ECLI:NL:RBOVE:2025:6042

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/335830 / FA RK 25-1816
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in het kader van een verhuizing

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee moeders over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van hun minderjarige kind. Moeder A, verzoekster, heeft een verzoek ingediend om toestemming te krijgen voor verhuizing met het kind naar een vakantiewoning in plaats van de huidige woonplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over het kind, dat op dit moment ingeschreven staat op het adres van moeder A. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de noodzaak voor de verhuizing van het kind naar de vakantiewoning ontbreekt. De rechtbank heeft het verzoek van moeder A om de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen naar haar adres afgewezen, omdat het verzoek onvoldoende concreet was en de basis van het kind in de woonplaats van moeder B blijft. De rechtbank heeft wel de zorgregeling aangepast, zodat moeder A op de schooldagen dat zij zorg draagt voor het kind, in de vakantiewoning moet verblijven. De rechtbank heeft de verzoeken van beide moeders inhoudelijk beoordeeld en de verzoeken van moeder B om de zorgregeling te wijzigen, zijn afgewezen. De rechtbank heeft de ouders opgedragen hun eigen proceskosten te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht
locatie Zwolle
zaaknummer: C/08/335830 / FA RK 25-1816
Beschikking van 9 oktober 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
verder te noemen: moeder [verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. L.B. Plantema-Volkers,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: moeder [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. C. Heijs.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van moeder [verzoekster] (met bijlagen) binnengekomen op 11 juli 2025;
  • de brief van mr. Plantema (met bijlage), binnengekomen op 15 juli 2025;
  • het verweerschrift van moeder [belanghebbende] (met bijlagen) met zelfstandig verzoek, binnengekomen op 4 september 2025;
  • de brief van mr. Plantema (met bijlagen), binnengekomen op 5 september 2025.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 11 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • moeder [verzoekster] , bijgestaan door mr. Plantema;
  • moeder [belanghebbende] , bijgestaan door mr. Heijs;
  • [naam 1] , vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest, uit welk huwelijk is geboren het minderjarige kind:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.
[minderjarige] is door moeder [belanghebbende] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van moeder [verzoekster] .
2.2.
De ouders hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en neergelegd in het door beiden op 14 februari 2020 ondertekende echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. In dit ouderschapsplan zijn de ouders, voor zover thans van belang, de volgende zorgregeling overeengekomen:
  • [minderjarige] verblijft wekelijks van woensdagavond tot zondagavond bij moeder [verzoekster] ;
  • [minderjarige] verblijft wekelijks van zondagavond tot woensdagavond bij moeder [belanghebbende] .
2.3.
Bij beschikking van 19 februari 2020 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en, voor zover thans van belang, bepaald dat de inhoud van hiervoor bedoeld echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.
2.4.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 19 februari 2025 is (onder andere) het verzoek van moeder [verzoekster] tot vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, afgewezen en heeft de rechtbank inzake het recht van het minderjarige kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders, een vakantieregeling vastgesteld.
2.5.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 17 april 2025 is (onder andere) het verzoek van moeder [belanghebbende] om te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar is en/of te bepalen dat [minderjarige] op haar BRP-adres ingeschreven zal staan, afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
Moeder [verzoekster] verzoekt de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. haar vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] dan wel formele inschrijving in [plaats 1] ;
II. te bepalen dan wel vast te stellen dat moeder [verzoekster] op de schooldagen dat zij de zorg draagt voor [minderjarige] dient te verblijven in [plaats 2] ;
Subsidiair:
I. haar vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing naar [plaats 1] ;
II. te bepalen dan wel vast te stellen dat moeder [verzoekster] op de schooldagen dat zij de zorg draagt voor [minderjarige] dient te verblijven in [plaats 2] ;
III. de bepalen dat [minderjarige] wordt ingeschreven op het adres van moeder [belanghebbende] .

4.Het verweer met zelfstandig verzoek

4.1.
Moeder [belanghebbende] verzoekt de rechtbank moeder [verzoekster] niet ontvankelijk in haar verzoeken te verklaren, althans deze af te wijzen, behoudens het verzoek dat [minderjarige] op het adres van moeder [belanghebbende] wordt ingeschreven, met veroordeling van moeder [verzoekster] in de kosten van deze procedure.
4.2.
Moeder [belanghebbende] verzoekt daarnaast de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikking van de rechtbank van 19 februari 2020 alsmede artikel 2.1 van het daaraan gehechte ouderschapsplan te wijzigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij moeder [belanghebbende] is en/of te bepalen dat [minderjarige] voortaan op het BRP-adres van moeder [belanghebbende] ingeschreven zal staan;
Primair:
II. de zorgregeling voor [minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] de ene week bij moeder [belanghebbende] en de andere week bij moeder [verzoekster] verblijft, met het wisselmoment op maandagochtend via school of (als er geen school is vanaf de gebruikelijke aanvangstijd van school);
III. te bepalen dan wel vast te stellen dat moeder [verzoekster] op de schooldagen dat zij de zorg draagt voor [minderjarige] zij met haar dient te verblijven in [woonplaats 1] of [plaats 2] , en zij [minderjarige] eens per 14 dagen op maandagochtend vanuit [woonplaats 1] of [plaats 2] naar school brengt;
IV. te bepalen dat [minderjarige] in de week dat zij bij een ouder verblijft met de andere ouder minimaal één belmoment heeft wat gefaciliteerd wordt door de verblijfsouder en de verblijfsouder die week aan de andere ouder minimaal 1 foto van [minderjarige] zal appen;
Subsidiair:
V. de zorgregeling voor [minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] een weekend per 14 dagen vanaf vrijdag uit school (als er geen school is vanaf de gebruikelijke eindtijd van school) tot zondagmiddag 17.30 uur bij moeder [verzoekster] verblijft en [minderjarige] de overige tijd bij moeder [belanghebbende] verblijft en te bepalen dat moeder [verzoekster] het reizen van [minderjarige] in verband met de zorgregeling voor haar rekening neemt en [minderjarige] haalt en brengt;
VI. kosten rechtens.

5.De beoordeling

De verhuizing en de hoofdverblijfplaats
5.1.
De rechtbank acht moeder [verzoekster] ontvankelijk in haar verzoeken. Er is een nieuwe situatie ontstaan nu de vakantiewoning in [plaats 2] is gekocht en een nieuw voorstel voor een verhuizing door moeder [verzoekster] is gedaan met een andere invulling van de doordeweekse dagen voor [minderjarige] dan in het eerdere verzoek.
5.2.
Moeder [verzoekster] zoekt naar mogelijkheden om samen met [minderjarige] en haar nieuwe partner [naam 2] en hun kindje [naam 3] een gezin te vormen zonder dat dit ingrijpende gevolgen heeft voor [minderjarige] . Moeder [verzoekster] wil het co-ouderschap over [minderjarige] voortzetten. Daartoe heeft zij met [naam 2] een vakantiewoning in [plaats 2] gekocht. In plaats van in de woning van moeder [verzoekster] in [woonplaats 1] zal [minderjarige] op de zorgdagen met haar moeder, [naam 2] en [naam 3] in de vakantiewoning verblijven. Dit is dichterbij school voor [minderjarige] en dichterbij werk voor moeder [verzoekster] en [naam 2] . Inschrijving van [minderjarige] op het adres in [plaats 2] is echter niet mogelijk, zodat moeder [verzoekster] verzoekt om toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen om haar daar in te schrijven. Moeder [verzoekster] wil op de doordeweekse dagen met [minderjarige] in [plaats 2] verblijven zodat de basis van [minderjarige] in [woonplaats 2] blijft.
5.3.
Moeder [belanghebbende] maakt hiertegen bezwaar. De kern van haar bezwaar is dat (sinds moeder [verzoekster] een relatie met [naam 2] heeft) [minderjarige] drie huizen heeft en zij veel heen en weer moet reizen. Daarnaast vindt moeder [belanghebbende] de vakantiewoning in [plaats 2] geen geschikte permanente huisvesting. Het is op een afgelegen plek op een vakantiepark waar [minderjarige] de komende jaren niet alleen naar school zal kunnen fietsen. [minderjarige] woont nu met moeder [verzoekster] in een geschikte woning in [woonplaats 1] . Bovendien wordt [minderjarige] nu weer geconfronteerd met een verhuizing.
5.4.
De raad adviseert de juridische situatie aan te laten sluiten bij de praktijk. Omdat het zwaartepunt van het leven van [minderjarige] in [woonplaats 2] ligt, ligt het volgens de raad voor de hand dat [minderjarige] daar wordt ingeschreven.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.
5.6.
Het uitgangspunt is dat een ouder met een kind mag gaan wonen waar zij wil. Als de andere ouder het daar niet mee eens is, moet de rechtbank beslissen. De rechtbank houdt dan rekening met alle omstandigheden en maakt een belangenafweging.
5.7.
Gebleken is echter dat het nadrukkelijk niet de bedoeling van moeder [verzoekster] is feitelijk met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. Tijdens de zitting heeft moeder [verzoekster] expliciet aangegeven dat [minderjarige] doordeweeks op de schooldagen dat moeder [verzoekster] de zorg draagt met moeder [verzoekster] en het gezin in [plaats 2] zal zijn. Zij wonen ook nu al, afhankelijk van de plannen, afwisselend in [plaats 1] en [woonplaats 1] ( [plaats 2] zal in de plaats komen van [woonplaats 1] ). [minderjarige] houdt dan drie huizen, net als nu. De basis van [minderjarige] blijft [woonplaats 2] , ook qua school, huisarts en tandarts. Aan het verzoek toestemming voor verhuizing ligt (enkel) ten grondslag dat [minderjarige] niet op het adres in [plaats 2] kan worden ingeschreven.
5.8.
De rechtbank acht het verhuisverzoek alles bij elkaar genomen onvoldoende concreet. Het betreft in de ogen van de rechtbank een te ingewikkelde constructie om vast te kunnen houden aan de inschrijving van [minderjarige] op het adres bij moeder [verzoekster] . Dit terwijl er geen bezwaren zijn aangevoerd om de hoofdverblijfplaats/inschrijving bij moeder [belanghebbende] te laten zijn. Gelet op hoe het co-ouderschap op dit moment wordt uitgevoerd en het feitelijk niet om een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] zal gaan, is een inschrijving van [minderjarige] in [plaats 1] op het eerste gezicht niet passend en logisch. Hoewel de voorgestelde verhuizing op papier naar [plaats 1] in de praktijk relatief weinig invloed op [minderjarige] zou hebben gehad, voert het te ver om toestemming voor een verhuizing te geven enkel en alleen voor de inschrijving. Te meer nu het zwaartepunt van het leven van [minderjarige] in [woonplaats 2] ligt. De noodzaak voor een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] ontbreekt derhalve. De rechtbank kan niet bepalen dat enkel de inschrijving van [minderjarige] in [plaats 1] zal zijn. De rechtbank daarom zal het primaire (en subsidiaire) verzoek onder I afwijzen.
5.9.
Omdat moeder [verzoekster] tijdens de zitting expliciet heeft aangegeven dat zij (ten behoeve van het wederzijds vertrouwen) graag vastgelegd wenst te hebben dat [minderjarige] doordeweeks in [plaats 2] zal verblijven en [minderjarige] in [plaats 2] zal opgroeien, zal de rechtbank wel het primair (en subsidiaire) onder II verzochte toewijzen.
5.10.
Nu gebleken is dat er geen fiscale redenen meer zijn om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij moeder [verzoekster] te houden is het gevolg van het voorgaande dat de rechtbank het in het belang van [minderjarige] vindt om de hoofdverblijfplaats te wijzigen naar moeder [belanghebbende] . Het zelfstandig verzoek onder I (en het subsidiaire verzoek onder III van moeder [verzoekster] ) zal worden toegewezen.
De zorgregeling
5.11.
Volgens moeder [belanghebbende] is de situatie dat [minderjarige] in drie huizen woont inmiddels te belastend voor [minderjarige] . De rechtbank acht moeder [belanghebbende] ontvankelijk in haar verzoeken. De rechtbank zal de verzoeken hierna daarom inhoudelijk beoordelen.
5.12.
Moeder [belanghebbende] heeft aangevoerd dat het opgroeien in drie gescheiden werelden en het lange reizen [minderjarige] belast. Het reizen is vermoeiend en de tijd die ermee gemoeid gaat kan [minderjarige] niet besteden aan spelen of andere ontspanningsactiviteiten. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij rust en regelmaat krijgt. Daarvoor is nodig dat de zorgregeling wordt aangepast. Met de week/weekregeling zal de kern van het leven van [minderjarige] in [woonplaats 2] komen te liggen én het reizen aanzienlijk verminderen. Als de rechtbank vindt dat de ouders dit eerst bij Trias moeten proberen op te lossen, dan wenst moeder [belanghebbende] aanhouding van de beslissing.
5.13.
Moeder [verzoekster] wenst een eindbeslissing waarbij wordt bepaald dat de huidige co-ouderschapsregeling blijft bestaan. [minderjarige] gaat al jaren in de weekenden mee naar [plaats 1] en is dit gewend. Een week/week regeling is niet haalbaar in verband met het werk van moeder [verzoekster] . [minderjarige] moet dan bovendien veel vaker naar een opvang. Nu is moeder [verzoekster] op de zorgdagen volledig thuis. Voor een weekendregeling één keer in de veertien dagen bestaat geen enkele reden en het doet geen recht aan de situatie van gelijkwaardig ouderschap. Moeder [verzoekster] wil het co-ouderschap gaan uitoefenen vanuit [plaats 2] .
5.14.
De raad adviseert de zorgregeling te laten zoals deze nu is, ervan uitgaand dat deze vanuit [plaats 2] wordt uitgevoerd. Een co-ouderschap vanuit [plaats 1] zou belastend voor [minderjarige] kunnen zijn, om dat lang vol te houden. De raad heeft geen voorkeur voor de woning in [woonplaats 1] of de vakantiewoning in [plaats 2] . De raad adviseert de ouders de zorgregeling verder onder begeleiding van Trias te bespreken.
5.15.
De rechtbank kan een zorgregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] gewend is aan de zorgregeling zoals deze nu loopt, waarbij ze haar beide moeders evenveel ziet (of moet missen). De ouders hebben weliswaar nu een geschil van mening, maar niet gebleken is dat er zorgen zijn over hoe de beide moeders voor [minderjarige] zorgen. De raad heeft geen zorgen geuit over de huidige omstandigheden van [minderjarige] .
5.17.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te denken dat het (deels) wonen in de vakantiewoning in [plaats 2] niet in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank treedt niet in de keuze van moeder [verzoekster] om van [woonplaats 1] naar [plaats 2] te verhuizen. In beide gevallen is [minderjarige] binnen afzienbare tijd op school. Het ligt zelfs dichterbij [woonplaats 2] . Niet is gebleken dat [minderjarige] daar bijvoorbeeld niet met vriendinnetjes kan spelen of dat dit anderszins geen veilige plek is.
5.18.
De rechtbank vindt de regeling niet te onrustig voor [minderjarige] . [minderjarige] is gewend aan het meegaan naar [plaats 1] in de weekenden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit te overzien. Niet is komen vast te staan dat de huidige regeling ten koste gaat van [minderjarige] . De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zorgregeling te wijzigen en wijst de verzoeken daartoe af.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
5.19.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing blijft gelden, ook als hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
5.20.
De rechtbank zal bepalen dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 19 februari 2020 alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan, in die zin dat [minderjarige] in het vervolg hoofdverblijfplaats bij moeder [belanghebbende] heeft;
6.2.
wijzigt de bestaande zorgregeling, zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 19 februari 2020 alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan, in die zin dat moeder [verzoekster] op de schooldagen dat zij de zorg draagt voor [minderjarige] dient te verblijven in [plaats 2] ;
6.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
6.5.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Couperus-van Kooten, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Wiersma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
De rechtbank stuurt een afschrift van deze beschikking naar de raad voor de kinderbescherming. De raad neemt de gegevens uit deze beschikking op in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
a.
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b.
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
.