens waarop verweerder zich heeft gebaseerd aan de rechtbank te verschaffen.
2.5.
Bij brief van 19 mei 2025 heeft verweerder deze stukken aan de rechtbank doen toekomen. Ten aanzien van een deel van deze stukken heeft verweerder de rechtbank, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om beperkte kennisneming daarvan door alleen de rechtbank. De rechtbank heeft de beoordeling van dit verzoek opgedragen aan een andere kamer (hierna: de geheimhoudingskamer) dan de kamer die het door eiser ingestelde beroep zal beoordelen. Bij beslissing van 10 juni 2025 heeft de geheimhoudingskamer geoordeeld dat de beperking van de kennismaking, waarom verzocht is, gerechtvaardigd is.
2.6.
Bij brief van 18 juni 2025 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de stukken ten aanzien waarvan is geoordeeld dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, uitspraak te doen.
2.7.
Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of partijen de rechtbank toestemming verlenen om een nadere zitting achterwege te laten, heeft eiser bij brief van 3 juli 2025 aangegeven dat het zijn uitdrukkelijke wens is dat deze zaak nogmaals op zitting wordt behandeld.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 opnieuw op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.W.G.J. IJsseldijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Kazem.

Standpunten van partijen

3.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de VOG-p terecht is geweigerd, omdat eiser zowel voorkomt in de justitiële gegevens in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) als in de politiegegevens. Verweerder baseert zich daarbij op de volgende gegevens:
- Uit de justitiële gegevens:
o Een strafbeschikking van 15 april 2015, waarbij aan eiser een geldboete is opgelegd van 700,00, waarvan € 200,00 voorwaardelijk (subsidiair 14 dagen hechtenis waarvan vier dagen voorwaardelijk) met een proeftijd van twee jaar, wegens overtreding van artikel 13 lid 1 van de Wet Wapen en Munitie;
- Uit de gegevens van de politie:
o eiser begeeft zich met subjecten die in het criminele circuit voorkomen.
o 2023 - Betreft een melding waarbij eiser hard op het raam heeft gebonkt,
waardoor er een ruzie en vechtpartij ontstond. PL0600_2023348257_1
o 2021 - Betreft een melding waarbij eiser een persoon bedreigd zou hebben.
Registratienummer PL0600_2021580478_l.
o 2020 - Betreft een melding waarbij eiser een persoon met de dood heeft
bedreigd. Registratienummer PL0600_2020288323_l.
o 2020 - Betreft een melding waarbij eiser bij een ruzie een persoon zou
hebben geslagen. Registratienummer PL0600_2020105348_l.
Verweerder heeft daarbij overwogen – geparafraseerd weergegeven – dat het risico voor de samenleving te groot wordt geacht om een VOG af te geven. Verweerder denkt dat de kans groter is dat eiser opnieuw met justitie of politie te maken zal krijgen, terwijl een inrichtingswerker betrouwbaar en van onbesproken gedrag dient te zijn en het overtreden van rechtsregels daar niet bij past.
Verweerder gaat uit van de juistheid van de politiegegevens. Als eiser van mening is dat de politiegegevens niet kloppen, dan kan hij daarvoor een rectificatieverzoek indienen bij de politie. Het besluit is nu anders dan op 29 december 2022, toen er wel een VOG-p aan eiser is afgegeven, omdat eiser nadien wederom met de politie in aanraking is gekomen.
3.2.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld – kort weergegeven – dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces, omdat hij geen inzage heeft gehad in de politiegegevens die verweerder aan diens besluit ten grondslag heeft gelegd. Hij kan die gegevens dan ook niet controleren en zich daartegen niet goed verweren. Eiser vindt het onbegrijpelijk en in strijd met het vertrouwensbeginsel dat hij nu onvoldoende betrouwbaar wordt geacht, terwijl hij in december 2022 nog een VOG-p heeft gehad. Dat het een te groot risico voor de samenleving zou zijn om hem een VOG te verstrekken acht hij daarom onvoldoende gemotiveerd. Het enkele feit dat eiser in de politiesystemen voorkomt, acht hij onvoldoende zwaarwegend. Hij is wel met de politie in aanraking geweest, maar omdat hij zelf slachtoffer is geweest en in een andere situatie bemiddelend heeft opgetreden tijdens een ruzie. De strafbeschikking in 2015 wegens overtreding van de Wet Wapen en Munitie betrof, gelet op de hoogte van de straf (een geldboete van € 700,00, waarvan € 200,00 voorwaardelijk) een licht vergrijp, dat bovendien inmiddels gedateerd is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank zal hierna eerst het toetsingskader uiteen zetten. De rechtsregels waarnaar wordt verwezen, worden integraal opgenomen in de bijlage bij de uitspraak. Vervolgens zal de rechtbank het bestreden besluit van verweerder beoordelen aan de hand van de beroepsgronden, die eiser daartegen heeft opgeworpen.
Toetsingskader
5.1
Vóór 1 juli 2022 was het – op grond van artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) – voor het bevoegd gezag alleen mogelijk om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) te weigeren op grond van in de justitiële documentatie vermelde strafbare feiten, eventueel aangevuld met informatie uit politiegegevens ter inkleuring van de justitiële gegevens. Een VOG kon dus alleen geweigerd worden op grond van justitiële gegevens. Sinds de inwerkingtreding van artikel 35a Wjsg kan een VOG voor bepaalde aangewezen functies, die een hoge mate van integriteit vereisen, ook alleen op grond van politiegegevens worden geweigerd, als die politiegegevens blijk geven van verband tussen de aanvrager en strafbare feiten die zouden zijn of zullen worden gepleegd en die een risico vormen voor de uitoefening van de functie. De politiegegevens vormen sindsdien dus, voor bepaalde functies, een zelfstandige weigeringsgrond. Dit wordt daarom ook wel een Verklaring Omtrent Gedrag met politiegegevens (VOG-p) genoemd.
5.2.
De functies waarvoor art. 35a Wjsg geldt, zijn vastgesteld in de Regeling aanwijzing functies VOG politiegegevens. Daartoe behoort ook de functie van Inrichtingswerker bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), waarvoor eiser de VOG-p had aangevraagd. Daarover verschillen partijen niet van mening.
5.3.
Voor de beoordeling van (drie soorten) aanvragen van een VOG heeft het bevoegd gezag beleidsregels vastgesteld, die zijn vastgelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2024 (hierna: de Beleidsregels). De Beleidsregels voor de beoordeling van een VOG-p zijn daarin vastgelegd in paragraaf 3.2.
Beleidsregels
6.1.
Volgens de Beleidsregels wordt bij een aanvraag voor een VOG-p onderzoek zowel naar de justitiële gegevens als naar de politiegegevens gekeken. De justitiële gegevens worden op dezelfde manier beoordeeld als in paragraaf 3.1. van de beleidsregels voor een reguliere VOG is vastgesteld, met dien verstande dat voor een VOG-p in beginsel een terugkijktermijn van 10 jaren wordt gehanteerd. Voor de politiegegevens gelden eigen toetsingscriteria, die hierna worden genoemd. Daarbij geldt, anders dan bij de beoordeling van de justitiële gegevens, geen beperkte terugkijktermijn; de beschikbaarheid is afhankelijk van de bewaartermijnen voor de politiegegevens. En voorts geldt volgens de Beleidsregels, dat de politiegegevens over de aanvrager in diens hoedanigheid van slachtoffer, aangever of getuige niet relevant zijn en daarom ook niet aan het bevoegde orgaan worden verstrekt.
Objectief criteriumBij de beoordeling van VOG-p-aanvraag wordt eerst een objectief criterium gehanteerd. Het objectieve criterium voor politiegegevens betreft de beoordeling of uit de politiegegevens blijkt dat er verbanden zijn tussen de aanvrager en strafbare feiten die, gelet op de omstandigheden van het geval en het doel waarvoor de VOG-p wordt gevraagd, een risico vormen voor de uitoefening van de functie. Indien aan dit objectieve criterium voor politiegegevens wordt voldaan, dan wordt de afgifte van een VOG-p in beginsel geweigerd.
Subjectief criteriumVervolgens kan op grond van het subjectieve criterium worden beoordeeld of belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG-p zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Hierbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard, de frequentie en de actualiteit van de politiegegevens en dit alles bezien in onderlinge samenhang.
Indien aan het subjectieve criterium wordt voldaan, dan wordt een VOG-p toch afgegeven, ondanks dat wordt voldaan het objectieve criterium.
6.2.
De rechtbank vat de eerst beroepsgrond van eiser op als een beroep op een gebrek in de motivering van het besluit, omdat hij de politiegegevens, waar verweerder zich op baseert, niet heeft kunnen inzien en dus niet heeft kunnen controleren, omdat verweerder deze niet heeft overgelegd. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder deze gegevens alsnog overgelegd, met een beroep op beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb, wegens gewichtige redenen. Dat beroep is door de geheimhoudingskamer van de rechtbank gerechtvaardigd geoordeeld. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat het bestreden besluit daarom niet deugdelijk is gemotiveerd, kan dit gelet op het oordeel van de geheimhoudingskamer niet slagen.
6.3.
Andere beroepsgronden komen er, samengevat, op neer dat eiser vindt dat de justitiële gegevens en de politiegegevens, die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd (zie hiervoor onder 2.1.), de weigering om een VOG-p af te geven niet kunnen dragen.
6.4.
De rechtbank gaat er aan voorbij dat eiser in 2022 nog wèl een VOG-p heeft gehad. Het beroep op het vertrouwensbeginsel gaat alleen al niet op, omdat er ná de afgifte van VOG-p in 2022 nieuwe politiegegevens van eiser zijn bijgekomen. De situatie is dus niet meer precies dezelfde als die in 2022. Verweerder mag nu alle gegevens in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling betrekken, óók de informatie die in 2022 al over eiser bekend was en toen kennelijk geen aanleiding heeft gegeven om de VOG-p te weigeren.
6.5.
Wel is de rechtbank het in zoverre met eiser eens dat op de strafbeschikking van 15 april 2015, waarbij aan eiser een geldboete is opgelegd van € 700,00, waarvan € 200,00 voorwaardelijk (subsidiair 14 dagen hechtenis waarvan vier dagen voorwaardelijk) met een proeftijd van twee jaar, wegens overtreding van artikel 13 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, niet het zwaartepunt kan liggen, nu dit er eerder niet aan in de weg heeft gestaan om aan eiser een VOG-p af te geven. Partijen twisten erover of het hierbij nu wel of niet om een lichte straf gaat. Maar dat is niet het criterium waar het om gaat. Bij justitiële gegevens gaat het volgens het objectieve criterium om de vraag de justitiële gegevens, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarbij mogen justitiële gegevens altijd al worden ingekleurd door politiegegevens. Er zijn sinds de VOG-p, die eiser in 2022 heeft gehad, nu nieuwe politiegegevens bijgekomen. En nu het in dit geval om een VOG-p gaat, vormen die politiegegevens ook een zelfstandige weigeringsgrond. Bij die politiegegevens ligt dan ook het zwaartepunt, wat de rechtbank betreft.
6.6.
Volgens het objectieve criterium voor politiegegevens gaat het dan om de vraag of uit de politiegegevens blijkt dat er verbanden zijn tussen de aanvrager en strafbare feiten die, gelet op de omstandigheden van het geval en het doel waarvoor de VOG politiegegevens wordt gevraagd, een risico vormen voor de uitoefening van de functie.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet bij alle meldingen duidelijk heeft uitgelegd om welke strafbare feiten het in de verschillende meldingen gaat. Het lijkt erop dat verweerder het enkele feit dat eiser voorkomt in politiegegevens voldoende acht om te voldoen aan het objectieve criterium uit 3.2.2. van de Beleidsregels.
6.7.
Meer specifiek overweegt de rechtbank het volgende:
  • Met betrekking tot de melding uit 2020, waarbij eiser bij een ruzie een persoon zou hebben geslagen (onder Registratienummer PL0600_2020105348_l) – heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende duidelijk gemaakt dat het gaat om mishandeling;
  • Met betrekking tot de melding uit 2020, waarbij eiser een persoon met de dood heeft
bedreigd (onder Registratienummer PL0600_2020288323_l.) heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende duidelijk gemaakt dat gaat het om bedreiging;
- Met betrekking tot de melding waarbij uit 2021, waarbij eiser een persoon bedreigd zou hebben (onder Registratienummer PL0600_2021580478_l.) heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende duidelijk gemaakt dat gaat het om bedreiging;
Dit was evenwel informatie die ook in 2022 al bekend was, en er toen kennelijk niet aan in de weg heeft gestaan om aan eiser een VOG-p af te geven.
6.8.
Over de politiegegevens die nadien nog van eiser zijn bekend geworden, en het standpunt van verweerder over het afgeven van een VOG-p kennelijk hebben doen kantelen, is verweerder minder duidelijk:
  • Met betrekking tot de melding uit 2023, waarbij eiser hard op het raam heeft gebonkt, waardoor er een ruzie en vechtpartij ontstond. PL0600_2023348257_1, heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemaakt met welk strafbaar feit eiser hierbij in verband gebracht wordt. Zo is niet duidelijk wat in dit verband de rol van eiser is geweest. Ook is niet duidelijk of verweerder het kloppen op het raam ziet als een strafbaar feit.
  • Hetzelfde geldt voor de algemene informatie dat eiser zich begeeft met subjecten, die in het criminele circuit voorkomen. Als van deze algemene informatie wordt uitgegaan, dient verweerder volgens zijn eigen beleidsregels daarbij wel duidelijk te maken met welke strafbare feiten, die een risico vormen voor de uitoefening van de functie, eiser hierdoor zèlf in verband wordt gebracht. En uiteraard dient verweerder dat gemotiveerd te doen.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er verbanden zijn tussen eiser en strafbare feiten die, gelet op de omstandigheden van het geval en het doel waarvoor de VOG politiegegevens wordt gevraagd, een risico vormen voor de uitoefening van zijn functie. De inhoud van de stukken ten aanzien waarvan is geoordeeld dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, leidt evenmin tot het oordeel dat dergelijke verbanden voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Het bestreden besluit berust daarom, in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, niet op een deugdelijke motivering.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
7.2.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Ook krijgt eiser het griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar te beslissen;
  • veroordeelt het college in de proceskosten, die begroot worden op € 1.814,- te betalen aan eiser;
  • bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht, ten bedrage van € 187,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE:

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 35

1.Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2.Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.
3.Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.

Artikel 35a

1.Onverminderd artikel 35 weigert Onze Minister de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag voor bij ministeriële regeling aangewezen functies die een hoge mate van integriteit vereisen indien politiegegevens met betrekking tot de aanvrager blijk geven van verbanden tussen de aanvrager en strafbare feiten die zouden zijn of zullen worden gepleegd en die, gelet op de omstandigheden van het geval en het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, een risico vormen voor de uitoefening van de functie. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de aard, frequentie, actualiteit en onderlinge samenhang van de politiegegevens.
2.Voor aanwijzing bij ministeriële regeling komen functies in aanmerking waarin sprake is van:
a. een bevoegdheid geweld te gebruiken;
b. toegang tot gevoelige informatie bij de uitvoering van wettelijke taken op het terrein van openbare orde en veiligheid of handhaving van de rechtsorde;
c. integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
3.De politiegegevens, bedoeld in het eerste lid, betreffen uitsluitend politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 van de Wet politiegegevens.
4.Er is een Adviescommissie VOG-Politiegegevens. De commissie heeft tot taak de kwaliteit van de besluiten over aanvragen voor een verklaring omtrent gedrag, bedoeld in het eerste lid, en de zorgvuldigheid waarmee deze tot stand komen, te beoordelen. De commissie rapporteert aan Onze Minister en brengt jaarlijks een verslag uit.
5.Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Beleidsregels VOG-NP-RP 2024

Paragraaf 3.1. De beoordeling van een aanvraag voor een VOG

(…)

Paragraaf 3.1.3. Het objectieve criterium

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.

Paragraaf 3.1.3.1. Justitiële gegevens

Alle justitiële gegevens die binnen de gehanteerde terugkijktermijn worden aangetroffen, kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de VOG-aanvraag, behoudens justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Ten aanzien van sepots geldt dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen (de zogenoemde beleidssepots) in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Sepotbeslissingen die zijn genomen omdat processuele omstandigheden een succesvolle vervolging in de weg staan (de zogenoemde technische sepots) worden niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken.

Paragraaf 3.1.3.2. Indien herhaald

Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het strafbare feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.

Paragraaf 3.1.3.3. Risico voor de samenleving

Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt met behulp van functieaspecten een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.1.3.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
– de aard van het delict en/of
– de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij seksuele misdrijven als bedoeld in deze beleidsregels wordt – naast het bovenstaande – óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.1.4.2. van deze beleidsregels van toepassing. Indien er sprake is van een seksueel misdrijf en de betreffende functie/ taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, wordt eveneens het verscherpt toetsingskader toegepast.
Bij terroristische delicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt – naast het bovenstaande – óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags-of afhankelijkheidsrelatie of een functie waarbij met gevoelige informatie wordt omgegaan. Indien daarvan sprake is en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.1.4.3. van deze beleidsregels van toepassing. Indien er sprake is van een terroristisch delict en de betreffende functie/ taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden en/of op een gevoelige locatie en/of op een locatie waar met stoffen en/of objecten wordt gewerkt, die bij misbruik voor maatschappelijke ontwrichting kunnen zorgen en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, wordt eveneens het verscherpt toetsingskader toegepast.

Paragraaf 3.1.3.5. Rode draad criterium

Aan het objectieve criterium kan ook voldaan zijn als er binnen de relevante terugkijktermijn geen relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen. Indien sprake is van justitiële gegevens die niet (direct) relevant zijn, maar die gezamenlijk wel een negatieve indruk geven van de integriteit van de aanvrager kan er worden geoordeeld dat er een risico bestaat voor de samenleving. Voorwaarde voor toepassing van dit criterium is dat sprake is van een reeks van veroordelingen, transacties, strafbeschikkingen, openstaande zaken of (voorwaardelijke) sepots en er buiten de terugkijktermijn sprake is van minimaal één relevant justitieel gegeven in de justitiële documentatie van de aanvrager.

Paragraaf 3.2. De beoordeling van een aanvraag voor een VOG politiegegevens

Bij een aanvraag voor een VOG politiegegevens wordt onderzoek gedaan naar justitiële gegevens en politiegegevens van een natuurlijk persoon. Zowel justitiële gegevens als politiegegevens kunnen voor deze aanvraag een zelfstandige weigeringsgrond vormen voor de afgifte van een VOG politiegegevens. Indien sprake is van justitiële gegevens, dan worden deze beoordeeld zoals beschreven voor een aanvraag van een VOG, zie paragraaf 3.1. de beoordeling van een aanvraag voor een VOG. Indien sprake is van politiegegevens, dan worden deze beoordeeld aan de hand van de onderstaande toetsingscriteria.

Paragraaf 3.2.1. Politiegegevens

Bij de beoordeling van politiegegevens op naam van een aanvrager van een VOG politiegegevens wordt geen terugkijktermijn in acht genomen. De politiegegevens die aan het COVOG worden verstrekt, worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag van een VOG politiegegevens. De beschikbaarheid is afhankelijk van de bewaartermijnen voor politiegegevens. De Wet politiegegevens (Wpg) kent daartoe een stelsel van bewaar-, verwijder- en vernietigingstermijnen. Uitsluitend politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 van de Wpg kunnen door de politie worden verstrekt aan het COVOG. Voor wat betreft de verschillende categorieën van personen die in de politiegegevens voorkomen, zijn gegevens over de aanvrager in diens hoedanigheid van slachtoffer, aangever of getuige niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag voor een VOG politiegegevens en worden derhalve ook niet verstrekt aan het COVOG.

Paragraaf 3.2.2. Het objectieve criterium

De afgifte van een VOG politiegegevens wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium voor politiegegevens.
Het objectieve criterium voor politiegegevens betreft de beoordeling of uit de politiegegevens blijkt dat er verbanden zijn tussen de aanvrager en strafbare feiten die, gelet op de omstandigheden van het geval en het doel waarvoor de VOG politiegegevens wordt gevraagd, een risico vormen voor de uitoefening van de functie die per ministeriele regeling is aangewezen. Het gaat hierbij uitsluitend om functies waarvoor een hoge mate van integriteit vereist is en waarin sprake is van een bevoegdheid om geweld te gebruiken, toegang tot gevoelige informatie op het terrein van openbare orde en veiligheid of handhaving van de rechtsorde, of betrokkenheid bij integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Per specifieke functie kan het verschillen welke politiegegevens wel of niet relevant worden geacht in de beoordeling van het objectieve criterium. De beschikbare politiegegevens worden derhalve door Justis in samenhang bezien in het licht van de aan de specifieke functie verbonden risico’s.

Paragraaf 3.2.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG politiegegevens zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG politiegegevens afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium staan de omstandigheden van het geval centraal. Hierbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de politiegegevens, de frequentie van politiegegevens en de actualiteit van de politiegegevens en dit alles bezien in onderlinge samenhang. Indien de aanvrager ten tijde van de politieregistratie minderjarig was, betrekt het COVOG dit eveneens in de beoordeling van de aanvraag.

Aard van de politiegegevens

Frequentie van de politiegegevens

Actualiteit van de politiegegevensDe actualiteit van de politiegegevens ziet op mogelijk tijdsverloop. Als het een melding betreft van een aantal jaar geleden, kan dit anders worden meegewogen dan een melding van enkele maanden gelden voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een VOG politiegegevens.